zondag 10 september 2023

 Bredero, deel 3: De ruimdenkende echtgenoot.

Originele tekst


Piet, de echtgenoot van Aaltje, stopt zijn eigen knecht bij zijn vrouw in bed, zonder dat hij dat weet.


Piet komt op.


Piet: Goddegod, wat is dat een afzien! Soms dan steigert het paard al voor je er goed en wel op zit, mijn god nog toe. Ik heb me een paal zo recht opstaand en scherp geslepen dat je er een paard aan vast zou kunnen zetten (1). Zo moet je ze besluipen, die verrekte stadskatten. Ze zijn wat ze zijn: wij molenaars weten wel, hoe we die katten moeten aanpakken. Ik heb daar net in de schuur drie rauwe eieren leeg geslurpt, da’s goed voor de potentie. Dat zal wel genoeg zijn. Je slaapt toch niet Trijn Jans? Doe open!! Suusss, doe stilletjes open, dat de deur niet piept. Suss, suuss, maak mijn vrouw niet wakker. Prachtig, ik hou nog veel meer van je, nu je dit zo handig en rustig aanpakt.


Piet verlaat het toneel en gaat de slaapkamer in van Trijn Jans, waar zijn eigen vrouw Aaltje post heeft gevat in de plaats van Trijn Jans.


Even later komt hij tevreden het toneel weer op.
Piet: Wij mogen dan nog zoveel van onze boerinnen houden, ze halen het niet bij de stadsen. Die overtreffen ze bij verre. Nou, ik ga maar weer eens naar de molen. Ho, wie hebben we daar? Joosje mijn knecht? Slaap je?


Joost:
Nee ik ben klaar wakker. Niet iedereen die snurkt, ligt te slapen. Goddomme, baas, je zit me op te geilen. Zou ik dan eindelijk eens met de neus in de boter vallen? Wat zou ik d’r knuffelen (snobbelen), strelen en kroelen (woelen), mijn god. Ik kan niet wachten.


Piet: Zo, heb je er zin in? Ik geef je toestemming, ik ben een ruimdenkend man. Wil jij eens in mijn plaats gaan? Nou, wil je dat? Hup, ga d’r op af, voor ik het doe!


Joost gaat de kamer van Trijn Jans binnen, waar eigenlijk de vrouw van Piet, Aaltje, zit. Piet blijft alleen achter op het toneel.
Piet: Ik zou graag dat je me zoent, zei de meid. Als je het niet doet, ben ik boos op je. Ik weet niet, hoe het komt dat ik zo blij ben.

In het laatste deel, Deel 4: De ontknoping.

donderdag 17 augustus 2023

 Bredero: De Molenear (Deel 2), de val.

Oorspronkelijke tekst.


Wat eraan vooraf gaat. Trijn Jans brengt de vrouw van Piet, Aaltje,  ervan op de hoogte dat Piet het voor elkaar heeft gekregen, dat hij met haar die nacht bij haar zal komen vrijen.


Opvallend is hoe precies onderstaand fragment past in mijn moppenfabriek , in de tweede functie: “reactie-actie”, waarbij de hoofdpersoon zich indenkt in wat de tegenstander zal gaan doen, en op basis daarvan een plannetje maakt. De vraag is natuurlijk klopt de verwachting met de werkelijkheid? Ik heb deze keer geen noten, wel is de oorspronkelijke tekst te vinden onder deze link.
 
Aaltje: Maar waarom?
Trijn Jans: Uit dartele wellust gaan de jonge jongens er nu eenmaal op uit om een vrouw te vinden om mee te trouwen. Hoe het ook zij, zusje, hij heeft er bij mij zolang op aangedrongen, dat ik uiteindelijk ingestemd heb. Wij hebben het volgende bedacht om jou te bedotten. Hij zal bij mij op bezoek komen als er één kaars is opgebrand. Maar nu gaan we het zo doen: kom eens vlug hier, dan ga ik je kleden zoals ik ben aangekleed. Trek mijn mantel aan en ga hier achter je slaapkamerraam zitten op dit krukje. Als hij dan zo graag wil, dan zal hij niet in de gaten hebben, met wie hij in bed ligt. En zo wordt hitsigheid gekoeld, zonder dat hij zondigt. Ik heb ermee ingestemd, omdat ik bang was dat hij kwaad op mij zou worden. Ik hou teveel van mijn man om die te bedriegen. Om jou van dienst te zijn heb ik het spelletje meegepeeld. Jij hebt weleens recht op een lekker potje vrijen, net hoe je het maar hebben wilt! En als hij klaar is, mijn god,  dan zou ik hem eens flink de mantel uitvegen.


Aaltje
: Denk eens goed na: neem je niet een te groot risico? Dit flikt hij mij dus steeds, Trijn Jans! Vooruit doe met mij zoals je hebt gezegd. Ga jij maar in mijn bed slapen. Wees maar niet bang, ik zal de rest stilletjes afhandelen. Ik ga de vreemde vogel in zijn eigen netten vangen.


Trijn verkleedt Aaltje.


Trijn Jans: Kijk eens aan, Aaltje Melis! Bekijk je zelf eens goed, mij dunkt dat je een heel andere vrouw bent nu.


Aaltje: Lieve help, wat ben ik knap! Een echte schoonheid! Mensenkinderen, wat heb ik een zin om die wilde man in
mijn strikken te vangen!


Trijntje Jans: Doe de deur open als je hoort hoesten en zuchten. Nou, welterusten!


Aaltje: Droom lekker, Trijn Jans, slaap zacht! Nou ga ik hier bij het raam zitten met een brandend kaarsje. Hola! Ik blaas de kaars uit. En wacht stilletje zonder klagen op de heilige weldaad.

zaterdag 22 juli 2023

 Bredero,  De Molenaer, samengevat in 4 acties (Deel 1).

De laatste keer dat het toneelstuk werd opgevoerd was in oktober 2022, een jaar
geleden in Gent. De aankondiging ging vergezeld van de hier getoonde foto.  Niet veel toneelstukken uit de 17-de eeuw kunnen bogen op zo’n staat van dienst.  Het onderwerp is dan ook Klassiek. In de eeuwen vóór Bredero, was het vooral als mondeling overgeleverd verhaal bekend. In hoeverre deze verhalen door rondtrekkende troubadours voor werden gespeeld, is mij niet bekend, maar lijkt mij wel waarschijnlijk. Dit zijn de versies waarin in verhaalvorm hetzelfde thema voorkomt:  Boccaccio, Canterbury Tales, en oraal in de Verwisseling van personen bij Nasreddin en Jeha.


Uit de samenvatting blijkt dat Bredero er toch wel een heel eigen versie van heeft gemaakt. Misschien zijn Bredero’s toneelstukken literair gezien niet altijd even mooi, maar achter deze teksten schuilt een jonge man met een groot psychologisch inzicht. En dat zal ik laten zien in onderstaand fragment.


Ik heb ervoor gekozen een soort vertaling van de oorspronkelijke tekst te maken. Als ik mij beperkt had tot de originele tekst, dan was mij niet opgevallen hoe goed de dialogen geschreven zijn als een antwoord op elkaar. Bovendien was mij ontgaan, welk een voortreffelijk psycholoog Bredero geweest moet zijn. Het gekozen fragment lijkt tamelijk willekeurig, maar volgens mijn samenvattingsmethode komt dit psychologische aspect wel precies naar voren op deze cruciale vertelmomenten. In de toelichting zijn het commentaar en de noten terug te vinden.


En dan de rol van de symboliek! De tekst staat er bol van: Trijntje (2), molen, deur, malen, kaarsje. En als later een beroemde psycholoog (Jung) zich veel moeite heeft getroost om symboliek en de betekenis ervan in de psychiatrie te duiden, dan zou je bijna kunnen zeggen dat Bredero hem daarin is voorgegaan. Ik bedoel, in het therapeutisch gebruiken van de symbolische betekenissen, niet in de duiding ervan. Toneel was therapie, en die therapie gaat op zijn beurt weer terug op het werk van de cynici, De Honden. Bredero had als motief voor het schrijven van zij toneelstukken niet alleen het beroemde “Het kan verkeren”, maar ook “fervet opus redolentque thymo fragantia mella (vert. Laat –mijn- werk doortrokken zijn met de geur van honing en tijm.) Waarbij “tijm” stond voor moed, en “honing” stond voor plezier, amusement.


Wat eraan vooraf ging.
Een vrouw, Trijntje Jans, brengt een bezoek aan de stad Amsterdam, maar komt net te laat om binnen de poorten te worden toegelaten. Zij wil niet de nacht in de openlucht doorbrengen, omdat dat te gevaarlijk is. Zo komt ze terecht bij de Molenaar Piet en zijn vrouw, Aaltje. Na wat heen en weer gepraat, kan ze blijven slapen. Maar de molenaar – en molenaars hebben in die dagen de naam losbandig te zijn – is er meteen op uit eens lekker met haar van bil te gaan.
 
