dinsdag 28 november 2017

Aesopus actueel?




De fabels van Aesopus hebben niet alleen hun vorm, maar ook hun functie behouden. De fabel hieronder “De hinkende ezel” komt, ongeveer 2 duizend jaar later, enigszins gewijzigd, in het Boek van Goede Liefde (Libro de Buen Amor) voor. De fabel doet dan dienst als toelichting op de vijfde hoofdzonde: “vraatzucht”. In een boekje uit 1957, alweer bijna 500 jaar later, verschijnt een variant op hetzelfde thema in de Amerikaanse politiek. Het wonderlijke is dat er wel het een en ander verandert aan de tekst en zelfs aan de betekenis, maar dat de inzet van het verhaal steeds is om tussen ruziënde partijen te bemiddelen. En dat dus al 2500 jaar lang!

Een grazende ezel zag een wolf op zich afrennen en deed toen net alsof hij mank was. De wolf kwam naderbij en vroeg waarom hij hinkte. Hierop antwoordde de ezel dat hij door een omheining was gelopen en daarbij in een doorn was getrapt. “Trek die alsjebieft eerst uit mijn poot voordat je me opeet. Anders haal je je tong nog open.” Dat leek de wolf een verstandig voorstel en hij tilde de poot op. Toen hij met al zijn aandacht bij de hoef was, gaf de ezel hem zo’n trap dat zijn tanden uit z’n bek vlogen. De deerlijk toegetakelde wolf zei toen: Het is mijn eigen schuld. Had ik maar niet voor dokter moeten spelen, terwijl ik bij mijn vader voor slager heb geleerd.”
Moraal: schoenmaker, blijf bij je leest. 

In de fabel bij de Vijfde doodzonde: Gulzigheid (Gula), in het Boek  van Goede Liefde lezen we 2000 jaar later: 

Een heel dik paard graasde in een weide. Een leeuw die op jacht was, zag hem en het water liep hem in de mond bij het zien van het dikke paard. En hij zei tegen het paard: “Mijn heer, laat zien dat je mij trouw bent, en kus me mijn hand.” Het paard antwoordde de gulzige leeuw: “U bent mijn heer en meester; ik ben uw knecht. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen uw hand te kussen, maar ik kan niet bij u komen. Toen ik gisteren bij de hoefsmid was, sloeg hij om het hoefijzer vast te zetten een spijker zo diep in mijn voet, dat ik niet meer kan lopen. Kom naar mij toe, heer, trek de spijker uit mijn hoef met u hooggeprezen tanden, dan kunt u daarna over mij beschikken zoals u wilt.” De leeuw bukte zich, en het paard gaf hem een wel gemikte trap tussen de ogen. Hij was mors dood. Het paard vluchtte weg, maar het had zoveel gegeten, dat het al vlug moe werd en dood neerviel.
Moraal: zo sterven de domme veelvraten.


De fabel moet een toelichting geven op de Vijfde doodzonde, gulzigheid: beide hoofdpersonen komen om, omdat ze te dik zijn. De truc van de ezel en het paard om in het ene geval de wolf en in het andere geval de leeuw beet te nemen, is precies dezelfde. Het is duidelijk dat er geen sprake is van twee verschillende verhalen, maar slechts van varianten van elkaar. Zoals uit het levensverhaal van Aesopus blijkt, gaan beide in wezen over hebzucht, al heeft dat in de Spaanse versie de vorm van vraatzucht aangenomen. De moraal die steeds op het einde van het verhaal staat, zou heel goed een uitkomst uit de tijd van Plutarchus kunnen zijn. Maar zonder hebzucht bestaat er geen vraatzucht, zou ik zo zeggen. In de Spaanse versie vinden we terug de manier waarop in karikaturen in de 16-e eeuw de verhouding tussen de clerus en het volk werd voorgesteld: een dikke pastoor (liefs met het vetsap nog uit zijn mondhoeken druipend) staat te preken voor een armoedige kerkgemeente, nauwelijks gekleed en zeker ondervoed. Dat de clerus werd berispt in Wittenberg door Luther op 31 oktober 1517 door het slaan van 95 stellingen  staat niet op zichzelf. In de Libro de Buen Amor (1330-1343!) van aartspriester (?) Juan Ruiz is hiervan ook al duidelijk sprake. Het boek is eigenlijk vooral interessant omdat voor het eerst liefde onderscheiden wordt van seks. Het is duidelijk dat Liefde belangrijker is dan Seks, maar de liefde van de aartspriester kan nog heel goed met seks gecombineerd worden. Het grote verschil dat wij hierin aanbrengen, en dat de kerk erin heeft
aangebracht, kent de aartspriester nog niet. Nu ken ik de functie aartspriester (vertaling van “arcipreste”) niet, maar ik denk dat die toch lijkt op de functie van een doorsnee priester van de RK kerk en dat ook de aartspriester als hij nu zou leven het celibaat zou hebben gekend. Toen niet.

