Bredero, deel 3: De ruimdenkende echtgenoot.
zondag 10 september 2023
donderdag 17 augustus 2023
Bredero: De Molenear (Deel 2), de val.
Oorspronkelijke tekst.
Wat eraan vooraf gaat. Trijn Jans brengt de vrouw van Piet, Aaltje, ervan op de hoogte dat Piet het voor elkaar
heeft gekregen, dat hij met haar die nacht bij haar zal komen vrijen.
Opvallend is hoe precies onderstaand fragment past in mijn
moppenfabriek , in de tweede functie: “reactie-actie”, waarbij de hoofdpersoon zich indenkt
in wat de tegenstander zal gaan doen, en op basis daarvan een plannetje maakt.
De vraag is natuurlijk klopt de verwachting met de werkelijkheid? Ik heb deze
keer geen noten, wel is de oorspronkelijke tekst te vinden onder deze link.
Aaltje: Maar waarom?
Trijn Jans: Uit dartele wellust gaan de jonge jongens
er nu eenmaal op uit om een vrouw te vinden om mee te trouwen. Hoe het ook zij,
zusje, hij heeft er bij mij zolang op aangedrongen, dat ik uiteindelijk
ingestemd heb. Wij hebben het volgende bedacht om jou te bedotten. Hij zal bij
mij op bezoek komen als er één kaars is opgebrand. Maar nu gaan we het zo doen:
kom eens vlug hier, dan ga ik je kleden zoals ik ben aangekleed. Trek mijn
mantel aan en ga hier achter je slaapkamerraam zitten op dit krukje. Als hij
dan zo graag wil, dan zal hij niet in de gaten hebben, met wie hij in bed ligt.
En zo wordt hitsigheid gekoeld, zonder dat hij zondigt. Ik heb ermee ingestemd,
omdat ik bang was dat hij kwaad op mij zou worden. Ik hou teveel van mijn man
om die te bedriegen. Om jou van dienst te zijn heb ik het spelletje meegepeeld.
Jij hebt weleens recht op een lekker potje vrijen, net hoe je het maar hebben
wilt! En als hij klaar is, mijn god, dan
zou ik hem eens flink de mantel uitvegen.
Aaltje: Denk eens goed na: neem je niet een te groot
risico? Dit flikt hij mij dus steeds, Trijn Jans! Vooruit doe met mij zoals je
hebt gezegd. Ga jij maar in mijn bed slapen. Wees maar niet bang, ik zal de
rest stilletjes afhandelen. Ik ga de vreemde vogel in zijn eigen netten vangen.
Trijn verkleedt Aaltje.
Trijn Jans: Kijk eens aan, Aaltje Melis! Bekijk je
zelf eens goed, mij dunkt dat je een heel andere vrouw bent nu.
Aaltje: Lieve help, wat ben ik knap! Een echte
schoonheid! Mensenkinderen, wat heb ik een zin om die wilde man in mijn
strikken te vangen!
Trijntje Jans: Doe de deur open als je hoort hoesten
en zuchten. Nou, welterusten!
Aaltje: Droom lekker, Trijn Jans, slaap zacht! Nou ga
ik hier bij het raam zitten met een brandend kaarsje. Hola! Ik blaas de kaars
uit. En wacht stilletje zonder klagen op de heilige weldaad.
zaterdag 22 juli 2023
Bredero, De Molenaer, samengevat in 4 acties (Deel 1).
De laatste keer dat het toneelstuk werd opgevoerd was in oktober 2022, een jaar geleden in Gent. De aankondiging ging vergezeld van de hier getoonde foto. Niet veel toneelstukken uit de 17-de eeuw kunnen bogen op zo’n staat van dienst. Het onderwerp is dan ook Klassiek. In de eeuwen vóór Bredero, was het vooral als mondeling overgeleverd verhaal bekend. In hoeverre deze verhalen door rondtrekkende troubadours voor werden gespeeld, is mij niet bekend, maar lijkt mij wel waarschijnlijk. Dit zijn de versies waarin in verhaalvorm hetzelfde thema voorkomt: Boccaccio, Canterbury Tales, en oraal in de Verwisseling van personen bij Nasreddin en Jeha.
Uit de samenvatting blijkt dat Bredero er toch wel een heel
eigen versie van heeft gemaakt. Misschien zijn Bredero’s toneelstukken literair
gezien niet altijd even mooi, maar achter deze teksten schuilt een jonge man
met een groot psychologisch inzicht. En dat zal ik laten zien in onderstaand
fragment.
Ik heb ervoor gekozen een soort vertaling van de
oorspronkelijke tekst te maken. Als ik mij beperkt had tot de originele tekst,
dan was mij niet opgevallen hoe goed de dialogen geschreven zijn als een
antwoord op elkaar. Bovendien was mij ontgaan, welk een voortreffelijk
psycholoog Bredero geweest moet zijn. Het gekozen fragment lijkt tamelijk
willekeurig, maar volgens mijn samenvattingsmethode komt dit psychologische aspect
wel precies naar voren op deze cruciale vertelmomenten. In de toelichting zijn
het commentaar en de noten terug te vinden.
En dan de rol van de symboliek! De tekst staat er bol van:
Trijntje (2), molen, deur, malen, kaarsje. En
als later een beroemde psycholoog (Jung) zich veel moeite heeft getroost om
symboliek en de betekenis ervan in de psychiatrie te duiden, dan zou je bijna
kunnen zeggen dat Bredero hem daarin is voorgegaan. Ik bedoel, in het
therapeutisch gebruiken van de symbolische betekenissen, niet in de duiding
ervan. Toneel was therapie, en die therapie gaat op zijn beurt weer terug op
het werk van de cynici, De Honden. Bredero had als motief voor het schrijven van zij toneelstukken niet alleen
het beroemde “Het kan verkeren”, maar ook “fervet opus redolentque thymo
fragantia mella (vert. Laat –mijn- werk doortrokken zijn met de geur van honing
en tijm.) Waarbij “tijm” stond voor moed, en “honing” stond voor plezier,
amusement.
Wat eraan vooraf ging.
Een vrouw, Trijntje Jans, brengt een bezoek aan de stad
Amsterdam, maar komt net te laat om binnen de poorten te worden toegelaten. Zij
wil niet de nacht in de openlucht doorbrengen, omdat dat te gevaarlijk is. Zo
komt ze terecht bij de Molenaar Piet en zijn vrouw, Aaltje. Na wat heen en weer
gepraat, kan ze blijven slapen. Maar de molenaar – en molenaars hebben in die
dagen de naam losbandig te zijn – is er meteen op uit eens lekker met haar van
bil te gaan.
Deel 1: Hoe pakt Piet het aan? Is dat verschillend van nu?
Piet: Maar die meid waar je het net over had, is die
een beetje mooi?
Trijntje Jans:
Ze kan ermee door…
Piet : Ben jij niet bang dat jouw man ermee naar bed
gaat? Of heeft hij geen zin in een verzetje, als jij niet thuis bent?
Trijntje Jans: Jij denkt slim te zijn, hè Piet?! Nu
heb ik pas door dat jij een doortrapte deugniet bent.
Piet : Vrouwtje, hoe kom je daarbij? Denk je dat
zulke dingen niet gebeuren?
Trijntje Jans: Zou jij alleen maar om seks met mij te
hebben je huwelijk te grabbel willen gooien?
Piet: Wat zullen we nou hebben? Ik heb schijt aan al
die moraalridders, als ik eens lekker kan vrijen.
Trijntje Jans:
Beste man, weet je wel hoelang het duurt, voordat een zondig wipje niet
meer aan je knaagt? Een getrouwd man zou zelfs aan zoiets niet mogen denken!
Met wie kun je meer plezier hebben dan met je eigen vrouw?
Piet: Weet je dan niet dat onze natuur altijd weer op
zoek is naar iets anders, fris en fruitig? Dat je van steeds hetzelfde moe en
chagrijnig wordt? Verandering van spijs, zeggen ze, doet eten!
Trijntje Jans: Oude kost is goede kost! Die lekkere
hapjes die gaan je opbreken. Wie kwaad doet, kwaad ontmoet (1). Het duurt niet lang of de straf zal over je
komen.
Piet: Klets. Een gestolen kusje smaakt beter dan een
gewoon zoentje. Heeft de lucht er last van dat vleugeltjes van vogeltjes het
doorklieven? Heeft de zee er last van dat er een zeilscheepje overheen vaart?
En welke last heeft de aarde ervan dat er velen op rondlopen? (2)
Trijntje Jans: Dat zijn van die dingen die je in ’t
algemeen kunt zeggen en waar je naar leeft als het redelijk is. Hoe dan ook
mijn man ziet liever dat ik mij kuis gedraag. En hij houdt het bij zijn
geliefde huisvrouw.
