zaterdag 26 oktober 2024

           Aboe Nawas en de Jood

                    (Deel 1)

Waarschuwing vooraf!

Omdat ik niet verkeerd begrepen wil worden, wil ik u wijzen op het commentaar op dit verhaal. Daarin zal ik uitleggen, hoe de antisemitische strekking van dit verhaal tot stand is gekomen. In dit deel (deel 1) is van deze strekking nog weinig te merken. Bij de aflevering van de volgende maand des te meer. Ik wil hier alvast benadrukken dat het in deze verhaaltjes om een soort blauwdruk gaat, die naar de mode van de tijd kon worden ingevuld.
Op het Indonesische verhaal volgt de Algerijnse versie. Hoe deze min of meer identieke versies in twee ver uit elkaar gelegen werelddelen terecht zijn gekomen, is onduidelijk. Zeker is dat daaruit op te maken is dat het verhaal heel erg oud is en dat er later aan geknutseld is, zodat duidelijk os dat voor het vertellen van het verhaal een soort blauwdruk is gebruikt dat naar de smaak van de tijd kon worden ingevuld.
Lees het commentaar!


Het gebeurde eens dat Aboe Nawas (1) op de markt rondwandelde en daar iemand aantrof die er berooid uitzag.
Abou Nawas riep hem bij zich en zei: “Wel, mijn broeder, als men jou ziet, zou men medelijden krijgen. Wat doe je zoal tegenwoordig?”
          De arme antwoordde: “Mijnheer, ik heb niets te doen, want ik bezit geen cent, en hoe zou ik nu in mijn levensonderhoud kunnen voorzien? En wil men zijn kost verdienen, dan moet men geld hebben.”
          “Wel, mijn broeder, “ sprak Abou Nawas, “wanneer je daar geen bezwaar tegen hebt, dan wil ik je wat kapitaal zien te krijgen, zodat je daarmee een handeltje kunt beginnen.”
          “Goddank, mijnheer, als mijnheer zo goed voor me wil zijn!” stotterde de arme.
          “Morgen vroeg moet je hierheen komen, en dan zal ik het je ter hand stellen. Maar vooraf dienen we goed af te spreken, dat je je voor mijn broeder zult uitgeven. Ga je daarmee akkoord?” En de arme antwoordde:
          “Afgesproken!”
          Daarop scheidden ze en Aboe Nawas vervolgde zijn weg.
          Weer thuis gekomen, zei hij tegen zijn vrouw: “Wel, mijn beste, gij moet audiëntie aanvragen bij prinses Zitti Zoebaidah (2) en tegen haar zeggen, dat uw echtgenoot, dat ben ik dus, Abou Nawas, vannacht overleden is en dat de reden van uw komst is, dat gij geld komt vragen om de onkosten, die de begrafenis en wat daarmee samenhangt, met zich meebrengt, te bestrijden.”
          “Als dat uw begeren is, dan is het goed, “ sprak de vrouw en zij begaf zich op
weg naar het paleis van Sultan Haroen-al-rasjid (3).
          Toen ze was toegelaten in de tegenwoordigheid van de vorstin, boog zij zich ter aarde en sprak, terwijl ze bitterlijk weende: “ O, prinses, wat staat mij, rampzalige, te doen, want mijn man, Abou Nawas, is plotseling deze nacht in Gods heerlijkheid opgenomen. Waarmee moet ik de onkosten bestrijden, waarvan zal ik een begrafenismaal geven, en dan het ritueel, want ik ben onvermogend!”
          Op het horen van zulk een geween en geklaag was Zitti Zoebaidah niet weinig bedroefd. Ze streek Aboe Nawas’ vrouw over het hoofd en sprak vriendelijk: “Nu, ween maar niet. Wat zullen we eraan doen? Al wat van Allah is, keert tot hem terug. Wat die uitgaven en onkosten betreft, daarover behoeft ge u geen zorg te maken, dat zal ik u wel verschaffen,” en de daad bij het woord voegend, stond zij op en nam 200 dirhams uit haar kast, stelde die haar ter hand met de woorden: “Kijk, neem dit geld mee naar huis en zorg ervoor, dat uw man een goede en eerlijke begrafenis krijgt.”
Daarop keerde Aboe Nawas’ echtgenote naar huis terug, verheugd en tevreden.
          Aboe Nawas zelf echter was, terwijl zijn vrouw audiëntie was gaan aanvragen bij de prinses, zijn opwachting gaan maken bij den vorst, in de gehoorzaal. Onder luid geween stortte hij zich ter aarde, en de vorst sprak tot hem: “Wat nu, Aboe Nawas, wat is toch de reden dat gij zo weent?”
           Aboe Nawas boog zich diep voor den vorst en zeide: “Ik vraag vergiffenis aan Uwe Majesteit den vorst der werelden. Uwe slavin en mijn vrouw is deze nacht overleden en ik bezit thans geen cent om het dodenritueel te bekostigen en den doodgraver te betalen. Indien mijn heer zo genadig wil zijn….”
         De vorst wist reeds waar het Aboe Nawas om te doen was en schonk hem 200 dirhams. Zodra hij dat geld had ontvangen, vroeg Aboe Nawas toestemming zich te mogen verwijderen en hij rende naar huis terug, buiten zich zelf van vreugde.
De vorst begaf zich daarop in zijn paleis en sprak tot de vorstin: “Met deernis zag ik zo pas Aboe Nawas bij mij komen. Onder luid geween verzocht hij mij om geld teneinde zijn echtgenote te kunnen begraven. Ik heb hem maar 200 dirhams gegeven.”
          Maar de prinses sprak: “Gij vergist u, mijn beste, niet zijn vrouw is dood, maar Aboe Nawas zelf. Een ogenblijk geleden nog maar kwam zij hier tot mij en stelde mij van zijn verscheiden op de hoogte.”
           Opnieuw sprak nu Zijne Majesteit:  “Gij vergist u, wanneer ge zegt dat Aboe Nawas is gestorven. Het is nog maar pas geleden dat hij, na audiëntie bij te hebben aangevraagd, naar huis is gegaan.”
           De beide echtgenoten geraakten in twist. De vorst zei, dat de vrouw was overleden, en de prinses beweerde, dat het Aboe Nawas was, die gestorven was, want zij had immers pas een bedrag van 200 dirhams aan zijn vrouw in eigen persoon ter hand gesteld. En beiden stonden even sterk met hun beweringen. Tenslotte sprak Sultan Haroen-al-rasjid: “Welnu, het heeft geen zin langer te twisten. Het is beter een onderzoek te gelasten, opdat de juiste toedracht blijke.”
        Hij verzond nu een vertrouwd persoon naar Aboe Nawas en zijn vrouw om te zien of het Aboe Nawas was, die gestorven was, of zijn vrouw, of soms allebei. Het duurde niet lang of de bode kwam terug en boog zich eerbiedig voor den vorst en de vorstin, die op dat moment nog terzelfder plaatse waren gezeten, neder. En de vorst vroeg hem: “Wel, mijn page, wat hebt gij gezien? Wie is er nu dood?”
         De page antwoordde: “O, mijn heer, vorst der werelden, hun beiden mankeert totaal niets. Ik zag hen samen zitten lachen en schertsen, mijn heer!”
          Toen de vorst en de vorstin dit hoorden, verwonderden ze zich beiden en
zinden er op, wat toch de reden kon zijn, dat Aboe Nawas aldus had gehandeld. En snel beval de vorst zijn dienaar: “Page, ontbied Aboe Nawas terstond!”
Deze ging om Aboe Nawas te halen en tot hem gekomen sprak hij: “Aboe Nawas, Zijne Majesteit laat u tot zich roepen.”
         Aboe Nawas begreep waarom de vorst hem wilde laten komen en zei: “Het is goed, ga jij eerst, ik kom zo.”
         Toen hij voor de vorst was gekomen, sprak Zijne Majesteit tot hem: “Aboe Nawas, waarom hebt gij ons, de vorstin en mij, om de tuin geleid? Zeg het, ik wens het te weten.”
         Vol eerbied antwoordde Aboe Nawas: “Vergiffenis, mijn heer, duizend maal vergiffenis. Dat ik dus heb gehandeld, komt omdat mijn broeder geen kapitaal bezat om mee te handelen. Indien ik nu alleen maar de waarheid had gezegd, hoe zou Uwe Majesteit, de vorst der werelden, mij dan zoveel geld hebben geschonken? Ik heb een list tegen u gebruikt omdat ik zeer begaan was met mijn broeder, toen ik zag dat hij totaal niets bezat. Verder heb ik niets te zeggen. Moge toch mijn heer mij vergiffenis schenken!”
       “Het zij zo,” sprak de vorst, “deze keer wil ik het u vergeven, maar waag me zo iets geen tweede keer!”
        Hierop vroeg Aboe Nawas verlof om te gaan en keerde hij naar zijn huis terug.(vervolg volgende maand)
         