Het is duidelijk dat de kerk in de dagen van Juan Ruiz nog een politieke functie vervulde. In de fabel is de Leeuw, een codenaam voor de Spaanse koning. Het paard is niet zozeer een pars proto voor een ridder als Don Quichot  maar eerder voor ondergeschikte vazallen (zoals het paard ook in de fabel wordt genoemd). Deze vazallen hadden het in het koninkrijk Spanje niet zo slecht, ze waren te dik om te vluchten als er een Nederlands legertje onder aanvoering van Willem van Oranje op ze werd afgestuurd. De uitkomst van de ruzie tussen Leeuw en Paard is dan ook duidelijk: ze gaan beiden aan hun hebzucht ten onder.

Ook onderstaand vergelijkbaar verhaal tekent politieke verhoudingen; ditmaal in Amerika: 

Onderweg, op een landweggetje kwam boer Burke een van zijn buren tegen, die heel wat te stellen had met zijn ezel om hem in beweging te krijgen. Burke keek dat eens een tijdje zo aan, maar het was hem duidelijk dat het trekken, schreeuwen en “vroeken” van zijn buurman weinig zin had. De ezel was niet van plan nog een stap te verzetten. Burke ging naar zijn buurman toe en zei: “Frank, zo zal het je nooit lukken. Je moet echt wat aardiger voor je ezel zijn en liefde tonen – dat is wat een ezel kan waarderen, dat begrijpt hij – en dan zal hij ook wel doen wat jij wil.”

Geïrriteerd en vol afkeer, liet Frank zich ontvallen: “Okay, meneertje Slim, jij weet zoveel, jij weet natuurlijk precies hoe ik dit moet aanpakken. Nou, jij mag het eens met de softe aanpak proberen, ga je gang.”

Burke liep op de ezel af, gaf hem een paar klopjes op de kop, pakte van de grond een flinke stok, en gaf de ezel daarmee een stevige oplawaai, een flinke klap, precies tussen de ogen van de ezel.
“Maar Burke, wat doe je me nu,” schreeuwde Frank. “Ik dacht dat je de ezel met aardigheid zou overreden om te doen wat ik wil. Maar wat is dit nu? Zo dadelijk zit ik nog met een dode ezel!” “Nou nee, dat denk ik niet,” zei daarop Burke, ”ik heb de ezel alleen maar wakker gemaakt. Nu heb je zijn aandacht, let hij beter op en doet hij wat jij wil.”

Ook hier de slimheid waarmee iemand zijn doel probeert te bereiken. Maar er is iets in de machtsverhoudingen veranderd. Bukt de wolf zich om de doorn uit te trekken en bukt de leeuw zich om het paard van zijn pijn te verlossen, hier is een boer die de ezel een flinke klap verkoopt. Hij bevrijdt de ezel niet van de pijn, maar doet er nog een schepje bovenop. Het is de machtige die het verzet van de machteloze breekt. Het symbolische karakter van de eerste twee fabels, maakt plaats voor een directe dreiging die van de hoofdpersoon uitgaat. De boer zegt dat hij niet voor dovemansoren wil spreken, en als hij dan toch een publiek aantreft dat niet luistert, gebruikt hij geweld om zijn standpunt duidelijk te maken.