Piet: Dat doe ik ook! Maar als ik ergens een mooi
meisje tegenkom, dan probeer ik het met haar aan te leggen (3) en met haar te dollen (4).
Mijn vrouw heeft daar geen bezwaar tegen dat ik eens een ander boterhammetje
aflik. Ze is daar echt niet kwaad om op mij: wij blijven even goede vrienden.
Trijntje Jans: Hoor die jongen eens liegen en dat nog
wel tegen zijn eigen vader! (5)
Piet: Ik liegen?
Trijntje Jans: Ik denk dat je op mijn man lijkt: ik
denk dat die mij ook regelmatig bedriegt, ik voel het aan mijn water. Want als
het al eens een keer in de maand gebeurt, dan mag ik van geluk spreken. En met
mij doet hij het dan ook nog op z’n Lubberts (6).
Hij roept je “hallo!” en doet dan verder niks. Ik denk dat het jouw vrouw ook niets
doet, als je met een ander meisje gemeenschap hebt. Wat je teveel hebt aan
aandrift, dat mag je voor mijn part naar het bejaardenhuis brengen. Het stelt
niets voor.
Piet: Tjongejonge! Dat ik bij God toch eens zo’n
meisje als jou te pakken zou kunnen krijgen. Ik zou me te pletter zoenen tot ik
erbij neer zou vallen. Ik zou er nooit genoeg van krijgen. Mijn god ik word
hier zo opgewonden van. Ik hou het niet meer! Het varken moet naar de beer!
Trijntje Jans: Ga dan toch naar je vrouw toe!
Piet: Die wordt me een beetje te vet (vollijvig). Maar meteen toen ik jou zag, was ik
stapelverliefd. Mijn lijf deed mij pijn en ik stond te beven als een rietje. En
tegelijk sta ik stijf van de drift als een fel rood gekamde haan.
Trijntje Jans: Schaam je, Piet! Hoe kun je zo praten.
Wie kwaad doet, gaat naar de hel.
Piet: Kan me niks schelen, als ik maar eens naar
hartenlust met je mocht vrijen.
Trijntje Jans: Laten we het erop houden, dat als jij
mijn man zou zijn, dan zou ik je laten castreren, zoals ze doen bij ossen en
kapoenen. Dan zou je niet zo krols (7) zijn als een
kater en overal de kust onveilig maken.
Piet: In godsnaam, castreer me niet, dan ga ik nog
liever niet naar de hoeren. Maar alle gekheid op een stokje, Trijn Jans, kom
laat me toch eens begaan. Dat begrijp je toch wel: wat is het probleem hier?
Dat we eens lekker vrijen? (8) Daarvan zal je
man niets merken.
Trijntje Jans: Beste man, wat zeg je me nou? Het is
al erg zat dat je mij houdt voor een hoer.
Piet: Wie waagt, die wint. Je mocht mij anders eens houden
voor een ijsheilige boer.
Trijntje Jans: Loop naar de hoeren, slimme Piet! Mijn
eer is mijn waardevolste bezit.
Piet: Kom, laat mij jou eens lekker pakken. Gun je
zelf dat pleziertje (9)
Trijntje Jans: Maar wat ben jij een raar hitsig
mannetje. Ik weet niet, ik zou bijna… God heeft voor ons geleden, en laat Hij
me nu in mijn leed met Zijn raad en daad bijstaan!? Schei uit: zo dadelijk komt
je vrouw. En als ze jou op heterdaad
betrapt, dan zou het weleens verkeerd met je kunnen aflopen. Dan gaat ze
mij het huis uitjagen en de deur voor mijn neus dichtgooien. Waar moet ik dan
nog heen? Langs de weg bivakkeren? Onder de blote hemel slapen?
Piet: Nee, mijn lief schaapje, daar hoef je niet bang
voor te zijn. Ik hoef maar een keertje. Is dat nu teveel gevraagd?
Trijntje Jans: Alles goed en wel, hoe denk je het
klaar te kunnen spelen? Want hier kan het niet.
Piet: Niet? Natuurlijk wel! Ik weet wel raad: als we
zo dadelijk hebben gegeten, zal ik tegen mijn vrouw zeggen dat ze kan gaan
slapen. Ik zal nog even naar de molen gaan om ’s nachts nog wat graan te malen.
Ik steek een kaars aan en als die is opgebrand, kom ik een borreltje met je
drinken. Ga voor de deur van je slaapkamer zitten, Trijn Jans, en als je mij
hoort hoesten en kuchen, dan weet je dat Piet eraan komt. Sta zonder geluid te
maken op en doe de deur van de slaapkamer zachtjes open. Je zult niet tekort komen,
denk ik.
Trijn Jans: Hoe moet ik me hieruit redden? Wat moet
ik doen? Ik ben helemaal uit het lood geslagen.
vrijdag 23 juni 2023
Slot: Aesopus, de dichter van fabels, door Planudes/Anoniem.
Klik je op Inleiding voor noten en achtergrondinformatie.
In die tijd dichtte de Frygiër zijn fabels, die hij opdroeg
aan de koning van Lydië, en díe stuurde ze op zijn beurt door naar de bewoners
van Samos, die Aesopus overlaadden met eerbewijzen. Hij kreeg lust tot reizen,
hij wilde de wereld in trekken, om zich met hen die zich filosoof noemden te
onderhouden over allerlei zaken. Zo kwam het dat hij een grote
geloofswaardigheid opbouwde bij Lycérus, de koning van Babylon (1) . De koningen indertijd stuurden elkaar vraagstukken
met betrekking tot allerlei kwesties toe (2) om
ze op te lossen. Afhankelijk van of je het voorliggende probleem kon oplossen
of niet, moest er belasting of een boete worden betaald (3) . Lycérus,
geholpen door Aesopus, had het altijd bij het rechte eind, en werd onder
de anderen beroemd en berucht, zowel door de kwesties die hij voorstelde als
die hij oploste.
Ondertussen trouwde onze Frygiër en omdat hij geen kinderen
kon krijgen adopteerde hij een jonge man van adel, genaamd Ennus (4). Aesopus kreeg stank voor dank van deze ondankbare
zoon. Het liep zo uit de hand dat hij het bed van zijn weldoener bezoedelde.
Toen Aesopus dat hoorde, joeg hij hem weg. De ander –om zich op Aesopus te
wreken – fabriceerde brieven, waaruit op te maken was dat Aesopus onder een
hoedje zou spelen met de rivalen van Lycérus. Lycérus, overtuigd door het zegel
op de brieven en de handtekening onder het schrijven, beval aan een van zijn
officieren, Hermippus (5) de verrader Aesopus
meteen ter dood te brengen. Deze Hermippus was een vriend van de Frygiër. Hij
redde zijn leven. En zonder dat iemand het wist, bracht hij hem lange tijd in
een graf, waar Aesopus zich verborgen hield, (6)
te eten. Toen Necténabo (Necténabo II of Necténabo I),
koning van Egypte, een gerucht opving over de dood van Aesopus, dacht hij
Lycérus voortaan als belastingplichtige aan zich te kunnen binden. Hij durfde
hem uit de tent te lokken, en daagde hem uit om hem architecten te sturen die
een toren in het firmament, in de lucht,
konden bouwen (7). En tegelijkertijd
moest hij iemand sturen die alle vragen van Necténabo zou kunnen beantwoorden,
(oorspronkelijke tekst gaat verder: tegen betaling van 3 jaar belasting door
Necténabo. Maar slaagde hij er niet in dan moest men hem 10 jaar belasting
betalen.) Nadat Lycérus deze brieven had gelezen en ze aan de meest bekwame staatsdienaren
had voorgelegd, bleef iedereen in gebreke --- dat was het moment waarop de
koning zich bewust werd dat Aesopus er niet meer was. Hermippus zei hem daarop
dat Aesopus niet dood was. En de koning ontbood hem daarop aan zijn hof. De
Frygiër werd heel goed ontvangen, rechtvaardigde zich en vergaf Ennus. De brief
van de koning van Egypte bracht hem aan het lachen. Hij adviseerde de koning om
de architecten in de lente te sturen. Hij zelf zou meegaan als degene die op
alle vragen van de koning antwoord zou geven.