Deel 1: Hoe pakt Piet het aan? Is dat verschillend van nu?
Piet: Maar die meid waar je het net over had, is die een beetje mooi?
Trijntje Jans:  Ze kan ermee door…
Piet : Ben jij niet bang dat jouw man ermee naar bed gaat? Of heeft hij geen zin in een verzetje, als jij niet thuis bent?
Trijntje Jans: Jij denkt slim te zijn, hè Piet?! Nu heb ik pas door dat jij een doortrapte deugniet bent.
Piet : Vrouwtje, hoe kom je daarbij? Denk je dat zulke dingen niet gebeuren?
Trijntje Jans
: Zou jij alleen maar om seks met mij te hebben je huwelijk te grabbel willen gooien?
Piet: Wat zullen we nou hebben? Ik heb schijt aan al die moraalridders, als ik eens lekker kan vrijen.
Trijntje Jans:  Beste man, weet je wel hoelang het duurt, voordat een zondig wipje niet meer aan je knaagt? Een getrouwd man zou zelfs aan zoiets niet mogen denken! Met wie kun je meer plezier hebben dan met je eigen vrouw?
Piet: Weet je dan niet dat onze natuur altijd weer op zoek is naar iets anders, fris en fruitig? Dat je van steeds hetzelfde moe en chagrijnig wordt? Verandering van spijs, zeggen ze, doet eten!
Trijntje Jans: Oude kost is goede kost! Die lekkere hapjes die gaan je opbreken. Wie kwaad doet, kwaad ontmoet (1). Het duurt niet lang of de straf zal over je komen.
Piet:
Klets. Een gestolen kusje smaakt beter dan een gewoon zoentje. Heeft de lucht er last van dat vleugeltjes van vogeltjes het doorklieven? Heeft de zee er last van dat er een zeilscheepje overheen vaart? En welke last heeft de aarde ervan dat er velen op rondlopen? (2)
Trijntje Jans: Dat zijn van die dingen die je in ’t algemeen kunt zeggen en waar je naar leeft als het redelijk is. Hoe dan ook mijn man ziet liever dat ik mij kuis gedraag. En hij houdt het bij zijn geliefde huisvrouw.
Piet: Dat doe ik ook! Maar als ik ergens een mooi meisje tegenkom, dan probeer ik het met haar aan te leggen (3) en met haar te dollen (4). Mijn vrouw heeft daar geen bezwaar tegen dat ik eens een ander boterhammetje aflik. Ze is daar echt niet kwaad om op mij: wij blijven even goede vrienden.
Trijntje Jans: Hoor die jongen eens liegen en dat nog wel tegen zijn eigen vader!  (5)
Piet: Ik liegen?  
 
Trijntje Jans
: Ik denk dat je op mijn man lijkt: ik denk dat die mij ook regelmatig bedriegt, ik voel het aan mijn water. Want als het al eens een keer in de maand gebeurt, dan mag ik van geluk spreken. En met mij doet hij het dan ook nog op z’n Lubberts (6). Hij roept je “hallo!” en doet dan verder niks. Ik denk dat het jouw vrouw ook niets doet, als je met een ander meisje gemeenschap hebt. Wat je teveel hebt aan aandrift, dat mag je voor mijn part naar het bejaardenhuis brengen. Het stelt niets voor.
Piet: Tjongejonge! Dat ik bij God toch eens zo’n meisje als jou te pakken zou kunnen krijgen. Ik zou me te pletter zoenen tot ik erbij neer zou vallen. Ik zou er nooit genoeg van krijgen. Mijn god ik word hier zo opgewonden van. Ik hou het niet meer! Het varken moet naar de beer!
Trijntje Jans: Ga dan toch naar je vrouw toe!
Piet: Die wordt me een beetje te vet (vollijvig). Maar meteen toen ik jou zag, was ik stapelverliefd. Mijn lijf deed mij pijn en ik stond te beven als een rietje. En tegelijk sta ik stijf van de drift als een fel rood gekamde haan.
Trijntje Jans: Schaam je, Piet! Hoe kun je zo praten. Wie kwaad doet, gaat naar de hel.
Piet: Kan me niks schelen, als ik maar eens naar hartenlust met je mocht vrijen.
Trijntje Jans: Laten we het erop houden, dat als jij mijn man zou zijn, dan zou ik je laten castreren, zoals ze doen bij ossen en kapoenen. Dan zou je niet zo krols (7) zijn als een kater en overal de kust onveilig maken.
Piet: In godsnaam, castreer me niet, dan ga ik nog liever niet naar de hoeren. Maar alle gekheid op een stokje, Trijn Jans, kom laat me toch eens begaan. Dat begrijp je toch wel: wat is het probleem hier? Dat we eens lekker vrijen? (8) Daarvan zal je man niets merken.
Trijntje Jans: Beste man, wat zeg je me nou? Het is al erg zat dat je mij houdt voor een hoer.
Piet: Wie waagt, die wint. Je mocht mij anders eens houden voor een ijsheilige boer.
Trijntje Jans: Loop naar de hoeren, slimme Piet! Mijn eer is mijn waardevolste bezit.
Piet: Kom, laat mij jou eens lekker pakken. Gun je zelf dat pleziertje (9)
Trijntje Jans: Maar wat ben jij een raar hitsig mannetje. Ik weet niet, ik zou bijna… God heeft voor ons geleden, en laat Hij me nu in mijn leed met Zijn raad en daad bijstaan!? Schei uit: zo dadelijk komt je vrouw. En als ze jou op heterdaad  betrapt, dan zou het weleens verkeerd met je kunnen aflopen. Dan gaat ze mij het huis uitjagen en de deur voor mijn neus dichtgooien. Waar moet ik dan nog heen? Langs de weg bivakkeren? Onder de blote hemel slapen?
Piet: Nee, mijn lief schaapje, daar hoef je niet bang voor te zijn. Ik hoef maar een keertje. Is dat nu teveel gevraagd?
Trijntje Jans: Alles goed en wel, hoe denk je het klaar te kunnen spelen? Want hier kan het niet.
Piet: Niet? Natuurlijk wel! Ik weet wel raad: als we zo dadelijk hebben gegeten, zal ik tegen mijn vrouw zeggen dat ze kan gaan slapen. Ik zal nog even naar de molen gaan om ’s nachts nog wat graan te malen. Ik steek een kaars aan en als die is opgebrand, kom ik een borreltje met je drinken. Ga voor de deur van je slaapkamer zitten, Trijn Jans, en als je mij hoort hoesten en kuchen, dan weet je dat Piet eraan komt. Sta zonder geluid te maken op en doe de deur van de slaapkamer zachtjes open. Je zult niet tekort komen, denk ik.
Trijn Jans: Hoe moet ik me hieruit redden? Wat moet ik doen? Ik ben helemaal uit het lood geslagen.

vrijdag 23 juni 2023

 Slot: Aesopus, de dichter van fabels, door Planudes/Anoniem.

Klik je op Inleiding ‎‎voor noten en achtergrondinformatie.


 
In die tijd dichtte de Frygiër zijn fabels, die hij opdroeg aan de koning van Lydië, en díe stuurde ze op zijn beurt door naar de bewoners van Samos, die Aesopus overlaadden met eerbewijzen. Hij kreeg lust tot reizen, hij wilde de wereld in trekken, om zich met hen die zich filosoof noemden te onderhouden over allerlei zaken. Zo kwam het dat hij een grote geloofswaardigheid opbouwde bij Lycérus, de koning van Babylon (1) . De koningen indertijd stuurden elkaar vraagstukken met betrekking tot allerlei kwesties toe (2) om ze op te lossen. Afhankelijk van of je het voorliggende probleem kon oplossen of niet, moest er belasting of een boete worden betaald (3) . Lycérus,  geholpen door Aesopus, had het altijd bij het rechte eind, en werd onder de anderen beroemd en berucht, zowel door de kwesties die hij voorstelde als die hij oploste.