Gaat dit dan nog wel over hebzucht? Daar gaat het over in die zin dat Burke in feite over de ezel beschikt, zich de ezel toe-eigent. Je kunt je afvragen of Burke het conflict tussen de boer en de ezel bijlegt. Dat doet hij in feite niet, want door zijn ingrijpen is het heel goed mogelijk dat de ezel de andere boer als een slappeling heeft leren kennen, en zich voorneemt voortaan nooit meer zijn heer en meester te gehoorzamen.

Moraal: Ook al gaan alle drie verhaaltjes over conflictbemiddeling, in de laatste versie zit een wending waarbij agressie de overhand heeft op humor. Misschien toch een teken des tijds?

maandag 20 november 2017

Twee en vijftig weken Klassieke Humor: een overzicht.



De bedoeling van het overzicht is dat u zelf kunt teruggaan naar een bepaalde grap, als u denkt dat u hem toch nog wilt lezen, omdat u hem niet (meer) kent.


Het begon allemaal met een grap over de Marokkaanse schelm Jeha op 23 november van het vorig jaar. Hierna volgt (26-11-’16) meteen een Salomons oordeel, een voorbeeld van wat met een moeilijk woord tegenwoordig “discursief denken” heet. Al redenerend weet Salomon te concluderen, wie de schat gestolen heeft. Eén van de beter gelezen grappen is de Jeha-grap over de Christen, de Jood en de Moslim, een klassieker in dit genre, omdat de hoofdpersonen ook drie willekeurige mensen uit zomaar drie verschillende landen kunnen zijn (5-12-’16). Blijkbaar was de grap niet grappig genoeg, want de grap van de week daarop werd maar matig gelezen, hoewel hij wel juist “ge-liked” werd op Faceboek (12-12-’16). De grap was een sprookje van de Lage Landen, waarbij drie bandieten het voor elkaar kregen niet te betalen voor logies en eten. De Aesopus grap die daarop volgde (19-12-’16) werd nog minder gelezen. Het was een grap rond het spreekwoord: “Twee honden vechten om een been; de derde loopt ermee heen!”  Het kerstverhaal (26-12-’16), met Gilgamesh en Enkidu in de hoofdrollen, werd weer veel beter gelezen.

De week daarop was de interesse alweer verdwenen. Het ging in die grap om een nogal twijfelachtige rekenfout, waarin het aantal aubergines niet klopte (2-1-’17). En daarna ontstaat er een stijgende lijn in het aantal keren dat de grappen worden gelezen, tot over de 100 keer in een week. Gezien de moeilijkheidsgraad en het feit dat het om een Nederlandse site gaat, vind ik dat een hoge score. Op 9 januari is er de grap waarin er een overeenkomst tussen Driekoningen en Sinterklaas wordt geconstateerd. Uit de grap blijkt dat de sinterklaastraditie veel ouder is dan de negentiende eeuw, waarin de zwarte piet ten tonele kwam. Daarna viermaal een Hebreaus grap (16-1-’17 tot 6-2-’17). Vervolgens komt er viermaal een Nasreddin grap aan de orde (13-2-’17 tot 6-3-’17). De eerste aflevering waarin de legende over het leven van Nasreddin staat, is het best gelezen.

Daarna volgen er 4 grappen uit The book of Noodles (13-3-’17 tot 13-4-’17). Op 20 maart staat naar aanleiding van de verkiezingen hier, een grap over opiniepeilers te lezen. De actualiteit van de politieke gebeurtenissen in Turkije, zet me ertoe aan om op 5 april een Jeha-grap in te voegen. Omdat “poort” in het vroegere Turkije ook een symbool is voor de politieke macht van de Sultan, staat in de grap te lezen hoe iemand die de “poort” op zijn rug draagt, te kijk loopt en de weg kwijt is. De grap mocht zich verheugen in grote belangstelling, net als de grappen van de week daarop over de Wederopstanding naar aanleiding van Pasen (13-4-’17). 