Lycérus stelde Aesopus weer in het bezit van al zijn
goederen en leverde Ennus aan hem uit om ermee te doen wat hij wilde. Aesopus
behandelde hem als zijn zoon en de enige straf voor hem was de goden en zijn
vorst te eren. (8) Hij moest voor zijn vijanden verschrikkelijk
zijn, voor alle anderen gemakkelijk en meegaand. Hij moest zijn vrouw goed
bejegenen, zonder haar al zijn geheimen toe te vertrouwen. Hij moest niet
spraakzaam zijn en de roddelaars bij zich verjagen. Zich niet door onheil op de
kop laten zitten. Zorg hebben voor de toekomst, want het is beter met zijn dood
zijn vijanden te verblijden dan door zijn vrienden voor onbenul door te gaan
tijdens het leven. Vooral was het van belang niet jaloers te zijn op het geluk
van anderen, zelfs als dat betekende zichzelf te kwellen. Ennus was geroerd
door deze vermaningen en Aesopus goedheid, die hem als een schot met pijl en
boog midden in het hart trof: hij stierf korte tijd later (9).
Laten we terugkomen op de uitdaging van Necténabo (10): Aesopus koos voor arenden, die hij africhtte
(commentaar La Fontaine: “instruit” , onderwees: “chose difficile à croire”, ongelofelijk).
Hij leerde ze, zal ik maar zeggen, een mand in de lucht met zich mee te dragen,
waarin een jong kind lag. (11) Toen het eenmaal
lente was geworden, ging hij weg naar Egypte met zijn hele hebben en houden
(équipage) . Dat riep bij de volkeren in de landen waar hij doorheen trok,
grote bewondering op. Men verwachtte er veel van. Necténabo, die in de
veronderstelling leefde dat hij overleden was, en daarom het raadsel had
opgegeven, was door zijn komst uiterst verbaasd bij zijn aankomst. Hierop had
hij niet gerekend, en hij was nooit die weddenschap met Lycérus aangegaan, als
hij had geweten dat Aesopus nog leefde. Hij vroeg hem of hij de architecten bij
zich had. En of er iemand was die op al zijn vragen, kon antwoorden. Aesopus
gaf als antwoord, dat degene die overal antwoord op zou geven, hij zelf was, en
dat hij de architecten te zien zou krijgen, als het zover was. Men vertrok naar
het open veld, waar de arenden omhoog vlogen met de manden waarin de kleine
kinderen lagen. Die kinderen schreeuwden om cement, stenen en hout. U ziet, zei
Aesopus tegen Necténabo, dat ik u de werkers gevonden heb voor het project dat
u voor ogen staat: voorzie ze van materiaal om de toren te bouwen! Necténabo
gaf toe dat Lycerus had gewonnen.
Daarop stelde hij de volgende vraag aan Aesopus: ik heb in
Egypte merries die het hinniken van paarden uit de omgeving van Babylon kunnen
horen en ze bezwangeren. Wat is uw antwoord daarop?” De Frygiër stelde het
geven van een antwoord uit tot de volgende dag, en ging terug naar zijn
onderkomen. Hij vroeg aan kinderen hem een kat te brengen, en die kat door de
straten te jagen onder het geven van zweepslagen. Egyptenaren vereren katten en
voelen zich heel erg beledigd door zo’n behandeling van het dier. Ze redden de
kat uit handen van de kinderen en gingen zich bij hun koning over dit gedrag
beklagen. Hij riep de Frygiër op om voor hem te verschijnen. “Weet u niet,”
vroeg de koning hem, “dat dit dier een van onze goden is? Waarom behandel je
hem dan op deze manier?” “De reden is dat de kat Lycérus heeft beledigd,” gaf
Aesopus hem ten antwoord. “Want vannacht heeft de kat een bijzonder moedige
haan gekeeld (12) die heel erg mooi elk uur
kraaide!” “U bent een leugenaar!” antwoordde de koning. “Hoe is het mogelijk
dat een kat dit gedaan kan hebben en in
zo korte tijd zo’n lange reis zou kunnen afleggen?” Waarop Aesopus (hinderlijk
ventje) antwoordde: “En hoe zou het mogelijk kunnen zijn dat uw merries over
zo’n lange afstand het hinniken van onze paarden (in Babylon) horen en daarvan zwanger
worden?”
Daarna liet de koning, Necténabo, uit Heliopolis bepaalde mensen komen die bekend stonden om hun intelligentie, verder mensen
bedreven in het oplossen van raadsels. Hij richtte een groot koninklijk maal
aan, waarop hij de Frygiër uitnodigde. Tijdens de maaltijd legden ze Aesopus
verschillende kwesties voor, o.a. deze. Op een zuil in het midden van 12 steden
stond een grote tempel. Elk van deze steden heeft een stadsmuur gestut door
dertig steunbogen aan de buitenkant en om elk van die bogen heen lopen twee
vrouwen, de ene achter de andere. De ene is wit, de andere zwart. Aesopus
antwoordde daarop: “Maar dat is een raadsel voor de kindertjes van ons land! De
tempel is de wereld, de zuil is het jaar. De steden zijn de maanden. En de steunbogen
zijn de dagen, waaromheen om beurten de dag en de nacht lopen.” (13 )
De volgende dag verzamelde Necténabo al zijn vrienden.
“Dulden jullie,” zei hij hun, “dat een misbaksel de oorzaak is dat Lycérus met
de hoofdprijs ervandoor gaat, en mij in verwarring achterlaat?” Een van hen
adviseerde de koning, het omgekeerde van wat hij aan Lycérus had gevraagd te
doen: “Laat Aesopus ons naar kwesties vragen waarvan wij nog nooit gehoord zouden
hebben.” Aesopus stelde een schuldbekentenis op, waarin stond dat Necténabo een
schuld van 2 duizend talenten had bij Lycérus. De schuldbekentenis kreeg
Necténabo helemaal ongemerkt in zijn bezit. Voordat men de brief met de
schuldbekentenis opende, schreeuwde Aesopus: “Dit is toch wel het grootste
onrecht ter wereld. Ik wil jullie hiervan allen getuige maken. “Het is waar,”
gaven ze toe, “dat wij nog nooit tevoren van dit onrecht hadden horen spreken.
“Dus,” concludeerde Aesopus, ”heb ik voldaan aan jullie vraag?” Necténabo
stuurde hem terug (naar Babylon) overladen met cadeaus, zowel voor zichzelf als
voor zijn baas.
Het verblijf van Aesopus in Egypte is misschien aanleiding
dat sommigen hebben geschreven dat hij er slaaf was samen met Rhodopis (14) . En wel die Rhodopis, waarvoor de koning als geschenk, omdat zij zijn minnares
was, één van de drie Pyramides liet bouwen, die ook nu nog bestaan. Ze worden alom bewonderd: de kleinste
Pyramide is die voor Rhodopis, het is dan wel de kleinste, maar ook de Pyramide
gebouwd met het meeste vernuft.
Bij zijn terugkeer in Babylon werd Aesopus door Lycérus
ontvangen met groot vertoon van vreugde en vriendelijkheid: deze koning,
Lycérus, liet voor hem een standbeeld oprichten. De lust te zien en leren
maakte dat Aesopus afzag van al deze eerbewijzen. Hij verliet het hof van
Lycérus op de dag dat hem alle privileges toevielen, die hij maar wenste. Hij
zei deze koning vaarwel om nogmaals een bezoek te brengen aan Griekenland.
Lycérus liet hem alleen gaan na hem onder tranen te hebben omarmd. En hij moest
op een altaar zweren, dat hij zou terugkeren om zijn laatste dagen bij hem te
slijten.
Van de steden, die hij aandeed, was Delphi een van de
belangrijkste. De bewoners van Delphi luisterden gretig naar wat hij te
vertellen had. Maar op geen enkele manier bewezen ze hem eer. Over deze
neerbuigendheid was Aesopus gepikeerd en hij vergeleek ze met stokken die op de
golven van een meer dreven: van verre denk je dat het iets belangwekkends is;
van dichtbij zie je dat het niets voorstelt. Die vergelijking kwam hem duur te
staan. De bewoners van Delphi werden bevangen door zo’n geweldige haat en een
zo’n sterk verlangen om wraak (nog afgezien van het feit dat ze vreesden door
hem te worden afgewezen) dat ze besloten hem naar de andere wereld te helpen. Om
dat voor elkaar te krijgen verstopten ze tussen zijn kleren een van hun heilige
vazen. Zó legden zij het erop aan dat Aesopus van diefstal en heiligschennis
werd beschuldigd, een misdaad waarop de doodstraf stond.
Toen hij Delphi wilde verlaten en zich op weg begaf naar Phocis kwamen de bewoners van Delphi naar hem toe gelopen alsof ze in de hoogste
nood verkeerden. Zij beschuldigden hem ervan hun vaas te hebben gestolen.
