Uit: Libro de Buen Amor:
De schitterende fabel bij Acedia.
Hier spreekt hij van het rechtsgeding dat de wolf en de vos hadden
voor Heer Simio (1), rechter
van Bugía (2).
Ik wil iedereen aanbevelen om het
commentaar en de noten bij deze fabel erop na te lezen. Zonder
de uitleg is de vertaling van deze fabel soms helemaal niet te volgen (regels 355-361). Ik maak toch gebruik van de vertaling, omdat ik me aan de zevende doodzonde, acedia (luiheid), schuldig maak. Een nieuwe vertaling zou me weken kosten. Door het commentaar wordt het hele verhaal begrijpelijk, met in begrip van de Middeleeuwse juridische subtiliteiten.
de uitleg is de vertaling van deze fabel soms helemaal niet te volgen (regels 355-361). Ik maak toch gebruik van de vertaling, omdat ik me aan de zevende doodzonde, acedia (luiheid), schuldig maak. Een nieuwe vertaling zou me weken kosten. Door het commentaar wordt het hele verhaal begrijpelijk, met in begrip van de Middeleeuwse juridische subtiliteiten.
Lees het commentaar en de noten!
321 Het vosje (vrl) wou haar buurman, meester
haan,
dat zag de wolf en zei dat zij dat laten moest;
Hij zei dat zij het goed van anderen niet mocht roven,
maar zelf hem op te vreten dat verlangde-ie woest.
322 Wat hij zo gaarne deed, verweet hij aan een
ander,
bij anderen keurde hij af, wat voor
zichzelf hij prees,
waarvan hij zelf zo hield, dat ging hij
zelf berispen,
verbiedt aan anderen wat hij zelf
bemint het meest.
een grote kenner zou in hun zaak vonnis
spreken.
Don Simio was zijn naam, Bugía’s
rechter, schrander
en wijs; hij bleef bij de uitspraak
nimmer in gebreke.
324 De wolf deed d’aanklacht in voortreffelijke
stijl,
bekwaam en goed gesteld, helder en goed
gericht,
hij had een beste advocaat, gewiekst en
scherp,
325 ‘Voor u, de
zeer geëerde en zeergeleerde heer,
Don Simio, van Bugía de ordinaris
(gewone) rechter,
betichtend haar van misdaad hier in
rechten.
326 ‘k Verklaar
dat in jongstleden maand Februari
in ’t allereerste jaar naar de Era van
terwijl regeert de leeuw die naar bloed
dorst
als koning,
die kwam naar onze stad om ’t geld dat
hij
mijn pachter
en mijn vazal, des nachts, van boven
en aldus meester haan, onz’ omroeper,
ontvoerde,
hem meenam, en ondanks mijn protesten,
opat.
328 Daarvan beticht ik haar hier voor u, edel
heer,
en ‘k eis dat gij haar doemt bij vonnis
voor dit feit,
329 Toen deze aanklacht in ’t geding gelezen was,
gedroeg de vos zich wijs en paste op
haar tellen:
ze zei: “Heer, ‘k ben maar klein en
slecht bekend,
wilt gij
mij ’n raadsman in dit doodsgevaar ter
zijde stellen?”
330 De rechter antwoordde: “ ‘k Ben kortelings
aangekomen
in deze uwe stad, ‘k ken dus maar
weinig lieden,
maar ‘k wil u een termijn van twintig
dagen geven
en zoekt u ’n advocaat; daarna moet ik
u ontbieden.”
331 De rechter stond toen op en schorste het
geding;
partijen elk voor zich maakten zich
snel gereed
te zoeken geld of panden voor hun
advocaat.
De vos is wel zover dat hij een
raadsman weet.
332 De dag van de termijn, aan haar verleend,
brak aan
en juffrouw Slim kwam met een grote
raadsman aan,
een schepershond (hond voor schapen (12)
met ’n band vol scherpe punten om:
toen Wolf hem zag, was hij van vrees
ontdaan.
333 Deze grote advocaat sprak namens zijn cliënt:
‘Heer
rechter, mijnheer Simio, al wat de wolf beweert,
al wat hij eist en vraagt, dat doet hij
met bedrog:
hij is zelf een sluwe dief, die zich
voor niets geneert.
334 En daarom vraag ik onontvank’lijkheid
(=niet-ontvankelijk: (13) voor hem
naar recht en wet, weshalve niet zal
zijn gehoord
’t verzoek
en de beschuldiging door hem gedaan;
daar hem als sluwe dief dit recht niet
toebehoort.
335 Veel nachten en ook dagen is ’t mij overkomen
dat hij met vele van mijn schapen is
gaan strijken
en ‘k zag hoe hij ze op die velden daar
vermoordde,
maar voordat hij ze opat, ontrukte ik
hem de lijken.
336 Vaak is hij wegens diefstal door ’t gerecht
en door die vonnissen aan een slechte naam
gekomen,
derhalve mag hij niemand voor ’t
gerecht aanklagen
en bleef zijn stem voor dit uw hof ’t
best onvernomen.
337 Ik wraak hem bovendien als geëxcommuniceerd
onder de scherpste ban van een
pauselijk legaat,
daar openlijk hij een bijzit heeft,
ofschoon gehuwd
met vrouw Wolvin, die hij in ’n vuil
hol achterlaat.
Daarom geef ik voor al zijn praat nog
geen
twee knopen
en moet men op zijn lastertaal het
zwijgen doen.
Spreek mijn cliënte vrij, heer Sim, en
laat haar lopen.’
ze legden zich uit angst en nood bij
alles neer.
De Sluwe sprak ter stond: “Mijnheer zij
moeten blijven
in hechtenis, ik eis hun dood, zonder
verweer.”
340 Ze voerden de bewijzen voor hun pleiten aan
en vroegen dat de rechter noemde een
termijn,
waarop hij ’t vonnis ter kennis brengen
zou.
Eerst na Driekoningen (17), zei hij, zou d’
uitspraak zijn.
341 Heer Simio ging naar huis, met hem een groot
gevolg,
partijen gingen mee, ’t werd een
koddige troep,
de fraaie advocaten werden ook genood;
de rechter om te kopen, was hun vuil
beroep.
342 Partijen namen daar hun advocaat te rade:
d’ een bood de rechter zalm, de ander
bood forel,
d’ een bracht een beker, d’ ander in ’t
geheim een kop,
ze zetten ’n hak elkaar in deze strijd
zo fel.
343 De dag is aangebroken dat het vonnis valt,
De goede rechter zei: “ ’t Treft nog
voor ‘k uitspraak doe en ’t vonnis op
ga leggen.”
344 De advocaten worst’len en beijv’ren zich zeer
uit de rechter iets te halen omtrent
zijn plan,
welk vonnis hij zal spreken, hoe het wel
zal zijn,
maar geen van hen uit hem iets zekers
halen kan.
345 Langs ’n omweg trachtten ze hem aan
de praat
te krijgen
over het vonnis, en zijn stemming wat
te peilen;
hij liet zijn tanden zien, maar ‘t leek
geen echte lach,
zij dachten ’t was een grap, hij loerde
naar hun feilen.
346 Partijen zeiden tot hun advocaat dat ze
tot overeenstemming
niet zouden gaan besluiten,
geen schikking wilden die voor beide
niets oplevert:
ze eisten dat ze met een uitspraak
komen buiten.
347 De rechter, man van studie en geleerdheid
groot,
hield zich aan zijn beroep en ‘d eis
aan hem gesteld:
gezeten in zijn zetel, in de zaal van
het gerecht,
las hij het vonnis, door hem op schrift
gesteld:
348 “Ik, Simio,
d’ ordinaris rechter van Burgía,
in naam van d’ ene God –zo ving de
rechter aan—
gezien de eis die door de Wolf werd
ingediend
waarin hij juffrouw Vos van diefstal
klaagde aan;
door Vos geformuleerd als onontvank’lijkheid,
gezien het antwoord en het repliceren
door Wolf in al zijn argumenten
neergelegd;
350 gezien ook wat de Vos in tegenaanklacht eist
tegen de Wolf, aan ’t slot van ’t hele
rechtsgeding,
gezien per slot alle acten van ’t
proces en dat
partijen vonnis wensen en geen
regeling:
351 heb ‘k onderzocht het gans beloop van het
proces
en heb ik raad belegd –en zeker met
veel baat –
van mannen, kundig in de wetten en het
recht,
met God voor ogen slechts en geen gewin
of haat,
352 en oordeel dat de eis van Wolf is goed
gesteld,
goed ingediend, en zeker, duidelijk en
scherp,
en oordeel dat de Vos ook ’t recht
heeft aan naar zij
als ze in ’t verweer en haar repliek
die eis verwerpt.
353 De eerste grond van onontvank’lijkheid is
krachtig
genoeg, maar d’ excommunicatie is niet
werkzaam:
ik zal er wat van zeggen, ’t is een
mooie kwestie,
gij, advocaat niet-Latinist, wees dus
opmerkzaam!
354 Die eerste exceptie was heel juist te pas
gebracht,
de kerkelijke ban was echter niet zo
fijn,
want het decreet genoemd had moeten
worden
355 Door stukken of getuigen, ’n acte authentiek
die krachteloosheid duidelijk worden aangetoond,
maar is ze effectief dan moet men zo iets niet proberen.
356 Als de excommunicatie krachteloos wordt
geacht,
moet binnen negen daag verzet worden betekend,
bij werkzaamheid hetzelfde –mijd
beslist die fout—
veel advocaten stellen ’t uit ofwel
vergeten ‘t.
357 Zulk een exceptie is in volle omvang
effectief,
als men ze stelt tegen ’n getuige in
een strafzaak
of tegen een publieke rechter die men
wraakt:
wie anders haar gebruikt, heeft ’n
grote fout gemaakt.
358 Ik oordeel verder dat de Vos meer eist dan
mag:
zij kan bij ’n strafzaak zo de tegeneis
niet stellen;
ik kan niet bij exceptie vonnissen en straffen
en een advocaat moet dat aan zijn
cliënt vertellen.
359 Al is exceptie mogelijk tegen een partij
of een slechte getuige, ’n andere straf
wordt
niet gegeven,
men wijst z’n eis af, zijn getuigenis
is niets waard,
maar ‘n echte straf, herhaal ik, is
hier niet
na te streven.
360 Tenzij ’n
getuige vals is of geen voet bij stuk houdt,
niet wegens de exceptie maar omdat dit mag,
bij criminele zaken een gewoon figuur.
361 Exceptie is een grond om ’n eis op af te
wijzen,
getuigen ook te wraken, een- en
andermaal,
maar op excepties kan ik vonnissen noch
doden:
een rechter kan slechts gaan tot
waar
het recht zelf faalt.
362 Zover ik opmaak uit de woorden van de Wolf
die hij hier voor mij heeft gezegd en
verder niet,
ben ik van oordeel dat de Vos wel heeft
gelijk,
weshalve ik de wolf het spreken nu
verbied.
363 Uit zijn bekentenis en uit zijn levenswijs
blijkt evident en zeker wat de Vos
poneert;
mijn uitspraak luidt dus dat de eis
door hem gedaan
niet toegelaten wordt, gelijk ‘k reeds
heb beweerd.
364 Waar Wolf bekent dat zelf hij deed waarvan
hij Vosje
beticht en ’t blijkt dat hij die daden vaak beging,
hoeft zij in rechte niet zich tegen hem
te weren:
‘k aanvaard
dan ook haar verontschuldiging.
365 ’t Zal hem
niet baten dat hij zei tot zijn bekennen
te zijn gedreven door zijn angst en
zijn beklemming,
want ijdel was die angst en onzin wat hij zei:
waar ’n goede rechter recht spreekt vindt ieder
bescherming.
366 Ik geef de Vos verlof ter wildernis te gaan,
hoewel ‘k haar niet van diefstal
absolveer zo gauw,
maar haar verbied dat zij een buurvrouw
steelt
“Dat is al
gebeurd, “ zegt zij, “’k steel wel de haan van zijn vrouw.”
367 De partijen tekenden geen appèl aan, ze waren
tevreden over de uitspraak,
immers ze betaalden geen kosten noch
werden ze
veroordeeld,
het eerste geschiedde doordat partijen daarom niet gevraagd
hadden,
en het proces werd niet bestreden, omdat beiden werden
vrijgesproken.
368 Wel hadden de advocaten iets tegen de rechter
te zeggen,
nl. dat hij heel verkeerd had gedaan en veel van zijn roem
had ingeboet,
door datgene wat hij op eigen houtje had opgemerkt bij ’t
geding;
maar heer Simio gaf hun daarin voor
geen
sikkepit gelijk.
doen wat het recht en de wetten hem
veroorloofden
en dat hij over iets daarbuiten niet
had gesproken.
De advocaten kregen van de Aap een
hartig lesje.
370 Ook zeiden ze tegen hem iets dat heel goed
klonk
nl. dat na de conclusie in een
criminele aanklacht
hij geen verlof mocht geven tot een
regeling,
dat het vonnis noodzakelijk was aan ’t
slot.
371 Daarop gaf de rechter maar één antwoord:
dat hij van de koning bij zijn opdracht
een speciale volmacht
voor dit alles en volledige jurisdictie had;
de advocaten hadden bij dit dispuut heel wat geleerd.