Daarna volgen vier TijlUilenspiegel grappen, met een constante hoge belangstelling (van 18-4-’17 tot 22-5-’17).  In deze periode werd de grap naar aanleiding van 1 mei, Dag van den Arbeid, het best gelezen. Na een intermezzo waarin iets verteld wordt over de plaats van deze grappen in de Arabische literatuur (30-5-’17) beginnen we aan het lange Berber vervolgverhaal uit de Hoge Atlas van de Zeven Doodzonden of hoofdzonden (van 6-6-’17 tot 14-8-’17). Van dit verhaal was nog niet bekend dat het op de Zeven Doodzondes teruggaat; je mag gerust spreken van een vondst. Hierop volgt de serie met Lala Foufouya in de hoofdrol (21-8-’17 tot 2-10-’17), een surrealistisch verhaal met universele kwaliteiten. Daarna een kort intermezzo, waarin de stand van zaken wordt geëvalueerd, waarbij mij blijkt dat de grappen toch vaker worden gelezen dan ik aanvankelijk dacht en er ook een duidelijke reden is waarom deze grappen van belang zijn voor nu (9-10-’17). 



Ten slotte volgen er vier grappen die iets met de filosoof Wittgenstein te maken hebben (16-10-’17 tot 6-11-’17). De een en vijftigste grap is de grap die andere schrijvers over humor in de klassieke oudheid steevast als de oudste grap uit die tijd naar voren schuiven (13-11-’17). De grap sluit aan bij de actualiteit. En vandaag dus dit overzicht; de twee-en-vijftigste aflevering. 

De bedoeling is om vanaf volgende week aan een nieuwe serie grappen te beginnen, waarin we deels dezelfde hoofdfiguren weer tegenkomen. Maar nu is de situatie waarin hij/zij zich bevindt doorslaggevend. Ik kan al wel vast verklappen dat in de plaats van het Foufouya verhaal er weer een ander lang Marokkaans verhaal komt, dat staat mag maken op grotere bekendheid. De Zeven Doodzondes van afgelopen jaar worden gezet tegenover een Spaanse versie van de Zeven Doodzonden en de erbij horende fabels, die in de Libro de Buen Amor zijn te vinden. Natuurlijk probeer ik weer zoveel mogelijk bij de actualiteit aan te sluiten.


maandag 13 november 2017

De Homerische lach: #MeToo, onder Goden.



(overgenomen uit “Komt een Griek bij de dokter”, 2007, samengesteld door Patrick de Rynck & Mark Pieters, in een prachtige, maar niet altijd nauwkeurige vertaling van Imme Dross, voor het eerst gepubliceerd bij Polak & Van Gennep, 2006). Uit de beroemde Odyssee,  een van de eerste ons bekende humoristische passages in de wereldliteratuur:


Ares, de God van de gouden teugels, had zijn ogen niet in zijn zak en zat niet zomaar voor niets op de uitkijk. Toen hij Hefaistos, de grote kunstenaar, zag vertrekken, stoof hij naar het paleis van Hefaistos, vol verlangen naar de liefde met de mooie Godin van Kythera. Zij kwam juist van haar vader, de oppermachtige zoon van Kronos, en ze zat nog maar net, toen hij binnenstormde in het paleis, haar hand greep en haar vurig toeriep: ‘Gauw, mijn lief! Naar bed! We kunnen het ervan nemen. Want Hefaistos is niet in de buurt, hij is op reis naar Lemnos en de Sintiërs met hun platte uitspraak.’ En zij wilde maar al te graag met Ares naar bed gaan, dus ze zochten het bed op en toen ze goed en wel lagen, viel het ingenieuze net van Hefaistos over hen heen, ze konden meteen geen vin meer verroeren en ze begrepen dat het onmogelijk was om te vluchten, trouwens, de God met de twee rechterhanden kwam er ook al aan! 