Algerijnse versie: 

Djha en zijn vrouw houden zich dood.


Djha en zijn vrouw kenden vaak tijden van armoede, ook al hadden zij vrij toegang tot het paleis van de Sultan. Zij waren soms zo  behoeftig dat zij niet te eten hadden. Uiteindelijk fluisterde de vrouw van Djha haar man het volgende idee toe:
“Ga! Ga naar de sultan, huil en zeg hem dat ik gestorven ben, En zeg hem vooral dat je geen cent hebt om mijn begrafenis te organiseren volgens de Islamitische voorschriften. Hij zal niet kunnen weigeren je te helpen in zo’n geval. Terwijl jij de ontroostbare weduwnaar speelt bij onze heerser, ga ik naar de sultane (prinses). Ik zal haar jouw overlijden mededelen, en mijn financiële miserie. Zo zullen ze ons allebei een gift doen. Genoeg om een ​​tijdje niet in armoede te leven; dat is de hulp die ons lot (mektoub) ons biedt.”
“Een fantastisch idee! Laten opschieten, aan de slag,” zei Djha en schoot zijn jellaba aan en zette zich met gespreide benen op zijn ezel.
Eenmaal in het paleis aangekomen, zette Djha het op een hartverscheurend jammeren, zozeer dat de sultan oprecht ontroerd raakte en bij zich zelf dacht:  “Wat een verdriet! Arme Djha! Dat hij zoveel verdriet heeft over het verlies van zijn andere helft (4). Ik moet hem ondersteunen!” En zonder te aarzelen, overhandigde hij hem voldoende geld om een lijkwade te kopen, een schaap, (tarwe-)griesmeel en alles wat er nodig is voor een begrafenis. Er zouden honderden mensen komen om de begrafenis bij te wonen, want Djha was heel erg beroemd, Ze zouden uit alle hoeken van het land komen. De sultan beknibbelde niet op de vergoeding van de onkosten.
Djha kwam thuis, met zijn ezel beladen als nooit tevoren, gevolgd door andere ezels ook allemaal bepakt en begeleid door dienaren van het paleis.
Van haar kant huilde de vrouw van Djha bij de koningin om de dood van haar man en ook die overlaadde haar met giften. Zij kreeg geld om de begrafenis van haar man te regelen en geld om rouwkleding te kopen.
Zo stonden de zaken ervoor: Djha en zijn vrouw met enorme voorraden die de
kelder en graanzolder vulden.
Die avond, toen ze gingen dineren, vertelde de sultan, nog steeds ontroerd, aan zijn vrouw:  “Heb je horen spreken over het ongeluk dat onze arme Djha is overkomen?”
“Maar je vergist je, het is de vrouw van Djha overkomen, want zij is getroffen door een groot ongeluk, omdat Djha dood is,” corrigeerde zijn vrouw hem.
“Ach wel nee! Die mensen vertellen je het geef niet wat! Het is de vrouw van Djha die is overleden, want Djha is zelf bij mij geweest deze namiddag om het mij te vertellen. Ik heb hem geld gegeven om de begrafenis te regelen.”
“Onmogelijk!” antwoordde de vrouw van de sultan. ”De vrouw van Djha is deze namiddag bij mij geweest om het overlijden van haar man  aan mij door te geven. En ik heb haar geld gegeven om de begrafenis te regelen. Ze kunnen toch niet allebei overlijden en bij ons komen uithuilen.”
“Ze hebben ons er tussen genomen” concludeerde de sultan die begon te begrijpen wat er was gebeurd.
Hij wilde het niet daarbij laten zitten. Hij moest beslist dit twijfelachtige stel te pakken nemen op zijn beurt. Bij het aanbreken van de dag, zonder opgave van redenen, stuurde hij zijn bewakers naar het huis van Djha en zijn vrouw om ze te arresteren. Toen Djha ze zag komen, waarschuwde hij tegen zijn vrouw: “Vlug, laten we doen alsof we dood zijn!”
Zij wikkelden zich in de lijkwaden en gingen stokstijf liggen op het tapijt in de kamer.
De bewakers, die aannamen dat ze dood waren, gingen naar het paleis terug en vertelden de sultan het nieuws. De sultan kan niet een flauw vertederd lachje bedwingen om het meest ongelofelijke echtpaar in zijn stad en zag er van af om ze te bestraffen, ook al hadden ze die straf wel verdiend. Per slot van rekening, hadden zij zich door hen laten beduvelen!
Omdat het om Djha en zijn vrouw ging, deed dit bedrog geen afbreuk aan hun eigen imago, voor wie het alles bij elkaar genomen van geen groot belang was. 