Ondertussen trouwde onze Frygiër en omdat hij geen kinderen kon krijgen adopteerde hij een jonge man van adel, genaamd Ennus (4). Aesopus kreeg stank voor dank van deze ondankbare zoon. Het liep zo uit de hand dat hij het bed van zijn weldoener bezoedelde. Toen Aesopus dat hoorde, joeg hij hem weg. De ander –om zich op Aesopus te wreken – fabriceerde brieven, waaruit op te maken was dat Aesopus onder een hoedje zou spelen met de rivalen van Lycérus. Lycérus, overtuigd door het zegel op de brieven en de handtekening onder het schrijven, beval aan een van zijn officieren, Hermippus (5) de verrader Aesopus meteen ter dood te brengen. Deze Hermippus was een vriend van de Frygiër. Hij redde zijn leven. En zonder dat iemand het wist, bracht hij hem lange tijd in een graf, waar Aesopus zich verborgen hield, (6) te eten. Toen Necténabo (Necténabo II  of  Necténabo I), koning van Egypte, een gerucht opving over de dood van Aesopus, dacht hij Lycérus voortaan als belastingplichtige aan zich te kunnen binden. Hij durfde hem uit de tent te lokken, en daagde hem uit om hem architecten te sturen die een toren in het firmament, in de lucht,  konden bouwen (7). En tegelijkertijd moest hij iemand sturen die alle vragen van Necténabo zou kunnen beantwoorden, (oorspronkelijke tekst gaat verder: tegen betaling van 3 jaar belasting door Necténabo. Maar slaagde hij er niet in dan moest men hem 10 jaar belasting betalen.) Nadat Lycérus deze brieven had gelezen en ze aan de meest bekwame staatsdienaren had voorgelegd, bleef iedereen in gebreke --- dat was het moment waarop de koning zich bewust werd dat Aesopus er niet meer was. Hermippus zei hem daarop dat Aesopus niet dood was. En de koning ontbood hem daarop aan zijn hof. De Frygiër werd heel goed ontvangen, rechtvaardigde zich en vergaf Ennus. De brief van de koning van Egypte bracht hem aan het lachen. Hij adviseerde de koning om de architecten in de lente te sturen. Hij zelf zou meegaan als degene die op alle vragen van de koning antwoord zou geven.


Lycérus stelde Aesopus weer in het bezit van al zijn goederen en leverde Ennus aan hem uit om ermee te doen wat hij wilde. Aesopus behandelde hem als zijn zoon en de enige straf voor hem was de goden en zijn vorst te eren. (8)  Hij moest voor zijn vijanden verschrikkelijk zijn, voor alle anderen gemakkelijk en meegaand. Hij moest zijn vrouw goed bejegenen, zonder haar al zijn geheimen toe te vertrouwen. Hij moest niet spraakzaam zijn en de roddelaars bij zich verjagen. Zich niet door onheil op de kop laten zitten. Zorg hebben voor de toekomst, want het is beter met zijn dood zijn vijanden te verblijden dan door zijn vrienden voor onbenul door te gaan tijdens het leven. Vooral was het van belang niet jaloers te zijn op het geluk van anderen, zelfs als dat betekende zichzelf te kwellen. Ennus was geroerd door deze vermaningen en Aesopus goedheid, die hem als een schot met pijl en boog midden in het hart trof: hij stierf korte tijd later (9).


Laten we terugkomen op de uitdaging van Necténabo (10): Aesopus koos voor arenden, die hij africhtte (commentaar La Fontaine: “instruit” , onderwees: “chose difficile à croire”, ongelofelijk). Hij leerde ze, zal ik maar zeggen, een mand in de lucht met zich mee te dragen, waarin een jong kind lag. (11) Toen het eenmaal lente was geworden, ging hij weg naar Egypte met zijn hele hebben en houden (équipage) . Dat riep bij de volkeren in de landen waar hij doorheen trok, grote bewondering op. Men verwachtte er veel van. Necténabo, die in de veronderstelling leefde dat hij overleden was, en daarom het raadsel had opgegeven, was door zijn komst uiterst verbaasd bij zijn aankomst. Hierop had hij niet gerekend, en hij was nooit die weddenschap met Lycérus aangegaan, als hij had geweten dat Aesopus nog leefde. Hij vroeg hem of hij de architecten bij zich had. En of er iemand was die op al zijn vragen, kon antwoorden. Aesopus gaf als antwoord, dat degene die overal antwoord op zou geven, hij zelf was, en dat hij de architecten te zien zou krijgen, als het zover was. Men vertrok naar het open veld, waar de arenden omhoog vlogen met de manden waarin de kleine kinderen lagen. Die kinderen schreeuwden om cement, stenen en hout. U ziet, zei Aesopus tegen Necténabo, dat ik u de werkers gevonden heb voor het project dat u voor ogen staat: voorzie ze van materiaal om de toren te bouwen! Necténabo gaf toe dat Lycerus had gewonnen.


Daarop stelde hij de volgende vraag aan Aesopus: ik heb in Egypte merries die het hinniken van paarden uit de omgeving van Babylon kunnen horen en ze bezwangeren. Wat is uw antwoord daarop?” De Frygiër stelde het geven van een antwoord uit tot de volgende dag, en ging terug naar zijn onderkomen. Hij vroeg aan kinderen hem een kat te brengen, en die kat door de straten te jagen onder het geven van zweepslagen. Egyptenaren vereren katten en voelen zich heel erg beledigd door zo’n behandeling van het dier. Ze redden de kat uit handen van de kinderen en gingen zich bij hun koning over dit gedrag beklagen. Hij riep de Frygiër op om voor hem te verschijnen. “Weet u niet,” vroeg de koning hem, “dat dit dier een van onze goden is? Waarom behandel je hem dan op deze manier?” “De reden is dat de kat Lycérus heeft beledigd,” gaf Aesopus hem ten antwoord. “Want vannacht heeft de kat een bijzonder moedige haan gekeeld (12) die heel erg mooi elk uur kraaide!” “U bent een leugenaar!” antwoordde de koning. “Hoe is het mogelijk dat een kat dit gedaan kan hebben en  in zo korte tijd zo’n lange reis zou kunnen afleggen?” Waarop Aesopus (hinderlijk ventje) antwoordde: “En hoe zou het mogelijk kunnen zijn dat uw merries over zo’n lange afstand het hinniken van onze paarden (in Babylon) horen en daarvan zwanger worden?”


Daarna liet de koning, Necténabo, uit Heliopolis bepaalde mensen komen die bekend stonden om hun intelligentie, verder mensen bedreven in het oplossen van raadsels. Hij richtte een groot koninklijk maal aan, waarop hij de Frygiër uitnodigde. Tijdens de maaltijd legden ze Aesopus verschillende kwesties voor, o.a. deze. Op een zuil in het midden van 12 steden stond een grote tempel. Elk van deze steden heeft een stadsmuur gestut door dertig steunbogen aan de buitenkant en om elk van die bogen heen lopen twee vrouwen, de ene achter de andere. De ene is wit, de andere zwart. Aesopus antwoordde daarop: “Maar dat is een raadsel voor de kindertjes van ons land! De tempel is de wereld, de zuil is het jaar. De steden zijn de maanden. En de steunbogen zijn de dagen, waaromheen om beurten de dag en de nacht lopen.” (13 )


De volgende dag verzamelde Necténabo al zijn vrienden. “Dulden jullie,” zei hij hun, “dat een misbaksel de oorzaak is dat Lycérus met de hoofdprijs ervandoor gaat, en mij in verwarring achterlaat?” Een van hen adviseerde de koning, het omgekeerde van wat hij aan Lycérus had gevraagd te doen: “Laat Aesopus ons naar kwesties vragen waarvan wij nog nooit gehoord zouden hebben.” Aesopus stelde een schuldbekentenis op, waarin stond dat Necténabo een schuld van 2 duizend talenten had bij Lycérus. De schuldbekentenis kreeg Necténabo helemaal ongemerkt in zijn bezit. Voordat men de brief met de schuldbekentenis opende, schreeuwde Aesopus: “Dit is toch wel het grootste onrecht ter wereld. Ik wil jullie hiervan allen getuige maken. “Het is waar,” gaven ze toe, “dat wij nog nooit tevoren van dit onrecht hadden horen spreken. “Dus,” concludeerde Aesopus, ”heb ik voldaan aan jullie vraag?” Necténabo stuurde hem terug (naar Babylon) overladen met cadeaus, zowel voor zichzelf als voor zijn baas.


Het verblijf van Aesopus in Egypte is misschien aanleiding dat sommigen hebben geschreven dat hij er slaaf was samen met Rhodopis (14) . En wel die Rhodopis, waarvoor de koning als geschenk, omdat zij zijn minnares was, één van de drie Pyramides liet bouwen, die ook nu nog bestaan.  Ze worden alom bewonderd: de kleinste Pyramide is die voor Rhodopis, het is dan wel de kleinste, maar ook de Pyramide gebouwd met het meeste vernuft.


Bij zijn terugkeer in Babylon werd Aesopus door Lycérus ontvangen met groot vertoon van vreugde en vriendelijkheid: deze koning, Lycérus, liet voor hem een standbeeld oprichten. De lust te zien en leren maakte dat Aesopus afzag van al deze eerbewijzen. Hij verliet het hof van Lycérus op de dag dat hem alle privileges toevielen, die hij maar wenste. Hij zei deze koning vaarwel om nogmaals een bezoek te brengen aan Griekenland. Lycérus liet hem alleen gaan na hem onder tranen te hebben omarmd. En hij moest op een altaar zweren, dat hij zou terugkeren om zijn laatste dagen bij hem te slijten.