Aesopus zwoer onder ede dat hij dat niet had gedaan. Daarop doorzochten zij
zijn bullen. En ze vonden de vaas! Alles wat Aesopus hier tegenin kon brengen,
mocht niet baten dat ze hem als een beruchte schurk behandelden. Zij brachten
hem terug naar Delphi, geboeid, in het gevang geworpen, en tenslotte ervan
beschuldigd dat hij zich uit de voeten had willen maken. Er was niets dat hij zoals gewoonlijk voor
zijn verdediging kon aanvoeren. Hij zei onschuldig te zijn, maar de bewoners
van Dephi bespotten hem.
(15) “De kikker,” hield hij
hun voor, “had de rat gevraagd hem te komen bezoeken. Om de hoge golven te
kunnen trotseren, bond de kikker de rat vast aan zijn poot. Zodra ze te water
gingen, wilde de kikker de rat de diepte in trekken, met de bedoeling dat hij
zou verdrinken, en hem lekker kon opsmikkelen.
De ongelukkige rat bood korte tijd weerstand. In de tijd dat ze aan het
wateroppervlak met elkaar worstelden, kreeg een roofvogel hen in de gaten, dook
naar beneden. De kikker werd samen met de rat de lucht in opgetild, omdat hij de
rat niet van zijn poot kon losmaken. Ze begonnen elkaar te haten (se reput?).
Zo is het ook met u gesteld, verschrikkelijke bewoners van Delphi: iemand
machtiger dan jullie zal mij wreken! Ik zal ten onder gaan, maar jullie zullen
dat ook. ”
Toen men hem naar de martelkamer bracht, vond hij
gelegenheid om te ontsnappen. Hij vluchtte de kleine kapel gewijd aan Apollo
in. De bewoners van Delphi sleurden hem naar buiten. “U schendt het recht op
asiel in een heiligdom,” zei hij hun. “Het is maar een kleine tempel: daarom
denken jullie ermee weg te komen. Maar de dag zal komen dat jullie slechtheid
geen heenkomen meer zal vinden, zelfs niet in een tempel. Jullie krijgen te
maken met de arend, die ondanks de smeekbeden van de slak, een haas de lucht in
meenam, ook al had die zich in zijn holletje verstopt. De hele generatie arend
werd gestraft daarvoor, tot in de kringen rond Jupiter. De bewoners van Delphi
waren maar weinig aangedaan door dit verhaal, en wierpen hem in de afgrond.
Even later na zijn dood trof een buitengewoon krachtige
pestepidemie hen en richtte een ravage aan. Zij vroegen het orakel hoe zij de
toorn van de goden konden lenigen. Het orakel antwoordde dat er niets anders op
zat dan boete te doen voor hun schuld aan de dood van Aesopus, en tegemoet te
komen aan een passende nagedachtenis van Aesopus. Meteen richtte men een
Pyramide voor hem op. De goden lieten niet alleen op deze manier zien, hoezeer
de wandaad begaan aan Aesopus hun mishaagde: ook de mannen moesten het
ontgelden (ze stierven bij bosjes). Griekenland stuurde commissarissen om zich
op de hoogte te stellen, en aan de overlenden werd ook nog eens een flinke
straf opgelegd.
vrijdag 12 mei 2023
Aesopus (4)
Het leven van Aesopus, deel 4: Macht en Hoogmoed.
Voor een hoog noodzakelijke Inleiding op dit verhaal, klik je op: Inleiding. En als er een uitroepteken achter een noot staat, dan wil dat zeggen dat het om een ontdekking gaat!
Xantus van zijn kant
zag steeds beter hoe belangrijk Aesopus voor hem was en dat hij hem zeker niet
wilde vrijlaten. Het bezit van zo’n slaaf strekte hem tot eer. Zo ook op een
dag, dat Xantus samen met zijn leerlingen zich aan uitspattingen overgaf, en
Aesopus zag dat hun hersenen beneveld raakten door de alcohol en de gemoederen
hoog opliepen, zowel bij de leerlingen als de leermeester, kon hij niet nalaten
te zeggen: ”Overmatig wijn innemen kent drie fases: in de eerste fase dient de
wellust zich aan, in de tweede, de dronkenschap, en ten slotte in de derde fase
steekt de woede zijn kop op.” Men dreef de spot met zijn constatering, en bleef
de wijnvaten aanspreken tot ze leeg waren. Xantus ging zover dat hij niet meer
naar rede wilde luisteren, en pochte dat hij in staat was de zee leeg te
drinken. Daarover moest zijn gezelschap hartelijk lachen. Xantus bleef volharden
in zijn mening, verwedde zijn huis erom dat hij de hele zee zou leeg drinken.
En als voorschot op de weddenschap gaf hij zijn ring af die hij altijd aan zijn
vinger droeg.
Toen de volgende dag de nevels van Bacchus waren
opgetrokken, was Xantus er heel erg verbaasd over dat hij zijn ring, waaraan
hij heel erg was gehecht, niet kon terugvinden. Aesopus zei hem dat hij die in
de weddenschap had verloren, en hij zelfs zijn huis eronder verwed had dat hij
de zee zou kunnen leeg drinken. Toen was de filosoof eindelijk gealarmeerd over
zijn eigen gedrag. Hij smeekte Aesopus om hem een oplossing aan de hand te
doen. En dat deed hij ook.
Toen de dag was aangebroken waarop de weddenschap zich zou
voltrekken, stroomden alle bewoners van Samos samen aan de oever van de zee om
getuige te kunnen zijn van de smadelijke neergang van de filosoof. Diegene van
zijn leerlingen die met hem de weddenschap was aangegaan, was al bij voorbaat
zeker van zijn overwinning. Xantus zei tot de verzamelde goegemeente: “Mijne
heren, ik heb oprecht gewed dat ik de hele zee zou kunnen leeg drinken, maar ik
heb er niet bij gezegd dat ik ook het water van de rivieren, die op zee
uitkomen, ook zou kunnen leeg drinken. Daarom vind ik dat diegene die met mij
de weddenschap is aangegaan, eerst ervoor moet zorgen dat de loop van de
rivieren verandert in tegengestelde richting. En dan pas kan ik waarmaken
waarover ik heb opgeschept. Iedereen stond verbluft over deze ingenieuze
vondst, die Xantus had gevonden om eervol onder de kwalijke weddenschap uit te
komen. De leerling erkende dat hij was verslagen, en vroeg zijn leermeester om
vergiffenis. Xantus werd de hele weg bij zijn tergkeer naar huis toegejuicht.
Als tegenprestatie vroeg Aesopus zijn vrijheid. Die weigerde
Xantus hem en zei dat de tijd om hem vrij te laten nog niet was aangebroken.
Als de goden hem daartoe opdracht zouden geven, zou hij daarin toestemmen. Of
de goden dat deden, zou zijn op te maken uit de voortekenen. Aesopus moest bij
zijn vertrek uit Xantus onderkomen letten op het eerste voorteken dat zich
voordeed. Geluk, bijvoorbeeld, zou voor hem betekenen, als twee kraaien in zijn
gezichtsveld zouden opdoemen: aan hem zou in dat geval de vrijheid worden geschonken.
Als het maar één kraai was, zou hij slaaf blijven. Meteen vertrok Aesopus naar
buiten. Zijn baas was een beetje buiten de bewoonde wereld gehuisvest, en
blijkbaar stonden er in de omgeving veel hoge bomen. Onze Frygiër was nog maar
nauwelijks buiten, of hij zag twee kraaien neerstrijken in de hoogste boom. Hij
ging zijn baas hiervan verwittigen. Die wilde zelf vaststellen of dat ook zo
was. Toen Xantus ter plekke kwam, vloog één van de twee kraaien weg. “Jij
bedriegt me steeds weer?” zei hij Aesopus. En gaf opdracht hem af te ranselen.
Het bevel werd meteen uitgevoerd. Tijdens het martelen van Aesopus, kwam men
Xantus uitnodigen voor een etentje. Hij beloofde te komen. “Helaas,” jammerde
Aesopus, “de voortekenen liegen. Ik heb twee kraaien gezien, een teken van
geluk, en word gemarteld. En mijn baas
die er maar één heeft gezien, -- een teken van ongeluk – wordt voor een
bruiloft (1) uitgenodigd!” Deze uitspraak beviel
Xantus zozeer dat hij beval op te houden met hem te geselen. Maar wat de
vrijheid betreft: hij kon er niet toe besluiten hem die te verlenen, ook al
beloofde hij het te doen bij verschillende gelegenheden.
Op een dag wandelden ze beiden tussen oude monumenten. Ze
hadden er veel plezier in om de opschriften die erop stonden te bestuderen.