Voordat hij Lemnos bereikte, begon hij al aan zijn terugtocht: Helios stond op wacht en bracht hem op de hoogte. Dus hij kwam naar huis, zijn hart was zwaar van verdriet, maar in het voorportaal bleef hij staan, hij werd razend van woede en hij brulde vervaarlijk en schreeuwde naar alle Goden: ‘Vader Zeus! En jullie ook, gelukzalige Goden, die het eeuwige leven hebben! Kom naar beneden. Kun je lachen! Kun je getuige zijn van een schandaaltje! Kijk hoe de mooie dochter van Zeus, Afrodite, mij minacht omdat ik mank ben, hoe ze dat beest van een Ares begeert die mooi is en recht van leden, geen hinkepoot als ik ben. Wie zijn schuld is het dat ik hink? Van mijn ouders toch zeker? Hadden die twee mij maar nooit verwekt, zo’n kreupele stuntel. Kom toch, want dan zie je die twee de
liefde bedrijven in mijn eigen bed. Ik kan het zelf niet aanzien. Maar ik denk dat de lust hun wel snel zal vergaan, zelfs al zijn ze nog zo bezeten van liefde, vrijen kan vervelen. En mijn listige valstrik houdt hen vast tot haar vader mij de bruidsschat in zijn geheel heeft teruggegeven, alles wat ik heb betaald voor zijn teef van een dochter. Mooie leden, lichte zeden, dat mag je wel zeggen.’ En daar kwamen de Goden al naar het huis met de bronzen drempel, daar kwam de machtige Aardschokker zelf, Poseidon, daar kwam Hermes, de
pijlsnelle bode, daar kwam de grote heerser Apollon, die met zijn boog van heel ver raak schiet; maar de Godinnen bleven thuis, omdat die zich geneerden. En de weldoeners van de mensheid, de Goden, stonden in het portaal en kwamen niet meer bij van het lachen, onbedaarlijk lachten ze, die gelukzalige Goden, toen ze het ingenieuze net van Hefaistos zagen. En ze keken naar elkaar en zeiden bijvoorbeeld: ‘Misdaad loont niet! Al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel! Heel langzaam, maar zeker! Kijk hoe Hefaistos, zo traag als hij is, de snelste van alle Goden die op de Olympos wonen, Ares dus, inpakt. Mank, maar listig! En Ares moet boete betalen voor echtbreuk.’ Dat soort dingen stonden ze tegen elkaar te roepen, maar de heerser Apollon, de zoon van Zeus, zei tegen Hermes: ‘Hermes, zoon van Zeus, grote weldoener, grote leidsman, zeg
eens, zou jij niet vastgeklonken in bed willen liggen samen met de sierlijk gekroonde Afrodite?’ En de grote leidsman zei, de Argosdoder: ‘Als dat zou kunnen, heerser Apollon, machtige schutter, dan mochten driemaal zoveel boeien me eeuwig binden, dan mochten alle Goden en alle Godinnen kijken, maar ik zou slapen met de gouden Afrodite!’Daarom moesten de eeuwige Goden weer vreselijk lachen.

maandag 6 november 2017

De laatste Wittgenstein

Klik hier voor de originele tekst.

Hermans  haalt een belangrijke invalshoek op Wittgesteins filosofie aldus naar voren (Hermans, p.269; Wittgenstein, s. 336):
“Wittgenstein antwoordt niet, maar belicht aspecten. Het vinden van nieuwe informatie is niet het doel van zijn filosofie, hij wil de problemen oplossen door dat, wat al bekend is, anders te rangschikken.”


En Hermans citeert dan vervolgens Wittgenstein in antwoord op de filosoof Malcolm

Iemand die in filosofische verwarring bevangen is, lijkt op een man die een kamer wil verlaten, maar niet weet hoe. Hij probeert het raam, maar het is te hoog. Hij probeert de schoorsteen, maar die is te nauw. En als hij zich alleen maar omkeerde, zou hij zien dat de deur de hele tijd opengestaan heeft.


De kern van dit citaat zit wat mij betreft in het woordje “filosofisch”. Ik vraag me af, waarom staat in een citaat van iemand, die om zijn taal-fijn-slijperij bekend staat, dit woordje? Het hier beschreven fenomeen is eigenlijk veel bekender uit de psychologie dan uit de filosofie. Het is een geestestoestand, waarvan politieonderzoek, politici en vele anderen vaak last hebben: tunnelvisie. Waarom noemt Wittgenstein deze geestestoestand filosofisch? Eigenlijk heb ik daarop maar een antwoord en dat is: omdat hij zelf in net zo’n tunnel zat, als al die anderen die ermee te maken hebben. Het moest wel een filosofisch probleem zijn, omdat hij zelf filosoof wilde zijn. En daar is niets mis mee, maar dat  maakt wel  het slippertje of the tongue begrijpelijk!