Van de steden, die hij aandeed, was Delphi een van de belangrijkste. De bewoners van Delphi luisterden gretig naar wat hij te vertellen had. Maar op geen enkele manier bewezen ze hem eer. Over deze neerbuigendheid was Aesopus gepikeerd en hij vergeleek ze met stokken die op de golven van een meer dreven: van verre denk je dat het iets belangwekkends is; van dichtbij zie je dat het niets voorstelt. Die vergelijking kwam hem duur te staan. De bewoners van Delphi werden bevangen door zo’n geweldige haat en een zo’n sterk verlangen om wraak (nog afgezien van het feit dat ze vreesden door hem te worden afgewezen) dat ze besloten hem naar de andere wereld te helpen. Om dat voor elkaar te krijgen verstopten ze tussen zijn kleren een van hun heilige vazen. Zó legden zij het erop aan dat Aesopus van diefstal en heiligschennis werd beschuldigd, een misdaad waarop de doodstraf stond.


Toen hij Delphi wilde verlaten en zich op weg begaf naar Phocis kwamen de bewoners van Delphi naar hem toe gelopen alsof ze in de hoogste nood verkeerden. Zij beschuldigden hem ervan hun vaas te hebben gestolen. Aesopus zwoer onder ede dat hij dat niet had gedaan. Daarop doorzochten zij zijn bullen. En ze vonden de vaas! Alles wat Aesopus hier tegenin kon brengen, mocht niet baten dat ze hem als een beruchte schurk behandelden. Zij brachten hem terug naar Delphi, geboeid, in het gevang geworpen, en tenslotte ervan beschuldigd dat hij zich uit de voeten had willen maken.  Er was niets dat hij zoals gewoonlijk voor zijn verdediging kon aanvoeren. Hij zei onschuldig te zijn, maar de bewoners van Dephi bespotten hem.


(15) “De kikker,” hield hij hun voor, “had de rat gevraagd hem te komen bezoeken. Om de hoge golven te kunnen trotseren, bond de kikker de rat vast aan zijn poot. Zodra ze te water gingen, wilde de kikker de rat de diepte in trekken, met de
bedoeling dat hij zou verdrinken, en hem lekker kon opsmikkelen.  De ongelukkige rat bood korte tijd weerstand. In de tijd dat ze aan het wateroppervlak met elkaar worstelden, kreeg een roofvogel hen in de gaten, dook naar beneden. De kikker werd samen met de rat de lucht in opgetild, omdat hij de rat niet van zijn poot kon losmaken. Ze begonnen elkaar te haten (se reput?). Zo is het ook met u gesteld, verschrikkelijke bewoners van Delphi: iemand machtiger dan jullie zal mij wreken! Ik zal ten onder gaan, maar jullie zullen dat ook. ”


Toen men hem naar de martelkamer bracht, vond hij gelegenheid om te ontsnappen. Hij vluchtte de kleine kapel gewijd aan Apollo in. De bewoners van Delphi sleurden hem naar buiten. “U schendt het recht op asiel in een heiligdom,” zei hij hun. “Het is maar een kleine tempel: daarom denken jullie ermee weg te komen. Maar de dag zal komen dat jullie slechtheid geen heenkomen meer zal vinden, zelfs niet in een tempel. Jullie krijgen te maken met de arend, die ondanks de smeekbeden van de slak, een haas de lucht in meenam, ook al had die zich in zijn holletje verstopt. De hele generatie arend werd gestraft daarvoor, tot in de kringen rond Jupiter. De bewoners van Delphi waren maar weinig aangedaan door dit verhaal, en wierpen hem in de afgrond.


Even later na zijn dood trof een buitengewoon krachtige pestepidemie hen en richtte een ravage aan. Zij vroegen het orakel hoe zij de toorn van de goden konden lenigen. Het orakel antwoordde dat er niets anders op zat dan boete te doen voor hun schuld aan de dood van Aesopus, en tegemoet te komen aan een passende nagedachtenis van Aesopus. Meteen richtte men een Pyramide voor hem op. De goden lieten niet alleen op deze manier zien, hoezeer de wandaad begaan aan Aesopus hun mishaagde: ook de mannen moesten het ontgelden (ze stierven bij bosjes). Griekenland stuurde commissarissen om zich op de hoogte te stellen, en aan de overlenden werd ook nog eens een flinke straf opgelegd.
 

vrijdag 12 mei 2023

Aesopus (4)

Het leven van Aesopus, deel 4: Macht en Hoogmoed.

Voor een hoog noodzakelijke Inleiding op dit verhaal, klik je op: Inleiding. En als er een uitroepteken achter een noot staat, dan wil dat zeggen dat het om een ontdekking gaat!


Xantus van zijn kant zag steeds beter hoe belangrijk Aesopus voor hem was en dat hij hem zeker niet wilde vrijlaten. Het bezit van zo’n slaaf strekte hem tot eer. Zo ook op een dag, dat Xantus samen met zijn leerlingen zich aan uitspattingen overgaf, en Aesopus zag dat hun hersenen beneveld raakten door de alcohol en de gemoederen hoog opliepen, zowel bij de leerlingen als de leermeester, kon hij niet nalaten te zeggen: ”Overmatig wijn innemen kent drie fases: in de eerste fase dient de wellust zich aan, in de tweede, de dronkenschap, en ten slotte in de derde fase steekt de woede zijn kop op.” Men dreef de spot met zijn constatering, en bleef de wijnvaten aanspreken tot ze leeg waren. Xantus ging zover dat hij niet meer naar rede wilde luisteren, en pochte dat hij in staat was de zee leeg te drinken. Daarover moest zijn gezelschap hartelijk lachen. Xantus bleef volharden in zijn mening, verwedde zijn huis erom dat hij de hele zee zou leeg drinken. En als voorschot op de weddenschap gaf hij zijn ring af die hij altijd aan zijn vinger droeg.


Toen de volgende dag de nevels van Bacchus waren opgetrokken, was Xantus er heel erg verbaasd over dat hij zijn ring, waaraan hij heel erg was gehecht, niet kon terugvinden. Aesopus zei hem dat hij die in de weddenschap had verloren, en hij zelfs zijn huis eronder verwed had dat hij de zee zou kunnen leeg drinken. Toen was de filosoof eindelijk gealarmeerd over zijn eigen gedrag. Hij smeekte Aesopus om hem een oplossing aan de hand te doen. En dat deed hij ook.


Toen de dag was aangebroken waarop de weddenschap zich zou voltrekken, stroomden alle bewoners van Samos samen aan de oever van de zee om getuige te kunnen zijn van de smadelijke neergang van de filosoof. Diegene van zijn leerlingen die met hem de weddenschap was aangegaan, was al bij voorbaat zeker van zijn overwinning. Xantus zei tot de verzamelde goegemeente: “Mijne heren, ik heb oprecht gewed dat ik de hele zee zou kunnen leeg drinken, maar ik heb er niet bij gezegd dat ik ook het water van de rivieren, die op zee uitkomen, ook zou kunnen leeg drinken. Daarom vind ik dat diegene die met mij de weddenschap is aangegaan, eerst ervoor moet zorgen dat de loop van de rivieren verandert in tegengestelde richting. En dan pas kan ik waarmaken waarover ik heb opgeschept. Iedereen stond verbluft over deze ingenieuze vondst, die Xantus had gevonden om eervol onder de kwalijke weddenschap uit te komen. De leerling erkende dat hij was verslagen, en vroeg zijn leermeester om vergiffenis. Xantus werd de hele weg bij zijn tergkeer naar huis toegejuicht.