zaterdag 14 september 2024

Geluk

 Cepot op zoek naar Geluk. (1996)




In dit fragment, oorspronkelijk genaamd “Cepot triping”, raadpleegt een vrouwelijke collega, Bi Ijem
(1), uit het theater van Karawang, een buurtvader (bapak rukun tetangga) in verband met een probleem dat zij heeft met haar echtgenoot Cepot. De hele dag schudt hij met zijn hoofd heen en weer, en dan weer voor en achteruit, terwijl hij bij herhaling  de tekst neuriet dat alles zo “groovy” en “cool” is (asiyek enak) . Hij houdt ervan disco’s af te lopen, in café's rond te hangen en hij draag steeds een zonnebril met zulke donkere glazen dat je hem niet meer kunt aankijken. Cepot legt uit dat hij Ecstasy gebruikt om aan het leed aangericht door corrupte individuen te ontkomen. Deze mensen veroorzaken de zich als een olievlek verspreidende economische crisis en sociale ongelijkheid, jaloezie en hebzucht, en de toenemende criminaliteit.

In het commentaar op dit fragment valt te lezen, hoe Cepot zijn geluk zoekt door te benadrukken dat persoonlijk geluk en sociaal geluk in evenwicht zouden moeten zijn. Hij denkt door het gebruik van drugs eerlijk te kunnen zeggen wat hem dwars zit. En dat men naar hem zal luisteren, maar zelfs te hulp geroepen buurtvader luistert niet. Boven deze Inleiding is in een animatie een samenvatting van dit fragment te zien: naar boven scrollen!

CEPOT: Waarom denk je dat ik zo stoned ben als een garnaal? Nou?

NAYAGA:  Leg dat ons eens uit, broer? Ik luister…. (2)

CEPOT: Zie je dan niet, hoe slecht dit (elitaire) clubje mensen is voor iedereen? En schadelijk!

NAYAGA:  Hoe bedoel je schadelijk?

CEPOT: Je kent toch de slogan over de noodlijdende mens? (3)  Nou, dat is precies wat hier aan de hand is! Ja, denk daar maar eens over na.

NAYAGA: Hij is zo stoned als een garnaal, maar zegt wel de waarheid!

CEPOT: Nou, wat heb je daarop te zeggen?

BAPAK RT: Het is waar, het is heel vervelend en frustrerend.

CEPOT: Ik zal je eens vertellen hoe frustrerend het wel niet is.

BAPAK RT: Als hij besefte wat hij nu zegt, dan zou hij dit hier nu niet staan te verkondigen.

CEPOT: Luister! Zijn jullie bekend met Pancasila?

BAPAK RT: Daar heb ik al heel wat over gehoord!

CEPOT: Pancasila (4) kent vijf uitgangspunten. Allereerst: Geloof in God, daarop volgt, rechtvaardigheid….

NAYAGA:  Sociale rechtvaardigheid…

CEPOT: sociale rechtvaardigheid…

NAYAGA: voor iedereen!

CEPOT: Voor alle bewoners van Indonesië. En dan komt, Persija (5) … wat is dat?

NAYAGA: Nationale eenheid….

CEPOT: … eenheid en Wijsheid, en…?

BAPAK RT: ..en Menselijkheid.

CEPOT: Het volk…

BAPAK RT: Het volk…

CEPOT: … wordt bestuurd…

BAPAK RT: met Wijsheid.

CEPOT: …door het met Wijsheid te besturen! Moet je dat eens horen: wijsheid! Wat is het doel van de Pancasila, als het niet is alle vormen van partijpolitiek, gericht op de bevoordeling van de eigen partij, uit te bannen. Ja toch?  Zoals zinloos getouwtrek. In een handomdraai zullen ze het land om zeep helpen, over de ruggen van de mensen heen, en daarna schaffen ze de Pancasila af.

BAPAK RT: Maar dat gaat ons toch helemaal niet aan!

CEPOT: Helemaal niet aan!? En wat is dit dan? We zitten midden in de ellende. Kennen we Mensenrechten, Wijsheid en Sociale Rechtvaardigheid? Nou?

BAPAK RT: Wijsheid.

CEPOT: Over welke wijsheid heb je het? Zijn die wijs, die hun wijsheid aanwenden om collaborateur te worden? Om geld binnen te harken? Om tot het elitaire kringetje te worden toegelaten?


BAPAK RT
: Om bij de familie te horen? (6)

CEPOT: Hè? Om bij hun familie toegelaten te worden?

BAPAK RT: Om tot de familie toegelaten te worden (in een andere stad)? (7)

CEPOT: Oké, om tot hun familie toegelaten te worden (in een andere stad).

BAPAK RT: Om vriendjes met ze te worden?

CEPOT: Om vriendjes met ze te worden, en daarom is hun kennis (wijsheid) nog minder waard dan dat van kenners (experts).

BAPAK RT: Zo is het toch, Bi Ijem?  [Echtgenote van Cepot die Bapak RT om raad heeft gevraagd.] Zij houden zich alleen vast aan hun eigen ideeën, nietwaar? (8)

IJEM: Zeker!

BAPAK RT: Om te zeggen dat het gaat om een probleem veroorzaakt door de regering, is niet correct.