Xantus zag er eentje die hij maar niet kon begrijpen, hoewel hij er lang bij
stil stond om een verklaring te vinden. Zij was gecomponeerd uit de eerste letters
van bepaalde woorden. De filosoof gaf ruiterlijk toe dat dit zijn pet te boven ging.
“Als ik erin slaag om u met deze letters een schat te laten vinden,” vroeg
Aesopus, “wat voor beloning krijg ik dan?” Xantus beloofde hem zijn vrijheid en
de helft van de schat. “Zij betekenen,” zei daarop Aesopus, “dat er op vier
stappen vanaf deze zuil hier er eentje te vinden is.” En inderdaad vonden zij
een schat na een ondiep gat in de grond te hebben gegraven. De filosoof werd
erop gewezen woord te houden. Maar zoals altijd deinsde hij daarvoor terug. “De
goden weerhouden mij ervan je je vrijheid te geven,” zei hij tegen Aesopus, “want
jij had mij van tevoren de betekenis van de letters moeten uitleggen, dan had
ik een andere schat gevonden, die veel kostbaarder is dan die welke wij nu hebben
gevonden. “Wat hier staat geschreven,” ging Aesopus verder met zijn uitleg,
“vormt de eerste letters van de zin, αποθας
βηρατα etc (2) , wat betekent: Verstop hier in een gat etc. En de hele zin
luidt dan: ‘Als je vier passen terug doet en je graaft daar een gat, dan zult
je een schat vinden.’ ” “Ik zou er niet
goed aan doen om me te ontdoen van een scherpe geest als jij. Verwacht dus niet
van mij dat ik je je vrijheid schenk.” Dat was de druppel die de emmer deed
overstromen bij Aesopus. Hij gaf als antwoord: “Ik ga je aangeven bij koning
Denys. (3) Want de schat hoort hem toe, en deze
letters vormen andere woorden, die precies dat betekenen. De filosoof was
geschrokken van deze uitleg en zei de Frygiër, dat hij hem zijn aandeel zilver
zou geven, als hij zijn mond zou houden. Daarop verklaarde Aesopus hem dat hij
hem op geen enkele manier verplicht was tot wat dan ook. Als de letters op een andere
manier werden gekozen, was er zelfs nog een derde betekenis uit op te maken:
“Bij vertrek van deze plaats, zul je de schat die je zonet hebt gevonden, met elkaar
delen.” Zodra ze thuis kwamen, liet Xantus de Frygiër opsluiten. En hij kreeg
voetkluisters aan. Dit alles uit angst dat Aesopus hun avontuur openbaar zou
maken. “Helaas,” jammerde Aesopus, “gaan filosofen zó om met hun beloftes? Doe
wat je wilt, je zult me toch uiteindelijk mijn vrijheid moeten geven!”
Zijn voorspelling kwam uit. Er gebeurde iets wonderlijks,
waardoor de bewoners van Samos het flink te verduren kregen. Een adelaar vloog
weg met een ring, die blijkbaar in gebruik was bij openbare vergaderingen. Die
ring liet hij op een slaaf vallen, die Xantus en Aesopus kenden. De filosoof
werd hierover geraadpleegd, zowel omdat hij een filosoof was als omdat hij een van meest
vooraanstaande mensen van de republiek was. Hij vroeg tijd om te overleggen met
zijn publieke orakel, Aesopus. Deze stelde voor om het hem zelf in de
openbaarheid te laten uit leggen. Hij zei: “Als het goed zou uitpakken, dan zou
altijd de eer aan de meester toevallen, en zo niet, dan kon de schande altijd
de slaaf in de schoenen worden geschoven.” Xantus stemde daarmee in, en liet
hem het spreekgestoelte beklimmen. Zodra men hem zag (4) (!),
barstte iedereen in lachen uit. Niemand kon zich voorstellen dat zo iemand ook
maar iets redelijks te berde zou kunnen brengen. Aesopus zei hun dat men niet
naar de vorm, maar naar de inhoud, de heerlijke drank, de vaas moest
beoordelen. De bewoners van Samos schreeuwden hem toe om onbevreesd te zeggen
wat deze wonderlijke gebeurtenis betekende. Aesopus excuseerde zich, omdat hij
dat niet durfde te doen. “Het lot wilde,” verklaarde hij, “dat er een duel om
de eer tussen meester en slaaf aan de gang was. Als hij, de slaaf, het niet
goed vertelde, zou hij slaag krijgen; vertelde hij het beter dan zijn meester
het kon, dan werd hij ook afgeranseld.” Meteen drong men er bij Xantus op aan
Aesopus vrij te laten. De filosoof aarzelde lange tijd. De provoost van de stad dreigde hem uit zijn ambt te zetten, op grond van de macht die hij
als magistraat bezat. De filosoof werd tot overgave gedwongen. Toen Aesopus in
vrijheid was gesteld, zei Aesopus de bewoners van Samos, dat de betekenis van
het wonderlijke voorval was dat zij tot slaaf zouden worden gemaakt. En dat de
adelaar die weg vloog met de ring, niets anders betekende dan dat een machtige
koning hen wilde onderwerpen.
Enige tijd later liet Croesus,
Koning der Lydiërs, de bewoners van
Samos weten dat zij hem belastingen moesten gaan betalen. Daartoe stuurde hij
een afgezant. Als ze daar niet toe bereid waren, zou hij hen ertoe dwingen met
de wapenen. Het merendeel van de bewoners was het er over eens dat men hem
moest gehoorzamen. Aesopus zei hun dat er twee wegen open stonden voor de
mensen op Samos. De ene weg, de vrijheid, was ruw en doornig aan het begin,
maar later heel aangenaam. De andere weg was die van de slavernij, waarvan het
begin gemakkelijker was, maar het vervolg moeilijk. Het was voor de bewoners
van Samos verstandiger om hun vrijheid te verdedigen. Zij stuurden de
ambassadeur (bode) van Croesus zonder genoegdoening terug.
Croesus bracht zijn leger in staat van paraatheid om ze aan
te vallen. De ambassadeur zei Croesus, dat zolang ze konden beschikken over
Aesopus, het veel moeite zou kosten om ze naar zijn wil te schikken. Zij hadden
veel vertrouwen in het gezonde verstand van hem. Croesus stuurde hem erop uit
om Aesopus aan hem over te leveren, onder de belofte dat hij hun vrijheid zou
respecteren. De stadshoofden vonden dat deze voorwaarden in hun voordeel
uitvielen. Zij dachten dat het feit dat zij met rust gelaten zouden worden hun
niet te duur kwam te staan, wanneer zij dit afkochten ten koste van Aesopus. De
Frygiër slaagde erin hen van mening te doen veranderen. Hij vertelde hun een
fabel over wolven en schapen. De wolven en de schapen hadden vrede gesloten, op
voorwaarde dat zij de herdershonden als gijzelaar afstonden aan de wolven. Toen
zij geen verdedigers meer hadden, wurgden de wolven hen met minder inspanning
dan ooit tevoren. De fabel had zijn effect: de bewoners van Samos namen een
standpunt in helemaal tegenovergesteld aan wat zij daarvoor hadden gevonden.
Aesopus bood aan toch naar Croesus te gaan, en zei hun dat hij hun beter van
nut was dichtbij de koning dan wanneer hij op Samos bleef.
Toen Croesus hem zag, verbaasde het hem dat een zo’n nietig
schepsel hem zo in de weg had kunnen zitten. “Tjonge, jonge, jij bent het dus die
het waagt zich tegen mijn wil te verzetten,” schreeuwde hij hem toe. Aesopus
wierp zich aan zijn voeten. En verhaalde: “Er was eens een man die sprinkhanen
ving. Bij toeval kreeg hij een cicade te pakken. Die wilde hij doden net zoals
hij met de sprinkhanen had gedaan. ‘Wat heb ik jou misdaan?’ vroeg de cicade
aan de man, ‘ik knaag niet aan jouw graan, ik breng je op geen enkele manier
schade toe. Het enige wat ik heb is mijn stem, waarvan ik me in alle onschuld
bedien. Grote koning, ik ben als die cicade. Ik heb alleen mijn stem, en ik ben
er helemaal niet op uit u te beledigen.” Croesus, geroerd door bewondering en
medelijden, vergaf hem niet alleen, maar liet uit consideratie de bewoners van
Samos met rust.
zaterdag 15 april 2023
Het leven van Aesopus: deel 3, De Natuur (en Spinoza).