Als tegenprestatie vroeg Aesopus zijn vrijheid. Die weigerde Xantus hem en zei dat de tijd om hem vrij te laten nog niet was aangebroken. Als de goden hem daartoe opdracht zouden geven, zou hij daarin toestemmen. Of de goden dat deden, zou zijn op te maken uit de voortekenen. Aesopus moest bij zijn vertrek uit Xantus onderkomen letten op het eerste voorteken dat zich voordeed. Geluk, bijvoorbeeld,
zou voor hem betekenen, als twee kraaien in zijn gezichtsveld zouden opdoemen: aan hem zou in dat geval de vrijheid worden geschonken. Als het maar één kraai was, zou hij slaaf blijven. Meteen vertrok Aesopus naar buiten. Zijn baas was een beetje buiten de bewoonde wereld gehuisvest, en blijkbaar stonden er in de omgeving veel hoge bomen. Onze Frygiër was nog maar nauwelijks buiten, of hij zag twee kraaien neerstrijken in de hoogste boom. Hij ging zijn baas hiervan verwittigen. Die wilde zelf vaststellen of dat ook zo was. Toen Xantus ter plekke kwam, vloog één van de twee kraaien weg. “Jij bedriegt me steeds weer?” zei hij Aesopus. En gaf opdracht hem af te ranselen. Het bevel werd meteen uitgevoerd. Tijdens het martelen van Aesopus, kwam men Xantus uitnodigen voor een etentje. Hij beloofde te komen. “Helaas,” jammerde Aesopus, “de voortekenen liegen. Ik heb twee kraaien gezien, een teken van geluk,  en word gemarteld. En mijn baas die er maar één heeft gezien, -- een teken van ongeluk – wordt voor een bruiloft (1) uitgenodigd!” Deze uitspraak beviel Xantus zozeer dat hij beval op te houden met hem te geselen. Maar wat de vrijheid betreft: hij kon er niet toe besluiten hem die te verlenen, ook al beloofde hij het te doen bij verschillende gelegenheden.


Op een dag wandelden ze beiden tussen oude monumenten. Ze hadden er veel plezier in om de opschriften die erop stonden te bestuderen. Xantus zag er eentje die hij maar niet kon begrijpen, hoewel hij er lang bij stil stond om een verklaring te vinden. Zij was gecomponeerd uit de eerste letters van bepaalde woorden. De filosoof gaf ruiterlijk toe dat dit zijn pet te boven ging. “Als ik erin slaag om u met deze letters een schat te laten vinden,” vroeg Aesopus, “wat voor beloning krijg ik dan?” Xantus beloofde hem zijn vrijheid en de helft van de schat. “Zij betekenen,” zei daarop Aesopus, “dat er op vier stappen vanaf deze zuil hier er eentje te vinden is.” En inderdaad vonden zij een schat na een ondiep gat in de grond te hebben gegraven. De filosoof werd erop gewezen woord te houden. Maar zoals altijd deinsde hij daarvoor terug. “De goden weerhouden mij ervan je je vrijheid te geven,” zei hij tegen Aesopus, “want jij had mij van tevoren de betekenis van de letters moeten uitleggen, dan had ik een andere schat gevonden, die veel kostbaarder is dan die welke wij nu hebben gevonden. “Wat hier staat geschreven,” ging Aesopus verder met zijn uitleg, “vormt de eerste letters van de zin,  αποθας βηρατα etc (2) , wat betekent:  Verstop hier in een gat etc. En de hele zin luidt dan: ‘Als je vier passen terug doet en je graaft daar een gat, dan zult je een schat vinden.’ ”  “Ik zou er niet goed aan doen om me te ontdoen van een scherpe geest als jij. Verwacht dus niet van mij dat ik je je vrijheid schenk.” Dat was de druppel die de emmer deed overstromen bij Aesopus. Hij gaf als antwoord: “Ik ga je aangeven bij koning Denys. (3) Want de schat hoort hem toe, en deze letters vormen andere woorden, die precies dat betekenen. De filosoof was geschrokken van deze uitleg en zei de Frygiër, dat hij hem zijn aandeel zilver zou geven, als hij zijn mond zou houden. Daarop verklaarde Aesopus hem dat hij hem op geen enkele manier verplicht was tot wat dan ook. Als de letters op een andere manier werden gekozen, was er zelfs nog een derde betekenis uit op te maken: “Bij vertrek van deze plaats, zul je de schat die je zonet hebt gevonden, met elkaar delen.” Zodra ze thuis kwamen, liet Xantus de Frygiër opsluiten. En hij kreeg voetkluisters aan. Dit alles uit angst dat Aesopus hun avontuur openbaar zou maken. “Helaas,” jammerde Aesopus, “gaan filosofen zó om met hun beloftes? Doe wat je wilt, je zult me toch uiteindelijk mijn vrijheid moeten geven!”


Zijn voorspelling kwam uit. Er gebeurde iets wonderlijks, waardoor de bewoners van Samos het flink te verduren kregen. Een adelaar vloog weg met een ring, die blijkbaar in gebruik was bij openbare vergaderingen. Die ring liet hij op een slaaf vallen, die Xantus en Aesopus kenden. De filosoof werd hierover geraadpleegd, zowel omdat hij een  filosoof was als omdat hij een van meest vooraanstaande mensen van de republiek was. Hij vroeg tijd om te overleggen met zijn publieke orakel, Aesopus. Deze stelde voor om het hem zelf in de openbaarheid te laten uit leggen. Hij zei: “Als het goed zou uitpakken, dan zou altijd de eer aan de meester toevallen, en zo niet, dan kon de schande altijd de slaaf in de schoenen worden geschoven.” Xantus stemde daarmee in, en liet hem het spreekgestoelte beklimmen.
Zodra men hem zag (4) (!), barstte iedereen in lachen uit. Niemand kon zich voorstellen dat zo iemand ook maar iets redelijks te berde zou kunnen brengen. Aesopus zei hun dat men niet naar de vorm, maar naar de inhoud, de heerlijke drank, de vaas moest beoordelen. De bewoners van Samos schreeuwden hem toe om onbevreesd te zeggen wat deze wonderlijke gebeurtenis betekende. Aesopus excuseerde zich, omdat hij dat niet durfde te doen. “Het lot wilde,” verklaarde hij, “dat er een duel om de eer tussen meester en slaaf aan de gang was. Als hij, de slaaf, het niet goed vertelde, zou hij slaag krijgen; vertelde hij het beter dan zijn meester het kon, dan werd hij ook afgeranseld.” Meteen drong men er bij Xantus op aan Aesopus vrij te laten. De filosoof aarzelde lange tijd. De provoost van de stad dreigde hem uit zijn ambt te zetten, op grond van de macht die hij als magistraat bezat. De filosoof werd tot overgave gedwongen. Toen Aesopus in vrijheid was gesteld, zei Aesopus de bewoners van Samos, dat de betekenis van het wonderlijke voorval was dat zij tot slaaf zouden worden gemaakt. En dat de adelaar die weg vloog met de ring, niets anders betekende dan dat een machtige koning hen wilde onderwerpen.


Enige tijd later liet Croesus, Koning der Lydiërs,  de bewoners van Samos weten dat zij hem belastingen moesten gaan betalen. Daartoe stuurde hij een afgezant. Als ze daar niet toe bereid waren, zou hij hen ertoe dwingen met de wapenen. Het merendeel van de bewoners was het er over eens dat men hem moest gehoorzamen. Aesopus zei hun dat er twee wegen open stonden voor de mensen op Samos. De ene weg, de vrijheid, was ruw en doornig aan het begin, maar later heel aangenaam. De andere weg was die van de slavernij, waarvan het begin gemakkelijker was, maar het vervolg moeilijk. Het was voor de bewoners van Samos verstandiger om hun vrijheid te verdedigen. Zij stuurden de ambassadeur (bode) van Croesus zonder genoegdoening terug.


Croesus bracht zijn leger in staat van paraatheid om ze aan te vallen. De ambassadeur zei Croesus, dat zolang ze konden beschikken over Aesopus, het veel moeite zou kosten om ze naar zijn wil te schikken. Zij hadden veel vertrouwen in het gezonde verstand van hem. Croesus stuurde hem erop uit om Aesopus aan hem over te leveren, onder de belofte dat hij hun vrijheid zou respecteren. De stadshoofden vonden dat deze voorwaarden in hun voordeel uitvielen. Zij dachten dat het feit dat zij met rust gelaten zouden worden hun niet te duur kwam te staan, wanneer zij dit afkochten ten koste van Aesopus. De Frygiër slaagde erin hen van
mening te doen veranderen. Hij vertelde hun een fabel over wolven en schapen. De wolven en de schapen hadden vrede gesloten, op voorwaarde dat zij de herdershonden als gijzelaar afstonden aan de wolven. Toen zij geen verdedigers meer hadden, wurgden de wolven hen met minder inspanning dan ooit tevoren. De fabel had zijn effect: de bewoners van Samos namen een standpunt in helemaal tegenovergesteld aan wat zij daarvoor hadden gevonden. Aesopus bood aan toch naar Croesus te gaan, en zei hun dat hij hun beter van nut was dichtbij de koning dan wanneer hij op Samos bleef.


Toen Croesus hem zag, verbaasde het hem dat een zo’n nietig schepsel hem zo in de weg had kunnen zitten. “Tjonge, jonge, jij bent het dus die het waagt zich tegen mijn wil te verzetten,” schreeuwde hij hem toe. Aesopus wierp zich aan zijn voeten. En verhaalde: “Er was eens een man die sprinkhanen ving. Bij toeval kreeg hij een cicade te pakken. Die wilde hij doden net zoals hij met de sprinkhanen had gedaan. ‘Wat heb ik jou misdaan?’ vroeg de cicade aan de man, ‘ik knaag niet aan jouw graan, ik breng je op geen enkele manier schade toe. Het enige wat ik heb is mijn stem, waarvan ik me in alle onschuld bedien. Grote koning, ik ben als die cicade. Ik heb alleen mijn stem, en ik ben er helemaal niet op uit u te beledigen.” Croesus, geroerd door bewondering en medelijden, vergaf hem niet alleen, maar liet uit consideratie de bewoners van Samos met rust.
 

zaterdag 15 april 2023

 Het leven van Aesopus: deel 3, De Natuur (en Spinoza).

 

Ik zal een heleboel kleine voorvallen terzijde laten, waaruit de levendigheid van geest van Aesopus blijkt. Want, hoewel men op grond daarvan over zijn karakter kan oordelen, zijn deze voorvallen van te weinig belang om hiermee het nageslacht lastig te vallen.  Hier wil ik alleen een paar voorbeelden geven van zijn gezonde (boeren) verstand en het onverstand (ignorance) van zijn meester (1) .


Zijn baas ging naar een tuinder om zichzelf sla-kruiden en -groentes uit te zoeken. Toen hij de ingrediënten voor de salade (2) had uitgezocht, vroeg de tuinder hem om advies in een netelige kwestie, die zowel de filosofie als de tuinderij aanging: de kruiden, die hij plantte en kweekte met veel zorg, hadden daar helemaal geen profijt van. In tegendeel het onkruid van de grond zoals de natuur (terre) die deed groeien, leek altijd zijn werk te overwoekeren. Xantus, onze filosoof en baas van Aesopus, bracht dat in verband met de Voorzienigheid (Inleiding), zoals men nu eenmaal doet als men ergens vanaf wil zijn. Aesopus schoot in de lach. Hij nam zijn baas terzijde, om de tuinder als antwoord te geven dat hij dit zomaar in het algemeen had gezegd, omdat het echte antwoord hem in verlegenheid bracht (3). De tuinder zou antwoord krijgen van de jongen (garςon), Aesopus. Omdat Xantus hierover niet wilde spreken, ging hij elders in de tuin wandelen. Het antwoord van Aesopus zou hem zeker bevallen.


Aesopus vergeleek de natuur (terre) met een vrouw, die kinderen had bij twee mannen. Zij trouwde met een tweede man die kinderen had bij een andere vrouw. De vrouw vatte een afkeer op tegen de kinderen van de tweede man. Zij gaf ze minder te eten ten voordele van haar eigen kinderen. Zo is het ook gesteld met de natuur en de grond waarop de eigen kruiden gedijden en de gecultiveerde kruiden moeite hadden zich te handhaven. De aarde accepteerde maar met moeite de gekweekte producten. Alle tederheid en al haar weldaden waren voorbehouden aan haar eigen kinderen: zij was de stiefmoeder voor de enen en moeder voor de anderen. De tuinder was zo tevreden met deze uiteenzetting, dat hij aan Aesopus alles in zijn tuin aanbood.


Een tijdje later deed zich een diepgaand meningsverschil voor tussen de filosoof en zijn vrouw. Toen de filosoof op een feest was, hield hij een paar traktaties apart voor zijn vrouw. Hij zei tegen Aesopus: “Breng deze lekkernijen naar mijn allerliefste vriendin.” Aesopus gaf ze aan een kleine hondje, een teefje dat de levensvreugde van zijn meester was. Xantus, terug thuis, vroeg natuurlijk aan zijn vrouw hoe het cadeau was gevallen en of zij ervan had genoten. Zijn vrouw snapte er niets van. Daarop liet men Aesopus halen om de zaak op te helderen. Xantus zocht alleen maar een voorwendsel om hem er eens flink van langs te geven. Hij vroeg Aesopus of hij hem niet uitdrukkelijk had gevraagd: Breng, vergezeld door mijn complimenten, deze lekkernijen naar mijn allerliefste vriendin. Aesopus antwoordde dat die lieve vriendin niet zijn vrouw was, die om het minste geringste met een scheiding dreigde; het was zijn hondje (4), die alles van hem verdroeg, en die nadat hij haar had geslagen, bij hem terugkwam om zich door hem te laten aaien. De filosoof stond paf, maar bij zijn vrouw sloegen alle knoppen door en zij keerde zich helemaal van hem af. Er was in de omgeving van Xantus geen familielid, kennis of vriend, die erin slaagde om haar om te praten. Er waren geen argumenten sterk genoeg, geen smeekbeden dringend genoeg om haar voor zich te winnen.


Aesopus gooide het over een andere boeg. Hij kocht flink wat wild in om te slachten alsof er een grootse bruiloft te vieren was. En hij legde het erop aan dat hij een van de dienstmeisjes van de bazin (maîtresse) ontmoette. Deze kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg: “Waarvoor al die toebereidselen?” Aesopus zei dat zijn baas, nu hij er niet in slaagde om zijn vrouw naar huis terug te halen, ging trouwen met een andere vrouw. Meteen toen de bazin dit nieuwtje had gehoord, keerde zij terug naar haar echtgenoot, alleen maar uit weerspannigheid of jaloezie.


Ook met Aesopus kwam ze weer goed.  Iedere dag wist hij de aandacht te trekken van zijn baas. En alle dagen wist hij een pak slaag te ontlopen door een subtiel handigheidje. Het lukte Xantus maar niet om Aesopus in verwarring te brengen.


Op een zekere marktdag was Xantus van plan om enige vrienden te trakteren op een heerlijk maal. Hij beval Aesopus om het beste van het beste te kopen. “Ik zal je leren,” zei de Frygiër tot zichzelf, “om meer specifiek te zijn in wat je wilt hebben, zonder je achter de brede rug van je slaaf te kunnen verschuilen!” Hij kocht daarom alleen maar tongen (5), die marineerde hij in verschillende sauzen voor: het voorgerecht, de tweede gang, het toetje, alles werd klaar gemaakt met tongen. De gasten prezen in eerste instantie zijn maaltijdkeuze. Uiteindelijk gingen ze ervan over de nek. “Heb ik je niet gevraagd om het beste van het beste te kopen?” vroeg Xantus. “Wat is er nou beter dan de tong?” antwoordde Aesopus. “Die is de basis  van een geciviliseerde samenleving, de sleutel van de wetenschap, het orgaan van waarheid en rede: met de tong bouwt en bestuurt men steden. Men geeft erin les, overtuigt, vergadert, en bidt ermee om aan de eerste van alle plichten te voldoen: het loven van de goden. “ “Nou, alles goed en wel,” zei daarop Xantus die hem dacht in de val te kunnen lokken, ”koop mij morgen dan het slechtste van het slechtste: morgen komen dezelfde gasten weer bij mij. Ik wil een beetje afwisseling.”


De volgende dag diende Aesopus dezelfde maaltijd op als de dag tevoren. Hij verklaarde zijn keuze dit keer als volgt: “De tong is het slechtste ding ter wereld: ze is de moeder van alle ruzies, de voedster van alle rechtszaken, de bron van onenigheid en oorlog. Als je zegt dat het het orgaan is waarmee waarheid wordt gesproken, hét is ook het orgaan van de misverstanden en wat erger is, van de laster. Steden worden erdoor verwoest, je wordt erdoor tot slechte dingen verleid. Als van de ene kant de tong de goden prijst, vervloekt de andere tong de goddelijke macht: men spreekt met twee tongen!” Iemand in het gezelschap van Xantus, merkte op dat deze slaaf van groot belang was voor Xantus. Want hij wist beter dan wie ook het geduld van een filosoof op de proef te stellen. “Waarom zou je je druk maken?” stemde Aesopus hiermee in.  “Zozo,” riep Xantus, “vind mij dan maar eens zo’n man die zich om niets druk maakt!”