IJEM: Dat zou zo maar eens zo kunnen zijn.

CEPOT: Ik zeg niet dat de regering slecht is, maar dat zij die het bestuur in handen hebben, dat zijn! Sta niet te kletsen, als je het woord hebt, ‘Mo.(9)

NAYAGA: RT! RT!

CEPOT: Weet je, zijn naam is Omo! Als je ergens over begonnen bent, begin dan even later niet over iets heel anders.

BAPAK RT: Let op je woorden.

CEPOT: Inderdaad. Dus….

BAPAK RT:  Wat je zegt, is verkeerd!

CEPOT: Wat verkeerd is, is dat een corrupt groepje mensen dingen om zeep helpt, mensen die geen enkel gevoel voor verantwoordelijkheid kennen.

BAPAK RT:  Verantwoordelijkheid voor wat?

CEPOT: Verantwoordelijk voor de wetten van dit land.

BAPAK RT:  Ah, juist, zo is het.

CEPOT: Kijk, het zit zo. Denk hier maar eens over na. Een sociale kloof (tussen arm en rijk) splijt dit land in tweeën. Bovendien bestaat er sociale afgunst ten aanzien van elkaar. Sociale jaloezie leidt tot een toename van criminele activiteiten. (10)

 NAYAGA: Klopt als een bus! (11) 

CEPOT: Nietwaar?

NAYAGA: Helder!

CEPOT: Zo helder als glas.

BAPAK RT: Dit loopt uit de hand. Dit gaat veel te ver.

CEPOT: En nu, hoe moet het nu verder?

BAPAK RT: De afstand tussen ons is te groot.(12)

CEPOT: Om deze steeds groter wordende afstand tussen arm en rijk te overbruggen moeten we ons aaneen sluiten en samenwerken op een hoger trap van ontwikkeling. Snap je wat ik zeg? Geef toe, je legt het af tegen een zuiplap! Geef toe, ik ben beter wanneer ik dronken ben, ongetwijfeld.


BAPAK RT
: En daar is een reden voor…

CEPOT:  Er is een reden waarom ik Ecstasy gebruik en aan de drank ben.

BAPAK RT: Illegaal bier! Omdat het goedkoop is, illegaal bier.

CEPOT: Illegaal bier: er is een reden waarom niet drinken schadelijker is dan drinken.

NAYAGA: Die bestaat niet.

CEPOT: Waarom zeg je dat zo’n reden niet bestaat?

NAYAGA: Iemand die alcohol drinkt, wordt eraan verslaafd.

CEPOT: Yep.

NAYAGA: Zij die pillen slikken als BK en magadon  (13) worden stoned, maar er zijn er ook, die gaan kotsen als mensen, die in een bus autoziek worden!

CEPOT: Samengevat: wat zijn de bijverschijnselen van het gebruik van ecstasy en drank? Je realiseert je dat je je grip op de werkelijkheid verliest. Je verliest de beheersing over jezelf. Dat is alles. Alles wat je zegt, is grappig in het bijzijn van anderen, die aan het werk zijn. Die vlieger gaat voor mij niet op, en daar is een reden voor, vriend. Ik ben opgeklommen naar hogere regionen. Het komt erop neer dat ik mijn wensen aan de regering zelf kenbaar kan maken. Is dat iets of niets? (14)

BAPAK RT: Juist.

CEPOT: Maar we hebben democratie en Pancasila nodig.

BAPAK RT: Heel erg waar.

CEPOT: Als we in een democratisch land zouden kunnen leven onder de Pancasila-wet….

BAPAK RT: Ja…

CEPOT: Dan zullen we ons beschermd weten door wetten en bestuursmaatregelen. Zo is dat.

CEPOT: Cool, cool, cool. Heel goed, Cepot, groovy, groovy: leuk, leuk, leuk! 


dinsdag 20 augustus 2024


Deze maand geen nieuwe aflevering van De Vrijheid der Poppen. Maar ik wil het u wel gemakkelijker maken om de al geschreven afleveringen terug te lezen. De linken verwijzen naar het blog en het commentaar dat erop is gegeven.
  1. In de eerste aflevering maken we kennis met de belangrijkste poppen uit het humoristisch-Indonesische Wajang spel. In het commentaar staat een korte Inleiding met de ontstaansgeschiedenis van de humoristische wajangpoppen en het wajangspel in Indonesië. 
  2. De tweede aflevering gaat over de Oostenrijkse held Švejk en de inspiratie die de schrijver, Jaroslav Hašek, opdeed door te putten uit de Klassieke Humor. Švejk is een marionet net als de wajangpoppen uit de eerste aflevering van machthebbers die aansturen op oorlog. Uit het commentaar blijkt dat zelfs Nietzsche er iets mee te maken heeft: “Die Umwertung aller Werte.
  3. In de derde aflevering gaan we verder op het Wajang-pad, dat begon met de strijd met de Hemelscharen, maar ook de omkering van normen en waarden. In het commentaar is het verhaal te zien als een verkorte animatie. Het commentaar is van belang, omdat u anders niet kunt begrijpen -- tenzij u Indonesisch bent-- waarop dit verhaaltje toespelingen maakt. En dat liegt er niet om!
  4. In de vierde aflevering worden de wajangteksten in de mode van de tijd geplaatst: het existentialisme en de gezinsplanning.   Duidelijk is dat het Wajangspel voor politieke doeleinden is ingezet. Er vallen een paar verschijnselen samen, waaruit valt  op te maken, dat hieraan misschien wat meer aandacht zou moeten worden besteed in een democratisch publiek debat.
  5. De laatste aflevering is in de maak. En de vraag die ik me stel is: Maakt het spel met poppen, zoals in de film Barbie en Ken, ons gelukkiger en vrijer, of misschien is het een genadeloos middel, door Jung  “numineus” genoemd, om ons op een dictatuur voor te bereiden? Het zal wel weer geen optimistische kijk op de toekomst opleveren?..... ɔ.

dinsdag 23 juli 2024

Gezinsplanning

 Gezinsplanning!?

Lees dit commentaar!