Ik zal een heleboel kleine voorvallen terzijde laten, waaruit de levendigheid van geest van Aesopus blijkt. Want, hoewel men op grond daarvan over zijn karakter kan oordelen, zijn deze voorvallen van te weinig belang om hiermee het nageslacht lastig te vallen. Hier wil ik alleen een paar voorbeelden geven van zijn gezonde (boeren) verstand en het onverstand (ignorance) van zijn meester (1) .
Zijn baas ging naar een tuinder om zichzelf sla-kruiden en
-groentes uit te zoeken. Toen hij de ingrediënten voor de salade (2) had uitgezocht, vroeg de tuinder hem om advies in
een netelige kwestie, die zowel de filosofie als de tuinderij aanging: de
kruiden, die hij plantte en kweekte met veel zorg, hadden daar helemaal geen
profijt van. In tegendeel het onkruid van de grond zoals de natuur (terre)
die deed groeien, leek altijd zijn werk te overwoekeren. Xantus, onze filosoof
en baas van Aesopus, bracht dat in verband met de Voorzienigheid (Inleiding), zoals men nu eenmaal doet als men ergens
vanaf wil zijn. Aesopus schoot in de lach. Hij nam zijn baas terzijde, om de
tuinder als antwoord te geven dat hij dit zomaar in het algemeen had gezegd, omdat
het echte antwoord hem in verlegenheid bracht (3). De tuinder zou antwoord krijgen van de jongen (garςon), Aesopus. Omdat Xantus hierover niet wilde
spreken, ging hij elders in de tuin wandelen. Het antwoord van Aesopus zou hem zeker bevallen.
Aesopus vergeleek de natuur (terre) met een vrouw,
die kinderen had bij twee mannen. Zij trouwde met een tweede man die kinderen
had bij een andere vrouw. De vrouw vatte een afkeer op tegen de kinderen van de
tweede man. Zij gaf ze minder te eten ten voordele van haar eigen kinderen. Zo is
het ook gesteld met de natuur en de grond waarop de eigen kruiden gedijden en
de gecultiveerde kruiden moeite hadden zich te handhaven. De aarde accepteerde
maar met moeite de gekweekte producten. Alle tederheid en al haar weldaden waren
voorbehouden aan haar eigen kinderen: zij was de stiefmoeder voor de enen en
moeder voor de anderen. De tuinder was zo tevreden met deze uiteenzetting, dat
hij aan Aesopus alles in zijn tuin aanbood.
Een tijdje later deed zich een diepgaand meningsverschil
voor tussen de filosoof en zijn vrouw. Toen de filosoof op een feest was, hield
hij een paar traktaties apart voor zijn vrouw. Hij zei tegen Aesopus: “Breng
deze lekkernijen naar mijn allerliefste vriendin.” Aesopus gaf ze aan een kleine
hondje, een teefje dat de levensvreugde van zijn meester was. Xantus, terug
thuis, vroeg natuurlijk aan zijn vrouw hoe het cadeau was gevallen en of zij
ervan had genoten. Zijn vrouw snapte er niets van. Daarop liet men Aesopus
halen om de zaak op te helderen. Xantus zocht alleen maar een voorwendsel om
hem er eens flink van langs te geven. Hij vroeg Aesopus of hij hem niet
uitdrukkelijk had gevraagd: Breng, vergezeld door mijn complimenten, deze
lekkernijen naar mijn allerliefste vriendin. Aesopus antwoordde dat die lieve
vriendin niet zijn vrouw was, die om het minste geringste met een scheiding
dreigde; het was zijn hondje (4), die alles van
hem verdroeg, en die nadat hij haar had geslagen, bij hem terugkwam om zich
door hem te laten aaien. De filosoof stond paf, maar bij zijn vrouw sloegen
alle knoppen door en zij keerde zich helemaal van hem af. Er was in de omgeving
van Xantus geen familielid, kennis of vriend, die erin slaagde om haar om te
praten. Er waren geen argumenten sterk genoeg, geen smeekbeden dringend genoeg
om haar voor zich te winnen.
Aesopus gooide het over een andere boeg. Hij kocht flink wat
wild in om te slachten alsof er een grootse bruiloft te vieren was. En hij
legde het erop aan dat hij een van de dienstmeisjes van de bazin (maîtresse)
ontmoette. Deze kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg: “Waarvoor al
die toebereidselen?” Aesopus zei dat zijn baas, nu hij er niet in slaagde om
zijn vrouw naar huis terug te halen, ging trouwen met een andere vrouw. Meteen
toen de bazin dit nieuwtje had gehoord, keerde zij terug naar haar echtgenoot,
alleen maar uit weerspannigheid of jaloezie.
Ook met Aesopus kwam ze weer goed. Iedere dag wist hij de aandacht te trekken
van zijn baas. En alle dagen wist hij een pak slaag te ontlopen door een
subtiel handigheidje. Het lukte Xantus maar niet om Aesopus in verwarring te
brengen.
Op een zekere marktdag was Xantus van plan om enige vrienden
te trakteren op een heerlijk maal. Hij beval Aesopus om het beste van het beste
te kopen. “Ik zal je leren,” zei de Frygiër tot zichzelf, “om meer specifiek te
zijn in wat je wilt hebben, zonder je achter de brede rug van je slaaf te
kunnen verschuilen!” Hij kocht daarom alleen maar tongen (5), die marineerde hij in verschillende sauzen voor:
het voorgerecht, de tweede gang, het toetje, alles werd klaar gemaakt met
tongen. De gasten prezen in eerste instantie zijn maaltijdkeuze. Uiteindelijk
gingen ze ervan over de nek. “Heb ik je niet gevraagd om het beste van het
beste te kopen?” vroeg Xantus. “Wat is er nou beter dan de tong?” antwoordde
Aesopus. “Die is de basis van een
geciviliseerde samenleving, de sleutel van de wetenschap, het orgaan van
waarheid en rede: met de tong bouwt en bestuurt men steden. Men geeft erin les,
overtuigt, vergadert, en bidt ermee om aan de eerste van alle plichten te
voldoen: het loven van de goden. “ “Nou, alles goed en wel,” zei daarop Xantus
die hem dacht in de val te kunnen lokken, ”koop mij morgen dan het slechtste van
het slechtste: morgen komen dezelfde gasten weer bij mij. Ik wil een beetje
afwisseling.”
De volgende dag diende Aesopus dezelfde maaltijd op als de
dag tevoren. Hij verklaarde zijn keuze dit keer als volgt: “De tong is het
slechtste ding ter wereld: ze is de moeder van alle ruzies, de voedster van
alle rechtszaken, de bron van onenigheid en oorlog. Als je zegt dat het het
orgaan is waarmee waarheid wordt gesproken, hét is ook het orgaan van de
misverstanden en wat erger is, van de laster. Steden worden erdoor verwoest, je
wordt erdoor tot slechte dingen verleid. Als van de ene kant de tong de goden
prijst, vervloekt de andere tong de goddelijke macht: men spreekt met twee
tongen!” Iemand in het gezelschap van Xantus, merkte op dat deze slaaf van groot
belang was voor Xantus. Want hij wist beter dan wie ook het geduld van een
filosoof op de proef te stellen. “Waarom zou je je druk maken?” stemde Aesopus
hiermee in. “Zozo,” riep Xantus, “vind
mij dan maar eens zo’n man die zich om niets druk maakt!”
Aesopus ging de volgende dag naar stadsplein. Daar zag hij
een boer die alles afstandelijk en onverschillig stond te bekijken, als een
standbeeld. Aesopus nam de boer mee naar het onderkomen van zijn baas. “Kijk,”
zei hij, “dit is zo’n zorgeloos man zoals
je mij gevraagd had te vinden, die zich nergens druk om maakt.” Xantus beval
zijn vrouw om water warm te maken, om het water in een schaal te doen, en
vervolgens dat zij zelf de voeten van zijn nieuwe gast waste. (6) De boer liet haar begaan, hoewel hij er zich
scherp van bewust was dat hij deze behandeling niet verdiende. Maar hij zei tot
zichzelf: “Misschien is het hier gewoonte om dit zo te doen?” Men liet hem hoog
op een zetel zitten. Hij nam plaats zonder omwegen. Tijdens de maaltijd, deed
Xantus niets anders dan op zijn kok afgeven. Niets vond hij lekker. Dat was te
zoet, dat weer te zout. Maar ook dat wat heel zout was, vond hij te zoet, en
wat veel te zoet was, daarvan zei hij dat het te zout was! De zorgeloze man liet hem begaan, en genoot
van het eten in alle vezels van zijn lijf. Bij het toetje kreeg men een gebak
voorgezet dat de vrouw van de filosoof zelf had klaargemaakt. Xantus vond het
niet lekker, hoewel het gebak heerlijk was. “Kijk,” zei hij, “dat is nu eens
een lekkernij waar ik de meeste hekel aan heb van alles dat ik ooit heb
gegeten. De kokkin zou je op de brandstapel moeten zetten, want zij zal in haar
leven nooit iets doen dat de moeite waard is. Haal hout voor de brandstapel!
“Wacht nog even daarmee,” zei de boer, “dan ga ik mijn vrouw ook halen. Zó
hebben we maar een brandstapel nodig voor twee.” Dit zette de filosoof op zijn
plaats en ontnam hem alle hoop ooit nog eens de Frygiër op een fout te
betrappen.
Niet alleen met zijn baas maakte Aesopus grappen en
gewiekste opmerkingen. Xantus had hem ergens naartoe gestuurd. Onderweg
ontmoette hij op een bepaalde plek een magistraat (7),
die hem vroeg waar hij naartoe ging. Misschien was het omdat Aesopus een beetje
afwezig was, of om een andere reden, in ieder geval gaf hij als antwoord: “Dat
weet ik niet.” De magistraat nam dit op als een belediging aan zijn persoon:
het was respectloos. Hij liet Aesopus gevangen nemen. Toen de
gevangenisbewaarders (huissier, eig. deurwaarder) hem naar het gevang
brachten, merkte hij op: “Zien jullie dan niet hoezeer ik gelijk heb? Was mijn
antwoord niet helemaal terecht? Hoe kon ik weten dat men dit met mij zou doen,
wat ze doen?” De magistraat liet hem vrij, en vond dat Xantus zich gelukkig
mocht heten met zo’n slimme slaaf.
donderdag 16 maart 2023
Het leven van Aesopus: het uiterlijk (Deel 2).
Dit wonder maakte dat hij van baas veranderde. Hij had te maken met een zekere Zénas. Die was er in de hoedanigheid van econoom en om op de slaven te letten (1). Deze man had hem uitzonderlijk hard geslagen voor een fout, die hem niet was aan te rekenen. Aesopus kon zich er niet van weerhouden om wraak op hem te nemen. En dreigde ermee zijn slechte gedrag algemeen bekend te maken. Zénas, om hem te waarschuwen en zich op zijn beurt op Aesopus te wreken, ging zijn meester zeggen dat er bij hem thuis een wonder zich had voltrokken: de Frygiër kon weer praten! Maar de deugniet bediende zich er alleen van om te vloeken en kwaad te spreken over hun baas. De baas geloofde hem en nam maatregelen: hij schonk hem Aesopus en hij mocht met hem doen wat hij maar wilde. Toen Zénas weer terug was in het veld, kwam er een handelaar naar hem toe met de vraag of hij hem voor geld een of ander lastdier kon verschaffen. “Nee, dat niet,” zei Zénas, “dat mag ik niet zomaar doen. Maar ik verkoop je, als je wilt, een van onze slaven.” Om het woord bij de daad te voegen liet hij Aesopus komen, waarop de handelaar zei: “Je houdt me voor de gek, wil je me echt dit te koop aanbieden? Je zou denken dat het een waterzak is!” Meteen nadat de handelaar dit had gezegd, keerde hij zich om en liep weg in zichzelf mompelend en lachend om wat hij had gezien. Aesopus riep hem bij zich en zei: “Breng de moed op mij toch te kopen, want ik zal je tot nut kunnen zijn! Als je kinderen hebt, die de hele dag te keer gaan en ondeugend, zal mijn aanblik ze wel tot zwijgen brengen. Je kunt ze met mij dreigen alsof ik een allesverslindend monster ben.” (2) Deze zelfspot beviel de handelaar. Hij kocht onze Frygiër alsnog voor 3 obolen, en zei lachend: “De goden zijn geprezen! Ik heb dan wel geen grote aankoop gedaan, maar ik heb ook niet veel geld over de balk gegooid.”
Behalve levensmiddelen handelde deze handelaar ook in
slaven. Toen zij naar Ephese gingen voor handel, moest ieder van de slaven, die
verhandeld zou worden, de handelswaar dragen om gemakkelijker te reizen, ieder
naar eigen vermogen en fysieke sterkte. Aesopus vroeg om clementie gezien zijn
gestalte. Bovendien was hij nieuw, en daarom moest men hem met consideratie
behandelen. “Jij hoeft niets te dragen, als je dat wil,” antwoordden hem zijn kameraden.
Dat was Aesopus eer te na en hij wilde dat men hem belastte net als de anderen.
Daarop lieten ze hem kiezen. Hij koos de mand met eten voor onder weg. Dat was
de grootste te dragen last. Iedereen dacht dat hij daarvoor gekozen had, omdat
hij dom was. Maar nadat ze hadden gegeten, zat er steeds minder in de mand
mondvoorraad. En de Frygiër had des te minder te dragen. ’s Avonds was het hetzelfde
liedje, en zo maar door de volgende dag. Zó was er na twee dagen nog maar
weinig te dragen en na een paar dagen had hij zelfs niets meer te dragen. Het
gezonde verstand en de logica van Aesopus werden al spoedig bewonderd.
De koopman ontdeed zich van al zijn slaven, die hij te koop
aanbood op Samos, behalve een taalkundige, een zanger en Aesopus. Vóór ze op de markt aan te bieden, liet hij
de twee eersten zich zo mooi mogelijk aankleden. Aesopus daarentegen kreeg
alleen maar een juten zak aangetrokken, en werd tussen de beide anderen gezet
om hen meer te laten opvallen. Er kwamen een paar kopers en onder hen bevond
zich een filosoof van naam Xanthus. Die vroeg aan de taalkundige en aan de zanger wat zij voor vaardigheden
bezaten. “We kunnen alles,” zeiden ze (3).
Daarover moest de Frygiër lachen. Men kan zich voorstellen hoe. Planudes zegt
in zijn verslag dat het weinig scheelde of men was op de vlucht geslagen, zo verschrikkelijk was zijn bekkentrekken. De
koopman vroeg voor zijn zanger 1000 obolen, voor zijn taalkundige 3000. En als
men een van de twee wilde kopen, dan moest je Aesopus als bonus er gratis bij
nemen. De hoogte van de prijs voor de taalkundige en de zanger stond Xantus
tegen. Maar, om niet naar huis terug te keren met lege handen, raadden zijn
leerlingen hem aan om dat beetje mens te kopen dat met zijn oprechte lach hen
had doen schrikken: je zou hem zo voor een vogelverschrikker kunnen houden. Met
zijn gedrag vermaakte hij de mensen. Xantus liet zich overtuigen en kocht Aesopus
voor zestig obolen. Hij vroeg hem, voordat hij hem had gekocht, waarvoor hij
geschikt was, zoals hij dat ook aan de anderen had gedaan. Aesopus antwoordde:
“Voor niks, omdat de beide anderen alles al naar zich toe hadden getrokken.” De
markttoezichters waren zo vrijmoedig om te doen alsof hij geen knip voor de
neus waard was, en lieten hem voor niets vertrekken (4).
Xantus had een vrouw met een nogal verfijnde smaak. Allerlei
mensen vielen bij haar in ongenade. Dit was zo sterk dat Xantus geen schijn van
kans maakte Aesopus, zijn nieuwe slaaf, aan haar voor te stellen zonder haar
woedend te maken en haar het gevoel te geven dat hij haar voor de gek hield.
Hij oordeelde het beter om hem te presenteren als een speeltje (5). Hij liet thuis weten dat hij net een jonge slaaf
gekocht had, die de mooiste en meest volmaakte verschijning ter wereld was. Bij
het horen van dit nieuwtje gingen de meisjes, die zijn vrouw bedienden, met
elkaar op de vuist om hem voor zich te winnen. Maar ze waren heel erg verbaasd toen
zij de figuur uiteindelijk zagen. De een sloeg zich de hand voor de ogen, de
andere sloeg op de vlucht, weer een andere slaakte een kreet. De huisbazin (6) zei dat men haar dit monster had gestuurd om haar
weg te jagen. De filosoof had allang genoeg van haar. Het ene woord haalde het
andere uit, de ruzie liep zo hoog op dat ze om haar bullen vroeg om naar haar
ouders terug te keren. Xantus schikte zich uiteindelijk geduldig en Aesopus
droeg door zijn geestigheid er ook toe bij dat Xantus en de vrouw uiteindelijk de
strijdbijl erbij neerlegden. Men sprak niet meer van weggaan en misschien droeg
de vrede ertoe bij dat tenslotte de lelijkheid van de nieuwe slaaf
niet meer werd opgemerkt (Inleiding).
vrijdag 17 februari 2023
De beesten
De Beesten
Op mijn andere website staan verhalen van mij en van anderen. Ze kunnen als een kroniek van de tijd worden gelezen. Tenminste, dat is de bedoeling.
Ik merkte onlangs dat een serie korte verhaaltjes nog niet hierop voorkwamen. Dat heb ik nu veranderd en zijn de verhaaltjes, gezamenlijk De Beesten geheten, daar nu wel te vinden.
Drie verhalen van afscheid. Ze staan voor veel meer: ze staan voor een afscheid van een economie en maatschappij zoals we die nooit meer zullen kennen. Net als er vlak na de Eerste Wereldoorlog zich een kentering heeft voorgedaan, waardoor oude maatschappelijke verhoudingen definitief anders kwamen te liggen, vindt er ook zo'n verandering plaats na de Tweede Wereldoorlog: de schaalvergroting. De kentering van voor de Eerste Wereldoorlog is prachtig beschreven in alle toonaarden door Thomas Mann; de veranderingen na de Tweede Wereldoorlog hebben zo'n schrijver nog niet gevonden. Dat hangt samen met dat ook het schrijverschap een gooi naar de massaliteit deed zoals zich dat heeft voorgedaan in het boerenbedrijf, de industrie, het onderwijs en de zorg etc.
U kunt naar de website gaan, zoals hierboven staat gelinkt, maar u kunt ook verhalen rechtstreeks oproepen, door op de link onder De Beesten te klikken.
zaterdag 11 februari 2023
Het leven van Aesopus, de Frygiër: Deel 1, het wonder.
Lees in het commentaar het waarom van deze levensbeschrijving.
Wij weten niets met zekerheid over de geboorte van Homerus
of Aesopus. We weten zelfs nauwelijks iets over wat hun aan opmerkelijks is
overkomen. Daar kun je je over verwonderen, gezien het feit dat de
geschiedschrijving veel minder aangenamere en minder noodzakelijke dingen in
herinnering weet te brengen dan wat Aesopus of Homerus is overkomen. Zovele
verwoesters van staten, en prinsen zonder enige verdienste hebben mensen
gevonden, die hen ons hebben leren kennen tot in de kleinste details van hun leven.
En van mensen als Homerus en Aesopus, van die weten wij zo goed als niets. En
dat zijn toch twee figuren die een stempel hebben weten te drukken op de tijd
na hun geboorte. Want Homerus is niet alleen de vader van de goden, hij is ook
de vader van alle goede dichters na hem.
Wat Aesopus betreft, ik vind dat hij in de hoogste rangen dient te
worden opgenomen, omdat hij één van die wijzen is, waarop de Grieken altijd
trots zijn geweest, ze te hebben voortgebracht: hij onderwees de ware wijsheid,
en hij onderwees die met zoveel meer vaardigheid dan die ons opschepen met
definities en regeltjes.
Er is wel wat overgeleverd over het leven van deze twee
mannen; maar het grootste gedeelte daarvan houden wetenschappers voor
verzonnen, van alle twee wel te verstaan. Vooral wat Planudes over hen heeft geschreven, lijkt niet te kloppen. Wat mij aangaat, ik wil mij
niet aan die discussie wagen. Ook al leefde Planudes in een eeuw waarin de
herinnering aan het leven van Aesopus nog niet helemaal was verbleekt, denk ik
dat hij door overlevering over hem heeft kunnen vertellen, wat hij heeft
vastgelegd. In dit geloof in de overlevering ben ik hem gevolgd, zonder
terughoudendheid in wat hij over Aesopus te melden heeft, ook al lijkt het me
te kinderlijk toe of, dat het wel erg afwijkt van wat je met je gezonde verstand
ervan zou vinden.
Aesopus was een Frygiër, afkomstig uit een dorp Amorium geheten. Hij werd geboren omstreeks de 27-ste Olympiade, zo’n 200 jaar voor de stichting van Rome. Het is moeilijk uit te maken of hij
ervoor dankbaar moet zijn dat hij geboren is of dat hij zich daarover zou
kunnen beklagen. Want hoewel hij over een schitterend verstand kon beschikken,
was hij lichamelijk zo misvormd en behept met een lelijk uiterlijk, dat je
moeite zou hebben in hem een mens te herkennen, ook omdat hij zich praktisch
niet mondeling kon uiten. Met zulke gebreken is het niet verwonderlijk dat hij
tot slaaf werd gedegradeerd, zelfs als hij van geboorte af niet de status van
slaaf (1) had. Hoe dan ook, hij slaagde erin een
vrijdenker te zijn, los van wat het lot voor hem in petto had.
Zijn eerste baas stuurde hem erop uit om het land te
ploegen. Hetzij, omdat hij hem niet in staat achtte iets anders te doen, hetzij
om te voorkomen dat iemand, die zo lelijk was, in het zicht van zijn bezoekers
zich zou vertonen (2). Welnu, op een dag
gebeurde het dat, toen zijn baas zich ophield in zijn plattelandsonderkomen,
een boer hem vijgen aanbood. Hij vond ze erg lekker en voelde door er zachtjes in
te knijpen of ze allemaal van dezelfde kwaliteit waren. Daarop gaf hij bevel
aan de beheerder van de wijnkelder, de sommelier, om ze hem te brengen zo gauw
hij uit bad kwam. De naam van die sommelier was Agathopus (vert. “iemand die
het goede doet” WtM). Toevallig hield
ook Aesopus zich in deze villa (3) op. Zodra
Agathopus de villa betrad, maakte hij gebruik van de gelegenheid om samen met
zijn kameraden de vijgen op te eten. Daarna gaven ze de schuld hiervan aan
Aesopus. Ze dachten dat hij nooit in staat zou zijn om zich vrij te pleiten,
omdat hij stotterde en wel gek leek. De straffen, die men vroeger op slaven
toepaste, waren heel erg wreed. En deze misstap was iemand heel erg te
verwijten. De arme Aesopus wierp zich aan de voeten van zijn baas en schreeuwend
smeekte hij hem om in godsnaam zijn bestraffing eventjes op te schorten. Dit
verzoek werd ingewilligd. Aesopus liet lauw water halen, dronk het op in
aanwezigheid van zijn heer, stak zijn vingers in zijn mond, en braakte alleen
maar dit water uit, niets anders. Toen hij zich zo had vrijgepleit, gaf hij
opdracht om de anderen hetzelfde te laten doen. Iedereen stond perplex: niemand
had gedacht dat Aesopus in staat was zo’n slimme oplossing te verzinnen.
Agathopus en zijn kameraden waren nog niet helemaal uit het veld geslagen. Zij
dronken net als de Frygiër lauw water, stopten hun vingers in de mond, maar
waakten er wel voor om de vingers niet te diep in de keel te steken. Er kwam
dan wel geen water uit hun mond, maar wel wat rauwe vijgen en ander roodachtig
braaksel. Het was duidelijk dat zij de vijgen hadden opgegeten en niet Aesopus!
Zo wist Aesopus te bereiken dat de mensen die hem hadden beschuldigd dubbel
werden bestraft, voor hun gulzigheid en hun kwaadaardigheid.
De volgende dag, toen de baas was vertrokken en de Frygiër
weer zijn gewone werk was gaan doen, passeerden er een paar verdwaalde
reizigers (sommigen zeggen dat het priesters van Diana waren (4) die hem de weg vroegen in naam van Jupiter hospitalis
(vert. “Jupiter van de Gastvrijheid”, WtM) naar de dichtstbijzijnde stad.
Aesopus drong er allereerst op aan dat zij uitrusten in de schaduw. Daarna bood
hij ze een hapje te eten aan en dat hij wel hun gids wilde zijn om ze naar de
stad te brengen. Hij ging pas bij ze weg toen hij hen weer op het juiste weg
had gebracht. De beste mensen hieven hun handen ten hemel, en smeekten Jupiter
om deze charitatieve daad niet zonder beloning te laten zijn. Nauwelijks had
Aesopus ze verlaten of de warmte en vermoeidheid dwongen hem om te gaan slapen.
In zijn slaap verbeeldde hij zich dat Fortuna recht voor hem stond, dat ze hem zijn tong los maakte en tegelijker tijd hem
met dat talent begiftigde waardoor hij de auteur werd van de verhalen die aan
hem zijn toegeschreven. Verheugd door dit avontuur, stond hij met een
sprongetje op en verwonderd vroeg hij zich af: wat mag dat wel geweest zijn?
Mijn stem heeft zich kunnen bevrijden. Ik kan nu alles zeggen: hark, ploeg,
alles dat ik maar wil zeggen. Dit wonder was oorzaak dat hij van baas
veranderde.
Abonneren op:
Posts (Atom)