Aesopus ging de volgende dag naar stadsplein. Daar zag hij een boer die alles afstandelijk en onverschillig stond te bekijken, als een standbeeld. Aesopus nam de boer mee naar het onderkomen van zijn baas. “Kijk,” zei hij, “dit is zo’n  zorgeloos man zoals je mij gevraagd had te vinden, die zich nergens druk om maakt.” Xantus beval zijn vrouw om water warm te maken, om het water in een schaal te doen, en vervolgens dat zij zelf de voeten van zijn nieuwe gast waste. (6) De boer liet haar begaan, hoewel hij er zich scherp van bewust was dat hij deze behandeling niet verdiende. Maar hij zei tot zichzelf: “Misschien is het hier gewoonte om dit zo te doen?” Men liet hem hoog op een zetel zitten. Hij nam plaats zonder omwegen. Tijdens de maaltijd, deed Xantus niets anders dan op zijn kok afgeven. Niets vond hij lekker. Dat was te zoet, dat weer te zout. Maar ook dat wat heel zout was, vond hij te zoet, en wat veel te zoet was, daarvan zei hij dat het te zout was!  De zorgeloze man liet hem begaan, en genoot van het eten in alle vezels van zijn lijf. Bij het toetje kreeg men een gebak voorgezet dat de vrouw van de filosoof zelf had klaargemaakt. Xantus vond het niet lekker, hoewel het gebak heerlijk was. “Kijk,” zei hij, “dat is nu eens een lekkernij waar ik de meeste hekel aan heb van alles dat ik ooit heb gegeten. De kokkin zou je op de brandstapel moeten zetten, want zij zal in haar leven nooit iets doen dat de moeite waard is. Haal hout voor de brandstapel! “Wacht nog even daarmee,” zei de boer, “dan ga ik mijn vrouw ook halen. Zó hebben we maar een brandstapel nodig voor twee.” Dit zette de filosoof op zijn plaats en ontnam hem alle hoop ooit nog eens de Frygiër op een fout te betrappen.


Niet alleen met zijn baas maakte Aesopus grappen en gewiekste opmerkingen. Xantus had hem ergens naartoe gestuurd. Onderweg ontmoette hij op een bepaalde plek een magistraat (7), die hem vroeg waar hij naartoe ging. Misschien was het omdat Aesopus een beetje afwezig was, of om een andere reden, in ieder geval gaf hij als antwoord: “Dat weet ik niet.” De magistraat nam dit op als een belediging aan zijn persoon: het was respectloos. Hij liet Aesopus gevangen nemen. Toen de gevangenisbewaarders (huissier, eig. deurwaarder) hem naar het gevang brachten, merkte hij op: “Zien jullie dan niet hoezeer ik gelijk heb? Was mijn antwoord niet helemaal terecht? Hoe kon ik weten dat men dit met mij zou doen, wat ze doen?” De magistraat liet hem vrij, en vond dat Xantus zich gelukkig mocht heten met zo’n slimme slaaf.

donderdag 16 maart 2023

 Het leven van Aesopus: het uiterlijk (Deel 2).

Dit wonder maakte dat hij van baas veranderde.  Hij had te maken met een zekere Zénas. Die was er in de hoedanigheid van econoom en om op de slaven te letten (1). Deze man had hem uitzonderlijk hard geslagen voor een fout, die hem niet was aan te rekenen. Aesopus kon zich er niet van weerhouden om wraak op hem te nemen. En dreigde ermee zijn slechte gedrag algemeen bekend te maken. Zénas, om hem te waarschuwen en zich op zijn beurt op Aesopus te wreken, ging zijn meester zeggen dat er bij hem thuis een wonder zich had voltrokken: de Frygiër kon weer praten! Maar de deugniet bediende zich er alleen van om te vloeken en kwaad te spreken over hun baas. De baas geloofde hem en nam maatregelen: hij schonk hem Aesopus en hij mocht met hem doen wat hij maar wilde. Toen Zénas weer terug was in het veld, kwam er een handelaar naar hem toe met de vraag of hij hem voor geld een of ander lastdier kon verschaffen. “Nee, dat niet,” zei Zénas, “dat mag ik niet zomaar doen. Maar ik verkoop je, als je wilt, een van onze slaven.” Om het woord bij de daad te voegen liet hij Aesopus komen, waarop de handelaar zei: “Je houdt me voor de gek, wil je me echt dit te koop aanbieden? Je zou denken dat het een waterzak is!” Meteen nadat de handelaar dit had gezegd, keerde hij zich om en liep weg in zichzelf mompelend en lachend om wat hij had gezien.  Aesopus riep hem bij zich en zei: “Breng de moed op mij toch te kopen, want ik zal je tot nut kunnen zijn! Als je kinderen hebt, die de hele dag te keer gaan en ondeugend, zal mijn aanblik ze wel tot zwijgen brengen. Je kunt ze met mij dreigen alsof ik een allesverslindend monster ben.” (2)  Deze zelfspot beviel de handelaar. Hij kocht onze Frygiër alsnog voor 3 obolen, en zei lachend: “De goden zijn geprezen! Ik heb dan wel geen grote aankoop gedaan, maar ik heb ook niet veel geld over de balk gegooid.”


Behalve levensmiddelen handelde deze handelaar ook in slaven. Toen zij naar Ephese gingen voor handel, moest ieder van de slaven, die verhandeld zou worden,  de handelswaar dragen om gemakkelijker te reizen, ieder naar eigen vermogen en fysieke sterkte. Aesopus vroeg om clementie gezien zijn gestalte. Bovendien was hij nieuw, en daarom moest men hem met consideratie behandelen. “Jij hoeft niets te dragen, als je dat wil,” antwoordden hem zijn kameraden. Dat was Aesopus eer te na en hij wilde dat men hem belastte net als de anderen. Daarop lieten ze hem kiezen. Hij koos de mand met eten voor onder weg. Dat was de grootste te dragen last. Iedereen dacht dat hij daarvoor gekozen had, omdat hij dom was. Maar nadat ze hadden gegeten, zat er steeds minder in de mand mondvoorraad. En de Frygiër had des te minder te dragen. ’s Avonds was het hetzelfde liedje, en zo maar door de volgende dag. Zó was er na twee dagen nog maar weinig te dragen en na een paar dagen had hij zelfs niets meer te dragen. Het gezonde verstand en de logica van Aesopus werden al spoedig bewonderd.


De koopman ontdeed zich van al zijn slaven, die hij te koop aanbood op Samos, behalve een taalkundige, een zanger en Aesopus.  Vóór ze op de markt aan te bieden, liet hij de twee eersten zich zo mooi mogelijk aankleden. Aesopus daarentegen kreeg alleen maar een juten zak aangetrokken, en werd tussen de beide anderen gezet om hen meer te laten opvallen. Er kwamen een paar kopers en onder hen bevond zich een filosoof van naam Xanthus. Die vroeg aan de taalkundige en aan de zanger wat zij voor vaardigheden bezaten. “We kunnen alles,” zeiden ze (3). Daarover moest de Frygiër lachen. Men kan zich voorstellen hoe. Planudes zegt in zijn verslag dat het weinig scheelde of men was op de vlucht geslagen,  zo verschrikkelijk was zijn bekkentrekken. De koopman vroeg voor zijn zanger 1000 obolen, voor zijn taalkundige 3000. En als men een van de twee wilde kopen, dan moest je Aesopus als bonus er gratis bij nemen. De hoogte van de prijs voor de taalkundige en de zanger stond Xantus tegen. Maar, om niet naar huis terug te keren met lege handen, raadden zijn leerlingen hem aan om dat beetje mens te kopen dat met zijn oprechte lach hen had doen schrikken: je zou hem zo voor een vogelverschrikker kunnen houden. Met zijn gedrag vermaakte hij de mensen. Xantus liet zich overtuigen en kocht Aesopus voor zestig obolen. Hij vroeg hem, voordat hij hem had gekocht, waarvoor hij geschikt was, zoals hij dat ook aan de anderen had gedaan. Aesopus antwoordde: “Voor niks, omdat de beide anderen alles al naar zich toe hadden getrokken.” De markttoezichters waren zo vrijmoedig om te doen alsof hij geen knip voor de neus waard was, en lieten hem voor niets vertrekken (4).


Xantus had een vrouw met een nogal verfijnde smaak. Allerlei mensen vielen bij haar in ongenade. Dit was zo sterk dat Xantus geen schijn van kans maakte Aesopus, zijn nieuwe slaaf, aan haar voor te stellen zonder haar woedend te maken en haar het gevoel te geven dat hij haar voor de gek hield. Hij oordeelde het beter om hem te presenteren als een speeltje (5). Hij liet thuis weten dat hij net een jonge slaaf gekocht had, die de mooiste en meest volmaakte verschijning ter wereld was. Bij het horen van dit nieuwtje gingen de meisjes, die zijn vrouw bedienden, met elkaar op de vuist om hem voor zich te winnen. Maar ze waren heel erg verbaasd toen zij de figuur uiteindelijk zagen. De een sloeg zich de hand voor de ogen, de andere sloeg op de vlucht, weer een andere slaakte een kreet. De huisbazin (6) zei dat men haar dit monster had gestuurd om haar weg te jagen. De filosoof had allang genoeg van haar. Het ene woord haalde het andere uit, de ruzie liep zo hoog op dat ze om haar bullen vroeg om naar haar ouders terug te keren. Xantus schikte zich uiteindelijk geduldig en Aesopus droeg door zijn geestigheid er ook toe bij dat Xantus en de vrouw uiteindelijk de strijdbijl erbij neerlegden. Men sprak niet meer van weggaan en misschien droeg de vrede ertoe bij dat tenslotte de lelijkheid van de nieuwe slaaf niet meer werd opgemerkt (Inleiding)

vrijdag 17 februari 2023

De beesten

De Beesten


Op mijn andere website staan verhalen van mij en van anderen. Ze kunnen als een kroniek van de tijd worden gelezen. Tenminste, dat is de bedoeling.

Ik merkte onlangs dat een serie korte verhaaltjes nog niet hierop voorkwamen. Dat heb ik nu veranderd en zijn de verhaaltjes, gezamenlijk De Beesten geheten, daar nu wel te vinden. 

Drie verhalen van afscheid. Ze staan voor veel meer: ze staan voor een afscheid van een economie en maatschappij zoals we die nooit meer zullen kennen. Net als er vlak na de Eerste Wereldoorlog zich een kentering heeft voorgedaan, waardoor oude maatschappelijke verhoudingen definitief anders kwamen te liggen, vindt er ook zo'n verandering plaats na de Tweede Wereldoorlog: de schaalvergroting. De kentering van voor de Eerste Wereldoorlog is prachtig beschreven in alle toonaarden door Thomas Mann; de veranderingen na de Tweede Wereldoorlog hebben zo'n schrijver nog niet gevonden. Dat hangt samen met dat ook het schrijverschap een gooi naar de massaliteit deed zoals zich dat heeft voorgedaan in het boerenbedrijf, de industrie, het onderwijs en de zorg etc. 


U kunt naar de website gaan, zoals hierboven staat gelinkt, maar u kunt ook verhalen rechtstreeks oproepen, door op de link onder De Beesten te klikken.


zaterdag 11 februari 2023

 Het leven van Aesopus, de Frygiër:  Deel 1, het wonder. 

Lees in het commentaar het waarom van deze levensbeschrijving. 


Wij weten niets met zekerheid over de geboorte van Homerus of Aesopus. We weten zelfs nauwelijks iets over wat hun aan opmerkelijks is overkomen. Daar kun je je over verwonderen, gezien het feit dat de geschiedschrijving veel minder aangenamere en minder noodzakelijke dingen in herinnering weet te brengen dan wat Aesopus of Homerus is overkomen. Zovele verwoesters van staten, en prinsen zonder enige verdienste hebben mensen gevonden, die hen ons hebben leren kennen tot in de kleinste details van hun leven. En van mensen als Homerus en Aesopus, van die weten wij zo goed als niets. En dat zijn toch twee figuren die een stempel hebben weten te drukken op de tijd na hun geboorte. Want Homerus is niet alleen de vader van de goden, hij is ook de vader van alle goede dichters na hem.  Wat Aesopus betreft, ik vind dat hij in de hoogste rangen dient te worden opgenomen, omdat hij één van die wijzen is, waarop de Grieken altijd trots zijn geweest, ze te hebben voortgebracht: hij onderwees de ware wijsheid, en hij onderwees die met zoveel meer vaardigheid dan die ons opschepen met definities en regeltjes.


Er is wel wat overgeleverd over het leven van deze twee mannen; maar het grootste gedeelte daarvan houden wetenschappers voor verzonnen, van alle twee wel te verstaan. Vooral wat Planudes over hen heeft geschreven, lijkt niet te kloppen. Wat mij aangaat, ik wil mij niet aan die discussie wagen. Ook al leefde Planudes in een eeuw waarin de herinnering aan het leven van Aesopus nog niet helemaal was verbleekt, denk ik dat hij door overlevering over hem heeft kunnen vertellen, wat hij heeft vastgelegd. In dit geloof in de overlevering ben ik hem gevolgd, zonder terughoudendheid in wat hij over Aesopus te melden heeft, ook al lijkt het me te kinderlijk toe of, dat het wel erg afwijkt van wat je met je gezonde verstand ervan zou vinden.


Aesopus was een Frygiër, afkomstig uit een dorp Amorium  geheten. Hij werd geboren omstreeks de 27-ste Olympiade, zo’n 200 jaar voor de stichting van Rome. Het is moeilijk uit te maken of hij ervoor dankbaar moet zijn dat hij geboren is of dat hij zich daarover zou kunnen beklagen. Want hoewel hij over een schitterend verstand kon beschikken, was hij lichamelijk zo misvormd en behept met een lelijk uiterlijk, dat je moeite zou hebben in hem een mens te herkennen, ook omdat hij zich praktisch niet mondeling kon uiten. Met zulke gebreken is het niet verwonderlijk dat hij tot slaaf werd gedegradeerd, zelfs als hij van geboorte af niet de status van slaaf (1) had. Hoe dan ook, hij slaagde erin een vrijdenker te zijn, los van wat het lot voor hem in petto had.


Zijn eerste baas stuurde hem erop uit om het land te ploegen. Hetzij, omdat hij hem niet in staat achtte iets anders te doen, hetzij om te voorkomen dat iemand, die zo lelijk was, in het zicht van zijn bezoekers zich zou vertonen (2). Welnu, op een dag gebeurde het dat, toen zijn baas zich ophield in zijn plattelandsonderkomen, een boer hem vijgen aanbood. Hij vond ze erg lekker en voelde door er zachtjes in te knijpen of ze allemaal van dezelfde kwaliteit waren. Daarop gaf hij bevel aan de beheerder van de wijnkelder, de sommelier, om ze hem te brengen zo gauw hij uit bad kwam. De naam van die sommelier was Agathopus (vert. “iemand die het goede doet” WtM).  Toevallig hield ook Aesopus zich in deze villa (3) op. Zodra Agathopus de villa betrad, maakte hij gebruik van de gelegenheid om samen met zijn kameraden de vijgen op te eten. Daarna gaven ze de schuld hiervan aan
Aesopus. Ze dachten dat hij nooit in staat zou zijn om zich vrij te pleiten, omdat hij stotterde en wel gek leek. De straffen, die men vroeger op slaven toepaste, waren heel erg wreed. En deze misstap was iemand heel erg te verwijten. De arme Aesopus wierp zich aan de voeten van zijn baas en schreeuwend smeekte hij hem om in godsnaam zijn bestraffing eventjes op te schorten. Dit verzoek werd ingewilligd. Aesopus liet lauw water halen, dronk het op in aanwezigheid van zijn heer, stak zijn vingers in zijn mond, en braakte alleen maar dit water uit, niets anders. Toen hij zich zo had vrijgepleit, gaf hij opdracht om de anderen hetzelfde te laten doen. Iedereen stond perplex: niemand had gedacht dat Aesopus in staat was zo’n slimme oplossing te verzinnen. Agathopus en zijn kameraden waren nog niet helemaal uit het veld geslagen. Zij dronken net als de Frygiër lauw water, stopten hun vingers in de mond, maar waakten er wel voor om de vingers niet te diep in de keel te steken. Er kwam dan wel geen water uit hun mond, maar wel wat rauwe vijgen en ander roodachtig braaksel. Het was duidelijk dat zij de vijgen hadden opgegeten en niet Aesopus! Zo wist Aesopus te bereiken dat de mensen die hem hadden beschuldigd dubbel werden bestraft, voor hun gulzigheid en hun kwaadaardigheid.


De volgende dag, toen de baas was vertrokken en de Frygiër weer zijn gewone werk was gaan doen, passeerden er een paar verdwaalde reizigers (sommigen zeggen dat het priesters van Diana waren  (4) die hem de weg vroegen in naam van Jupiter hospitalis (vert. “Jupiter van de Gastvrijheid”, WtM) naar de dichtstbijzijnde stad. Aesopus drong er allereerst op aan dat zij uitrusten in de schaduw. Daarna bood hij ze een hapje te eten aan en dat hij wel hun gids wilde zijn om ze naar de stad te brengen. Hij ging pas bij ze weg toen hij hen weer op het juiste weg had gebracht. De beste mensen hieven hun handen ten hemel, en smeekten Jupiter om deze charitatieve daad niet zonder beloning te laten zijn. Nauwelijks had Aesopus ze verlaten of de warmte en vermoeidheid dwongen hem om te gaan slapen. In zijn slaap verbeeldde hij zich dat Fortuna recht voor hem stond, dat ze hem zijn tong los maakte en tegelijker tijd hem met dat talent begiftigde waardoor hij de auteur
werd van de verhalen die aan hem zijn toegeschreven. Verheugd door dit avontuur, stond hij met een sprongetje op en verwonderd vroeg hij zich af: wat mag dat wel geweest zijn? Mijn stem heeft zich kunnen bevrijden. Ik kan nu alles zeggen: hark, ploeg, alles dat ik maar wil zeggen. Dit wonder was oorzaak dat hij van baas veranderde.