Cepot
: Ze zeggen dat je een radio hebt.
Gareng (1): Dat klopt, ik heb een radio. Kijk hier staat ie.
Cepot: Hemeltje, ik wist niet dat ie zo groot is. Welk merk is het? Kom op, vertel ons door welke  fabrikant het op de markt is gebracht?
Gareng: Telesonic.
Cepot: Hoeveel zenders heeft het?
Gareng: zes en veertig.
Cepot: Wouw!
Dawala: Mijn buren hebben ook een radio met op hun dak zo’n blikkerend recht opstaand ding dat ze een – hoe heet het ook al weer --  een antsjenna (antenne) noemen?
Cepot: Niet een antsjenna – gebruik je verstand, het is een antimo (2) Vooruit, laat ons eens wat horen.
DE RADIO-OMROEPER (journalist): Welkom op de Nationale Indonesische Radiozender van Palembang met de om de tien dagen uitgezonden uitzending van een van uw favoriete hoorspelen op de radio in gesproken Indonesisch (Bahasa).
Cepot: Tjongejonge, kaliwara (4) ongetwijfeld. (Hij fluit)
Cepot: Is dit Sandiwara? (3) Zijn schoenen klinken precies zoals de mijne. Weet je, dit doet mij aan mijn schoenen denken, die schoenen die ik heb gestolen (5)




Rasid (mannenstem op de radio): As-salaamu ‘alaikum, As-salaamu ‘alaikum. (6)
Ida (vrouwenstem op de radio): Wie is daar? Ik heb je niet horen kloppen.
Rasid: Hier ben ik dan, Ida.
Ida: Oh, ah… (7) Even geduld, m’n liefje, dan zal ik je de deur open doen.
Dawala (luisteraar): Kom op broertje, zullen we daar ook eens een bezoekje gaan afleggen?
Cepot (luisteraar): Hou je gemak, natuurlijk kunnen wij er op bezoek gaan, maar zit nu eens stil!
Rasid (mannenstem op de radio): Wat is er aan de hand? Is je vader thuis?
Ida (vrouwenstem op de radio): Mijn vader is al naar kantoor.
Rasid: En je moeder?
Ida: Moeder is naar haar vriendinnen toe.
Rasid: En je jongere broertje en zusje?
Ida: Op school.
Rasid: En de meid, is zij thuis?
Ida: Zij is boodschappen gaan doen.
Rasid: Dus jij bent alleen thuis? (8)
Ida: Inderdaad, kom je nog binnen?
Rasid: Ja!
Ida: Oké.
Rasid: Ja.
Dawala (luisteraar): Zullen wij nou ook maar eens gaan? Of niet?
Cepot (luisteraar): Zitten!
Ida (vrouwenstem op de radio): Ga zitten, pak een stoel.
Rasid: Goed.
Ida: Ik ga je iets te drinken halen. Wat zou je willen drinken: pih (9), jenever, coca-cola, RC (?), Fanta of misschien een citroen drankje?
Rasid: Nee, dank je, azijn (10) is voor mij goed genoeg.
Cepot (luisteraar): Deze jonge kerels zijn zo verwend dat ze regenwater gezoet met suiker willen drinken.
Ida (vrouwenstem): Rasid…
Rasid: Ja?
Ida: Ik hou van jou.
Rasid: Ik hou ook van jou.
Ida: Oh, geef me jouw hand…
Rasid: Hier.
Ida: Oh, Rasid, nee, niet doen. Ho, hou op!
Dawala (luisteraar): Broertje, broertje nog aan toe, kusje, kusje… (11) 



donderdag 20 juni 2024

De verhaspeling

  

De verhaspeling van het geloof in het Woord.

 


Dit is een pittige tekst, maar als je nauwkeurig leest, dan heb je ook wat!  Het is niet alleen poëtisch, maar er verschuilt zich daarachter een diepere betekenis, niet een, maar zelfs meer dan een: twee! Zonder het commentaar zal de gewone lezer er niets van begrijpen! De olifant staat symbool voor geluk, terwijl de tijger staat voor ongeluk. Een beschreven tijger moet ongeluk afweren. Er bestaan Indonesische afbeeldingen van tijgers die met mooie islamitische teksten zijn gekalligrafeerd met de bedoeling het kwaad buiten de deur te houden, bijvoorbeeld de koloniale heersers.


Om een animatie te zien van onderstaande wajangsketch kunt u hier klikken: de verhaspeling.  Maar het is aan te bevelen eerst de tekst te lezen, en pas daarna de animatie te gaan zien!
Vooraf een spreekwoord:
Bij de dood van een olifant blijven zijn slagtanden achter, bij de dood van een tijger blijven zijn strepen achter, bij de dood van een mens blijft zijn naam achter.  Betekenis: mensen worden herinnerd om hun daden. (1)
 
Cepot: [Geen woorden maar…] daden! Mensen en hun daden... Daar bestaat toch een spreekwoord over: “Een olifant…een olifant sterft…,” dat betekent zoveel als… , “een olifant gaat dood, een tijger. streept, stript. sabel-slag-tanden.” Dat betekent… dat iemands daden door de tijger worden geslacht-tand als olifantsstrepen. Ja, dat is het, zo luidt het spreekwoord! Wat staan jullie daar te lachen. Heb je soms de slappe lach?
Muzikanten: Dat is helemaal niet juist, dat is belachelijk. Het klopt helemaal niet… slaat nergens op. Hahahaha.
Cepot: Hoe bedoel je, belachelijk. Zo luidt het spreekwoord nu eenmaal, toch? “Olifant dood, tijger streept [strips] slagtanden, de tijgerstrepen worden de slagtanden van de olifant.” Dus een olifant met slagtanden heeft tot resultaat dat de gestreepte tijger iemands daden wordt. Kortom, mensen hebben slagtanden.(2)
Muzikanten: Wat een onzin! Loop toch weg…
Cepot: Hoe gaat het spreekwoord dan wel, hè?
ASEP ANA [een van de muzikanten]: Het spreekwoord luidt aldus, en iedereen begrijpt meteen wat er is bedoeld …
Cepot: Ga je gang en corrigeer me maar als ik het bij het verkeerde eind heb, maar als je dat doet, moet je zeggen hoe het spreekwoord dan wel luidt.
ASEP ANA: “Een dode olifant laat zijn slagtanden achter.”
Cepot: Oké, en verder…
ASEP ANA: “Een dode tijger laat zijn strepen achter, en een dode laat zijn daden na aan de staat, zijn etnische gemeenschap (3), en zijn geloof.”
Cepot: Op gevoel wilde ik precies hetzelfde zeggen. Op mijn gevoel af bracht ik het tot: “…een olifant maakt tijgerstrepen tot slagtanden …”. [Asep Ana loopt bulderend van de lach weg] Wacht nou eventjes, wat vind jij hiervan? Ewon! [Een andere muzikant] Help jij me nou eens? Heb ik het bij het verkeerde eind?
EWON: Luister! “Een dode olifant laat grote oren na!” Dat is het: luister dan toch
eens!
Cepot: Idioot, waarom heb je het nu ineens over oren!
EWON: Kom toch! Je weet toch wel dat een olifant grote oren heeft! En “als een kikker dood gaat dan laat hij zijn grijns en zijn priemende ogen na, terwijl mensen hun hoeden, ploegen en fluiten achter laten.” Vooruit, corrigeer me maar als ik het bij het verkeerde eind heb!
Cepot: Wat ben jij toch een eikel. Met jou kom ik geen stap verder. Laten we de Rebab- muzikant maar eens te hulp roepen. Hij is een belezen man, en nog oud bovendien.
ENDI: Wil je de hele waarheid, en niets dan de waarheid?
Cepot: De hele waarheid! Zeg op! Zit daar niet zo alsof je nu al moe bent!
ENDI: De waarheid is dat olifanten en tijgers niet dood
gaan, omdat hun bazen ze slaan. Ik zag eens jongens jachtend achter hun schapen aan rennen. Zelfs voor musici is het leven soms hard. Stel je eens voor te moeten zaklopen van Jelekong naar Dayeuh Kolot…. [Alle muzikanten lachen.]
Cepot: Heb ik je gevraagd een verhaaltje te vertellen? Wat moet dit voorstellen? Het gaat om een spreekwoord, dummy. En dan heb jij het ineens over zaklopen. Dan maar eens bij de jenglong speler mijn geluk beproeven, die daar achter op het toneel. Help mij eens dit spreekwoord juist te recapituleren. Please?

ENGKUS: Je bedoelt dat van de “dode olifant”?
Cepot: Precies! Die bedoel ik.
ENGKUS: Zó, bedoel je? [Maakt een gebaar alsof hij heel dik is.]
Cepot: Hè? Leg dat eens uit?
ENGKUS: De dode olifant… Beste kerel,  zegt Cece (4) tot Oman (5): ‘ze zeggen dat jij, Oman, er niet van houdt dat de mensen zeggen dat je lijkt op een olifant’, maar als Oman dat hoort, wordt hij niet kwaad, maar hij antwoordt Cece: ‘Je kunt je er niet druk om maken, omdat dat nou precies is wat de mensen van je verwachten.’
Cepot: Maar wat is er met de tijger gebeurd?
ENGKUS: Er zijn er die zeggen dat hij dood is, anderen zeggen van niet, maar ik heb het zelf nog niet kunnen vaststellen. Als je tijd hebt, zouden we misschien een bezoekje kunnen brengen aan de tijger?
Cepot: Nu?
ENGKUS: Ja.
Cepot: Vooruit met de geit.
ENGKUS: Laten we gaan!

donderdag 23 mei 2024

Švejk

Intermezzo: Wat gebeurt er als je een vrijgevochten marionet zijn gang laat gaan in een oorlog of in de politiek? De Tsjechische brave soldaat Švejk in de Eerste Wereldoorlog is natuurlijk zo’n marionet bij uitstek (Inleiding).


Eén van de hoogtepunten uit De Lotgevallen van de brave soldaat Švejk van de Tsjechische schrijver Jaroslav Hašek is het verhaal over de Duif (pag. 556-558):  Baloun, een officiersoppasser (2)  van een luitenant (3)  heeft altijd honger. Daardoor kan hij zich niet inhouden als hij zijn baas, de luitenant, eten moet brengen. De luitenant merkt dit en straft hem ervoor, maar hij is onverbeterlijk.

 
“De Heer onze God heeft vreetzakken op de wereld gezet en de Heer onze God zal voor ze zorgen ook,” merkte Švejk op. “Ze hebben je al een keer vastgebonden (1) en nu verdien je niet beter dan dat ze je naar de voorste linies jagen. Toen ik nog oppasser was bij de luitenant kon ie in alles op mij vertrouwen – de gedachte alleen al dat ik iets van hem zou opvreten kwam niet eens bij hem op. Als er eens wat speciaals werd uitgedeeld zei hij altijd: “Dat mag je zelf wel houden, Švejk,” of “Ach, ik ben daar eigenlijk niet zo gek op, geef me maar een klein stukje en doe met de rest wat je wilt.” Toen we nog in Praag zaten stuurde hij mij wel eens naar een restaurant om middageten voor hem te halen. En om te voorkomen dat hij misschien zou denken dat ik met een kleine portie thuis zou komen omdat ik onderweg de helft had opgegeten kocht ik er, tenminste als ik dacht dat de portie wat klein was uitgevallen, van mijn laatste paar heller zelf nog eentje bij, zodat hij tenminste genoeg kreeg en niet op slechte gedachten zou komen. Totdat ie daar zelf een keertje achter kwam. Ik moest altijd het menu voor hem meebrengen uit het restaurant, dan kon hij uitzoeken. En op een dag koos hij de gevulde duif. Toen ze me maar een halve duif meegaven dacht ik dat de luitenant mij er misschien van zou verdenken dat ik de andere helft zelf had opgepeuzeld, zodat ik van mijn eigen centen nog een portie kocht en thuiskwam met zo’n enorme hoop eten, dat luitenant Šeba, die net op de biets was voor een goedkoop maaltje en net voor etenstijd op bezoek was gekomen bij mijn eigen luitenant, er ook nog een best maal aan had. Maar toen hij vol zat zei hij: “Vertel me niet dat dit maar een portie was. Er is geen plek ter wereld waar een hele gevulde duif op het menu staat. Als ik vandaag ergens wat geld lospeuter laat ik mijn middageten ook in dat restaurant van jou halen. Maar vertel eens eerlijk: dit was toch een dubbele portie?” De luitenant vroeg mij waar hij bij was te bevestigen dat ik geld had meegekregen voor een enkele portie – hij had immers geen idee dat luitenant Šeba (4) zou komen opdagen. Ik antwoordde dat hij me geld had meegegeven voor een enkelvoudig middagmaal. “Zie je wel,” zei mijn luitenant toen tegen hem. “Maar dit is niets bijzonders, hoor. Pas geleden nog bracht Švejk twee hele ganzenbouten (5)   mee naar huis. Stel je eens voor: vermicellisoep, rundvlees met ansjovissaus, twee ganzenbouten, knoedels en kool op een stapel die bijna tot het plafond kwam, plus nog flensjes!”


“Mmmm…Mmm.. sakra! (6)” smakte Baloun.


Maar Švejk vervolgde: “En dat is toen de steen des aanstoots geworden. Want luitenant Šeba stuurde de volgende dag zijn oppasser natuurlijk ook naar dat restaurant van ons, maar die kwam thuis met als hoofdgerecht zo’n klein balletje pilav met kip, zoiets als een baby van zes weken in zijn luier kakt – zo’n twee eetlepels vol dus. Luitenant Šeba was razend en zei dat ie de helft had opgevreten. En toen hij weer: Dat ie onschuldig was. Toen gaf de luitenant hem een lel op z’n muil en stelde mij als voorbeeld. Hij zei dat de porties die ik voor luitenant Lukaš meebracht pas echte porties waren. En dus stapte de arme onschuldige soldaat, die zo op z’n donder had gekregen, de volgende dag weer naar het restaurant waar hij dat middageten had gehaald en stelde daar de nodige vragen. Hij briefde alles natuurlijk door aan zijn baas en die vertelde het op zijn beurt weer door aan mijn luitenant.
Op een avond zat ik rustig in de krant het nieuws van de vijandelijke staven over het slagveld te lezen toen mijn luitenant binnenstapte. Hij zag zo bleek als een doek en begon gelijk tegen me uit te varen: ik moest hem vertellen hoeveel van die dubbele porties ik in dat restaurant zelf al had betaald. – hij wist alles, met leugens kon ik me er niet meer uitredden. Hij wist allang dat ik niet helemaal tof was, maar dat ik zo krankzinnig was, dat had hij niet kunnen dromen. Ik had hem zo te schande gemaakt, dat hij ’t liefst eerst mij en dan zichzelf wilde doodschieten. Herr Oberleutnant, zei ik tegen hem, toen u me aannam hebt u gelijk de eerste dag al gezegd dat alle oppassers dieven en laaghartige schurken zijn. En toen ik in dat restaurant echt van die kleine porties kreeg kon u best gaan denken dat ik werkelijk zo’n laaghartige schurk was die er zelf van meevrat….”
“Lieve God in de Hemel,” fluisterde Baloun. Hij boog zich over de koffer (met broodjes) van luitenant Lukaš en trok zich daarmee achter in de wagon terug.
“Toen begon luitenant Lukaš al zijn zakken te doorzoeken,” vervolgde Švejk, “en toen dat niets opleverde zocht hij in zijn vest en gaf me zijn zilveren horloge. Zo ontroerd was hij. “Švejk,” zei hij tegen me, “zodra ik mijn gage heb ontvangen moet je precies opschrijven wat ik je schuldig ben. Dit horloge mag je ook wel houden.”


Het verhaal heeft zijn vervolg als een running gag op pagina 641 en 647. 

zaterdag 27 april 2024

 De vrijheid van de poppen.

De oorspronkelijke wajangpoppen (Inleiding) hebben hun bestaan te danken aan het sjamanisme. In Indonesië riep vroeger de sjamaan de geesten van de voorouders op door ze uit te nodigen af te dalen in houten en stenen beelden. Onder het branden van wierook en het brengen van offers werd daarbij de geesten om raad en bijstand gevraagd. Later  vervaardigde men uit buffelhuid (koeien-, geiten- schapen-, ezelhuid en visgraten) afbeeldingen, zoals hierboven van Semar. Afbeeldingen met lange spichtige armen, benen en halzen. Deze afbeeldingen waren als de schaduw van een mens.  De sjamaan projecteerde deze platte afbeeldingen als schaduwen op een groot wit scherm. Hij vroeg de geesten zich te vereenzelvigen met de schaduwen van deze poppen. En hij liet de schimmen uit zijn mond spreken, raad en advies geven. Uit dit religieuze schimmenspel heeft zich het tegenwoordige wajang poerwa ( Schaduwtoneel‎‎ en Wereldbeeld) zich geleidelijk aan ontwikkeld.  Tussen de zwaar op de hand hindoeïstische sagen en mythen werden koddige stukjes Klassieke Humor opgevoerd. 


Ons verhaal is een mengeling van het humoristische koddige verhaal (panakawan) en het gedragen religieus getinte verhaal (zoals in de Mahabharata  en de Ramayana). Het is een verhaal over ten strijde trekkende legers, vertegenwoordigd door Boemannen. Dit wijst erop dat het verhaal een heel erg oude oorsprong heeft. Ook de humor tradities in Amerika en Europa, die vallen in de categorie Klassieke Humor,  kennen zulke verhalen. Vergelijk, het eerste verhaal op dit blog  dat ook staat op de website Klassieke Humor aan het begin van  het hoofdstuk Interpretatie. In dit verhaal brengt ook Jeha vrede (1).

De strijd van de Boemannen.


Bijschrift: De Boemannen (let op de hoektanden!), te koop:

https://www.etsy.com/nl/market/wajang_pop.

 

Verhaal uit Power Plays: pag 108.

Boeman  2: Voor welke opdracht ben ik hier ingezet? Nu het vechten wordt; wat moet ik doen?


Boeman 1: Als ze je vragen te vechten, denk er dan aan niet álleen het gevecht aan te gaan! Het is allen voor een.
Boeman 2: Oké, ik zal je raad opvolgen.

Boeman 1: Amen! (2.)
Boeman 2: En hou nou eens op steeds weer Amen te zeggen!

Boeman 1: Het wordt tijd de sprong voorwaarts te maken. (3.)  We gaan proberen  het (hemelse leger) uit te schakelen (4.)

Boeman 2: En wat als de hemelscharen ons aanvallen? Wat moeten we dan doen?

Boeman 1: Zoek de confrontatie!
Boeman 2: Denk jij echt dat we de engel (5.)  te pakken kunnen krijgen?

Boeman 1: Laten we het hopen!
Boeman 2: En wat als we haar niet te pakken kunnen krijgen?

Boeman 1: Dan stellen we ons tevreden met een of meer meisjes op weg naar hun werk in de fabriek.

maandag 25 maart 2024

 Slimme Grietje (Grimm sprookje 77).

Inleiding
 

Er was ereis een keukenmeid, en die heette Grietje. Ze droeg schoenen met rode hakken, en als ze daarmee uitging, dan draaide ze zich om en om, was heel vrolijk, en dacht: je bent toch een knap meisje. En als ze dan weer thuis kwam, dronk ze uit pure vrolijkheid nog een slokje wijn; en omdat wijn dan weer hongerig maakt, probeerde ze het beste dat ze koken kon, zo lang tot ze volop had en zei: “Een keukenmeid moet weten, hoe het eten smaakt!”


Nu geviel het, dat haar meester eens tegen haar zei: “Grietje, vanavond komt er een gast, maak me eens twee kippen keurig klaar.” “Goed meneer,” zei Grietje. En ze nam twee kippen, plukte ze, broeide  ze (met heet water overgieten), stak ze aan ’t spit en bracht ze tegen de avond voor ’t vuur (1), om ze te roosteren. De kippen begonnen al bruin en gaar te worden, maar de gast was nog niet verschenen. Toen riep Grietje haar mijnheer: “Als die gast nu niet komt, dan moet ik de kippen van het vuur halen, maar het is zonde en jammer, als ze niet meteen opgegeten worden, ze zijn nu knapperig en mals en sappig.”

Mijnheer zei: “Ik zal zelf even om de gast gaan.” Toen mijnheer zich had omgedraaid, legde Grietje het spit met de kippen eraan opzij en dacht: “Zo lang over ’t vuur staan, maakt een mens warm en dorstig. Wie weet wanneer ze eindelijk komen! Ondertussen spring ik de kelder in en haal een teugje.” Ze liep naar beneden, zette de kruik onder ’t vat, zei ‘Wel bekome het je, Grietje!” en nam een flinke teug. “Wijn hangt aaneen” (2), zei ze weer, “ ’t is niet goed, ’t af te breken,” en ze nam nog een ernstige teug. Dan ging ze weer naar boven, zette de kippen weer voor het vuur, bestreek ze nog eens met boter en liet het spit lustig draaien. Maar het rook zo heerlijk en Griet dacht: ‘Er zou iets kunnen mankeren: ik moet even proeven,’ en ze likte haar vinger af en zei: “Oh, wat zijn die kippen heerlijk! Het is een zonde en schande, dat ze op ’t ogenblik niet gegeten worden!” En ze liep naar het venster of meneer nog niet aankwam met zijn gast, maar zij zag niemand; en ze ging weer naar de kippen en dacht: “Straks verbrandt die ene vleugel, ik moest hem maar liever opeten.” Dus sneed ze de vleugel af en at die op, en ’t smaakte kostelijk, en toen ze ermee klaar was, dacht ze: ‘De ander moet er ook af, anders merkt meneer, dat er iets weg is.’ (3)  Toen ze de twee vleugels ophad, ging ze weer naar het raam, keek uit naar mijnneer en ze zag hem niet. ‘Wie weet,’ zo schoot haar ineens te binnen, ‘wie weet komen ze wel helemaal niet en zijn ze ergens heen gegaan.’ Toen zei ze: “Hei, Grietje, wees nu verstandig, die ene kip is toch aangesneden, neem nog een flinke teug en eet hem helemaal op, als hij op is, heb je pas rust: waarom moet zo een kostelijk kipje verbrand worden?” Zo liep ze nog eens naar de kelder, nam een eerbare dronk en at die ene kip met alle plezier op. Ze had nu de ene kip helemaal op en nog altijd was mijnheer niet terug. Maar nu keek ze de andere kip erop aan en ze zei: “Waar de een is, moet de ander ook zijn. Die twee kippen horen bij elkaar: wat voor de een goed is, is evenzeer goed voor de ander. Ik geloof, als ik nog eens een versterkende teug nam, dan kan niets mij deren.” (4)  Dus nam ze nog een hartversterkende dronk en liet toen de tweede kip naar de eerste lopen. Ze zat nog te eten, toen mijnheer binnenkwam en zei: “Gauw Grietje, de gast komt dadelijk.” “Ja, mijnheer, ik ben al bezig,” antwoordde Grietje. 

Intussen keek mijnheer toe of de tafel al gedekt was, nam het voorsnijmes om de kippen mee te snijden, en wette het nog eens in de gang. Nu kwam de gast; hij klopte bescheiden en keurig aan de voordeur. Grietje liep erheen en keek, wie er was, en toen ze de gast zag, legde ze haar vinger op haar mond en zei: “Stil, stil!! Ik raad u aan: maak dat u wegkomt, want als mijnheer u ziet, dan bent u er bij. Hij heeft u wel uitgenodigd voor ’t avondeten, maar hij is van plan u allebei uw oren af te snijden! Hoort u hem ’t mes al slijpen?” De gast hoorde het wetten van het mes en liep wat hij lopen kon, de stoep af. Grietje was ook niet lui en liep huilend naar mijnheer en riep:

“Daar hebt u me een mooie gast uitgenodigd!” “Hoezo Grietje? Wat bedoel daarmee?” “Ja,” zei ze, “hij heeft me allebei de kippen – ik wou ze net opdoen – van de schotel genomen en is er mee weg!” ”Dat is ook wat moois!” zei mijnheer, en het speet hem zo van de mooie kippen, “had hij er dan tenminste één overgelaten, dat ik ook nog wat te eten had!” Hij riep hem na, dat hij even wachten moest, maar de gast deed of hij niets hoorde. Dan liep hij achter hem aan, altijd nog  dat mes in z’n hand, en hij schreeuwde: “Eén maar, één maar!” en daarmee bedoelde hij dat de gast hem één kip laten zou en niet alle twee meenemen. Maar de gast dacht niet
anders of hij moest één van zijn beide oren aan hem laten, en hij liep of er vuur onder hem brandde (!), om ze allebei veilig thuis te brengen. (5)