Wittgestein staat aan het begin van een wetenschappelijke trend, om alles op te delen in a, b, c, etc. Dat heeft niet alleen zijn weerklank in de sociale “wetenschappen”, maar ook in de kunst. Laten we Mondriaan als voorbeeld noemen, maar je zou even goed aan Rothko  kunnen denken, of in de muziek aan minimal music. Ik ben geen kunsthistoricus; wat ik hier zeg, is wat in eerste instantie intuïtief bij me opkomt, en ik kan ernaast zitten. Maar in z’n algemeenheid zou je kunnen zeggen dat Wittgenstein een analytische trend heeft ingezet, die op alle gebieden zijn weerslag heeft gevonden. Het is dan ook niet vreemd dat Wittgenstein zelf zich tot de filosofie wenst te beperken. Dat is waarschijnlijk om praktische redenen, omdat hij inzag dat het opknippen van de werkelijkheid een schat aan informatie zou opleveren door oude informatie opnieuw te rangschikken. Geniaal!


Ik wil iets langer stilstaan bij het psychologische aspect van de bewering die Wittgestein deed in het bijzijn van Malcolm. Het is namelijk ook de demonstratie van een psychisch fenomeen waar veel te weinig aandacht voor is. Om dat te verduidelijken wil ik eerst een verhaal van de Winnebago kwijt, een verhaal dat misschien Wittgenstein, maar ook Malcolm gekend kunnen hebben (Radin: pag. 40, verhaal nummer 40 in mijn vertaling):


“De Trickster begon opnieuw in de wereld rond te zwerven. Het duurde niet lang of hij kwam een prairiewolf  tegen: “Het lijkt bijna onmogelijk, maar wie kom ik hier tegen? Mijn broertje, ook aan de wandel! Luister, broertje, ik denk dat er iets op de heuveltop daarginds is. Laten we daar eens naartoe gaan”, zei de Trickster. Daarop klommen ze beiden naar de heuveltop. Daar hadden ze een prachtig uitzicht over het omringende landschap. “Broertje, ze zeggen dat je over een geweldig reukvermogen beschikt. Jij zelf ging er ook altijd prat op. Laten we er een wedstrijdje in doen. Want ik kan ook heel goed ruiken. Laten we daarom eens proberen te ruiken waar de dichtstbijzijnde mensen wonen." Daarop staken beiden de neus omhoog in de lucht en begonnen ze de lucht diep op te snuiven om beter te ruiken. Ze deden beiden ijverig hun uiterste best. Trickster rook natuurlijk niks. Zijn plan bestond eruit te doen alsof hij wél iets rook, maar ondertussen hield hij de prairiewolf scherp in de gaten. Hij deed een paar passen in een bepaalde richting en bleef toen staan. Hij liep in de richting van de bossen die duidelijk door mensen waren aangelegd. “Hij moet wel iets ruiken”, dacht de prairiewolf. De Trickster zei: “Mijn broertje, dichtbij het bos daarginds wonen mensen. Zie je, broertje, ik kan beter ruiken dan jij.” Natuurlijk had hij niets geroken, al die tijd dat hij daar stond; hij deed alleen maar na wat de prairiewolf hem had voorgedaan, omdat het erop leek dat de prairiewolf wel iets rook. “Waarom, mijn kleine broertje, ruik jij niets,” wreef hij hem zijn verlies nog maar eens goed in. Daarop zei de prairiewolf dat hij ook dacht dat er iets in die buurt was. Daarop complimenteerde de Trickster hem: “Ah ik zie, broertje, jij kunt ook iets ruiken in die richting. Als dat zó is, laten we dan die kant opgaan.” Toen ze daarnaartoe gingen, bleek dat daar inderdaad een dorp was met mensen. “


De overeenkomst met het Wittgenstein verhaal lijkt mij duidelijk: de prairiewolf maakt alleen maar gebruik van het talent waarover hij beschikt, maar dat is eigenlijk niet voldoende om tot een juiste beslissing te komen. De Trickster doet alleen maar alsof, en  maakt gebruik van zijn kennis dat in de buurt van een bos met bomen geschikt om er huizen van te bouwen, het waarschijnlijk is dat er mensen wonen. De deur stond al open, je moest het alleen weten. Door het anders rangschikken van de informatie, was het niet moeilijk te vinden waar je als Trickster en als prairiewolf voldoende te eten zou kunnen vinden. Dit laatste is een impliciete veronderstelling die nergens in het verhaal wordt verteld, maar die alle toehoorders zoals alle indianenstammen van Noord Amerika die regelmatig met grote hongersnoden te maken hadden, intuïtief begrepen.


