maandag 13 november 2017

De Homerische lach: #MeToo, onder Goden.



(overgenomen uit “Komt een Griek bij de dokter”, 2007, samengesteld door Patrick de Rynck & Mark Pieters, in een prachtige, maar niet altijd nauwkeurige vertaling van Imme Dross, voor het eerst gepubliceerd bij Polak & Van Gennep, 2006). Uit de beroemde Odyssee,  een van de eerste ons bekende humoristische passages in de wereldliteratuur:


Ares, de God van de gouden teugels, had zijn ogen niet in zijn zak en zat niet zomaar voor niets op de uitkijk. Toen hij Hefaistos, de grote kunstenaar, zag vertrekken, stoof hij naar het paleis van Hefaistos, vol verlangen naar de liefde met de mooie Godin van Kythera. Zij kwam juist van haar vader, de oppermachtige zoon van Kronos, en ze zat nog maar net, toen hij binnenstormde in het paleis, haar hand greep en haar vurig toeriep: ‘Gauw, mijn lief! Naar bed! We kunnen het ervan nemen. Want Hefaistos is niet in de buurt, hij is op reis naar Lemnos en de Sintiërs met hun platte uitspraak.’ En zij wilde maar al te graag met Ares naar bed gaan, dus ze zochten het bed op en toen ze goed en wel lagen, viel het ingenieuze net van Hefaistos over hen heen, ze konden meteen geen vin meer verroeren en ze begrepen dat het onmogelijk was om te vluchten, trouwens, de God met de twee rechterhanden kwam er ook al aan! 

Voordat hij Lemnos bereikte, begon hij al aan zijn terugtocht: Helios stond op wacht en bracht hem op de hoogte. Dus hij kwam naar huis, zijn hart was zwaar van verdriet, maar in het voorportaal bleef hij staan, hij werd razend van woede en hij brulde vervaarlijk en schreeuwde naar alle Goden: ‘Vader Zeus! En jullie ook, gelukzalige Goden, die het eeuwige leven hebben! Kom naar beneden. Kun je lachen! Kun je getuige zijn van een schandaaltje! Kijk hoe de mooie dochter van Zeus, Afrodite, mij minacht omdat ik mank ben, hoe ze dat beest van een Ares begeert die mooi is en recht van leden, geen hinkepoot als ik ben. Wie zijn schuld is het dat ik hink? Van mijn ouders toch zeker? Hadden die twee mij maar nooit verwekt, zo’n kreupele stuntel. Kom toch, want dan zie je die twee de
liefde bedrijven in mijn eigen bed. Ik kan het zelf niet aanzien. Maar ik denk dat de lust hun wel snel zal vergaan, zelfs al zijn ze nog zo bezeten van liefde, vrijen kan vervelen. En mijn listige valstrik houdt hen vast tot haar vader mij de bruidsschat in zijn geheel heeft teruggegeven, alles wat ik heb betaald voor zijn teef van een dochter. Mooie leden, lichte zeden, dat mag je wel zeggen.’ En daar kwamen de Goden al naar het huis met de bronzen drempel, daar kwam de machtige Aardschokker zelf, Poseidon, daar kwam Hermes, de
pijlsnelle bode, daar kwam de grote heerser Apollon, die met zijn boog van heel ver raak schiet; maar de Godinnen bleven thuis, omdat die zich geneerden. En de weldoeners van de mensheid, de Goden, stonden in het portaal en kwamen niet meer bij van het lachen, onbedaarlijk lachten ze, die gelukzalige Goden, toen ze het ingenieuze net van Hefaistos zagen. En ze keken naar elkaar en zeiden bijvoorbeeld: ‘Misdaad loont niet! Al is de leugen nog zo snel de waarheid achterhaalt haar wel! Heel langzaam, maar zeker! Kijk hoe Hefaistos, zo traag als hij is, de snelste van alle Goden die op de Olympos wonen, Ares dus, inpakt. Mank, maar listig! En Ares moet boete betalen voor echtbreuk.’ Dat soort dingen stonden ze tegen elkaar te roepen, maar de heerser Apollon, de zoon van Zeus, zei tegen Hermes: ‘Hermes, zoon van Zeus, grote weldoener, grote leidsman, zeg
eens, zou jij niet vastgeklonken in bed willen liggen samen met de sierlijk gekroonde Afrodite?’ En de grote leidsman zei, de Argosdoder: ‘Als dat zou kunnen, heerser Apollon, machtige schutter, dan mochten driemaal zoveel boeien me eeuwig binden, dan mochten alle Goden en alle Godinnen kijken, maar ik zou slapen met de gouden Afrodite!’Daarom moesten de eeuwige Goden weer vreselijk lachen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten