donderdag 30 november 2023

Hoe Uilenspiegel gestolen werd uit een bijenkorf: het Wilderseffect!

Uitleg in het Commentaar! Een iets interessantere analyse dan de gebruikelijke prietpraat op radio en televisie.

Eens ging Uilenspiegel met zijn moeder naar de kermis (1) . ’s Middags was hij stomdronken en zocht hij naar een plaats waar hij zijn roes zou kunnen uitslapen, zonder dat er mensen zouden zijn die hem te pakken zouden kunnen nemen. Hij liep een boerenerf op, waar achteraf veel bijenkorven bij elkaar stonden. De bijenkorven waren toen nog anders van formaat dan nu. Toen waren ze nog zo groot dat iemand er zich gemakkelijk in kon verstoppen om erin te slapen. Uilenspiegel zocht zich een lege bijenkorf uit en ging daarin slapen. Hij versliep zich en toen het middernacht was en zijn moeder hem nergens kon vinden, dacht zij dat hij naar huis was gegaan.


Die nacht slopen er twee dieven (2) datzelfde boerenerf op om een bijenvolkje (3) te stelen. Ze dachten dat de zwaarste korf wel de beste zou zijn. De dieven betastten de bijenkorven om er achter te komen welke de zwaarste was. Pas bij de laatste bijenkorf, waar Uilenspiegel (4) in lag te slapen, vonden ze er een die hun echt goed toescheen. Die namen ze tussen zich in en droegen hem weg van het boerenerf.
Uilenspiegel was wakker en hoorde ze praatten. Het was zo aardedonker dat de voorste drager de achterste dief niet kon onderscheiden. Uilenspiegel stak zijn hand uit de korf en trok de voorste dief hard aan zijn haren. Die begon te vloeken en te tieren. Hij werd boos op de achterste drager. Daarop zei de achterste drager: “Loop je te dromen of loop je te slaapwandelen: hoe zou ik je aan de haren kunnen trekken, als ik al zoveel moeite moet doen om deze bijenkorf te kunnen dragen!” Daarop trok Uilenspiegel de achterste drager aan zijn haren: “Ik zit me in het zweet te werken, en jij trekt me aan mijn haren alsof je niks beters te doen hebt!?” De eerste drager antwoordde daarop: “Hoe zou ik je aan je haren kunnen trekken, ik heb alle moeite om de weg te vinden. Maar jij doet het ondertussen wel bij mij!” En daarop begonnen ze op elkaar te kijven als oude wijven (5)  
 


Daarop trok Uilenspiegel nog maar eens een keertje de eerste drager aan zijn haar. Die werd toen zo kwaad, dat hij de bijenkorf uit zijn handen liet vallen. En ze sloegen elkaar met de vuisten bont en blauw. Het eind van het liedje was dat ze bijenkorf lieten liggen en er vandoor gingen.


(6)
Uilenspiegel bleef slapen tot het aanbreken van de dag. Stijf van leden kroop hij de bijenkorf uit en kwam hij bij een kasteel. Hij verhuurde er zich als knecht bij de jonkheer. Op een dag reed hij met de jonkheer door een veld met hennep. Die jonkheer zei: als je moet poepen, doe dat dan altijd in een veld met hennep. Want met henneptouw worden raddraaiers en rovers die voor galg en rad opgroeien vastgebonden. Ook anderen die in de tijd van de baas te paard in het veld of langs de straten anderen beroven worden ermee gebonden. En deze jonkheer wist dat allemaal, omdat hij zelf een straatrover was. En daarom wilde hij de hennep straffen!


Uilenspiegel zou doen wat er van hem gevraagd werd! Eens toen ze thuis waren op het kasteel en aan tafel zaten om te gaan eten, vroeg de kok aan Uilenspiegel: “Ga in de kelder en breng mij zennep (-eulen) uit de pot.” Zennep (7)  is bij hen mosterd, maar Uilenspiegel verstond “hennep”. “Goed,” zei Uilenspiegel tegen de kok, “komt voor elkaar.” Maar hij had nog nooit zennep gezien en wist niet wat hij moest halen. “Wat mag hij daar wel niet mee van plan zijn,” dacht hij. “Zou hij me daarmee willen vastbinden?” In de kelder vond hij de pot met zennep en moest toen denken aan wat de jonker hem had gezegd. Dat hij zijn kruit droog moest houden en niet verschieten. En hij ging op de pot zitten poepen. Daarna roerde hij er eens flink in en bracht toen de zennep naar de kok. En de kok liet het op tafel zetten.


De jonkheer, zijn vrouw en hun gasten pakten van de zennep, maar die smaakte echt vies. De jonkheer vroeg aan de kok wat voor zennep hij had gemalen. De kok proefde de zennep en merkte op: “Het lijkt wel alsof erin is gescheten.” Toen kon Uilenspiegel zijn lachen niet langer inhouden. De jonkheer vroeg hem: “Waarom lach je? Denk je dat wij dat niet goed proeven? Geloof je ons niet? Wil jij het eens proberen?” Daarop zei Uilenspiegel: “Ik eet geen zennep. Weet u niet meer wat u zei toen wij door het veld reden? U vond dat ik daar altijd in het kruid dat daar stond, moest schijten, omdat men er dieven mee ophing en anderen ermee verwurgde.” Daarop zei de jonker: “Maar dit is niet hetzelfde kruid! Jij bent een schelm. Dat andere kruid heet hennep, en dit hier is zennep! Je hebt dit opzettelijk gedaan om ons een poets te bakken.” En hij pakte een knuppel om Uilenspiegel mee te slaan, maar die rende zo vlug als zijn benen hem konden dragen weg het kasteel uit en kwam daar nooit meer terug.