Indianen waren geweldige spoorzoekers, wist ik uit mijn jeugdliteratuur. Belangrijk was de Winnetou en Old Shatterhand reeks voor mij, als voorbereiding op het leven. Deze reeks is zo bekend dat ik er verder het zwijgen toe kan doen. Maar nog een ander indianenboek was voor mijn geestelijke vorming  (Duits “Bildung”) essentieel. Dat boek is alleen nog te vinden in de allerdonkerste hoekjes van bibliotheken. De waarde van de ongekuiste delen is ondertussen gestegen tot in de duizenden euro’s! Ik heb het over de reeks indianenboeken van Fritz Steuben, waarvan het eerste deel in het Nederlands heet “Vliegende pijl”, een verhaal uit het leven van Tecumseh. Waarom kent niemand het meer? Eigenlijk om een heel eenvoudige reden,  Fritz (zijn naam komt in het verhaal zelf ook voor) bood aan Hitler dit verhaal aan. Hoewel het verhaal kwalitatief ver uitsteekt boven het Winnetou verhaal, is het alleen onbekend gebleven, omdat hij het Hitler aanbood. Waarom bood Fritz het Hitler aan? Omdat hij dacht met het verhaal de Führer te kunnen inspireren bij de vorming van een verenigd Europa. In het laatste deel van de serie speelt de historisch juiste gebeurtenis dat de indianenstammen zich in een confederatie aaneensloten om de vijand (hoofdzakelijk Engelsen in die tijd) te verslaan. Het idee van de confederatie is door de “founding fathers” overgenomen; de Indianen (samen met de Fransen en Duitsers en Engelsen) werden verslagen. Geen andere rangschikking van het oude, maar een nieuw land, Amerika, was geboren. Hitler wees de serie van de hand. Van een Europese confederatie is onder Hitler nooit iets terecht gekomen. Hitler was het spoor kwijt of in ieder geval het uitgezette spoor leek hem niet meer te interesseren.


Het talent van de prairiewolf wordt door de Trickster, net als door Hitler, opzij gezet door te doen alsof hij zelf over een nog groter talent beschikt.
Bij mij leefde altijd het idee dat als je maar goed genoeg naar anderen keek, je van ze kon leren. Ik besefte niet dat er ook van nature talenten in iemand aanwezig kunnen zijn, die je niet kunt leren. De Trickster gaat verder dan ik: hij beseft dat hij niet over een bepaald talent beschikt, en wil bovendien dat talent belachelijk maken, kleineren. In feite wil de Trickster zich groter voordoen dan hij is. Hij wilde een Übermensch zijn. En helaas, hij slaagt daarin.


Zag Wittgenstein dit gevaar van het opknippen van de werkelijkheid niet, of wilde hij het niet zien? Want als je een bepaald talent hebt, dan betekent dit ook dat je eigenlijk gedwongen wordt één bepaalde richting op te kijken. Iemand moet je om dit talent waarderen. Wittgenstein maakte in de manier waarop hij zich opstelde, waar wat hij zelf al had opgemerkt: “Niets is zo moeilijk als zich niet te bedriegen”. Eigenlijk zou je de wereld niet in allerlei, willekeurige specialismen (a,b,c, etc.) moeten opdelen, maar als je dat toch doet, zou je in ieder geval de onderlinge verwevenheid nauw in de gaten moeten (kunnen?) houden. Je alleen bezig houden met een deel, kan betekenen dat je het geheel besturen overlaat aan een oplichter, een Trickster. Dan gaat het niet meer om het oude opnieuw te rangschikken, maar om de geboorte van het nieuwe (een redding óf een ramp).