vrijdag 15 juli 2022

Boccaccio: Zes-Vier.

Boccaccio: Zesde dag, Vierde verhaal.

Hoe kwam Boccaccio op dit verhaal? In zijn tijd zijn er zeker drie varianten op hetzelfde thema. Deze varianten zijn onder deze link te vinden. Via deze bijlage valt er een andere webpagina  te openen, waarin de vergelijking van deze varianten uit de tijd van Boccaccio staat. Wat ik niet had verwacht, is dat aan dit onschuldige verhaal een gruwelijke werkelijkheid ten grondslag ligt.

Het gaat om de volgende varianten:

1.    Tijl Uilenspiegel: Het Volksboek van Ulenspieghel, 1948, Klassieke Galerij nr 42, pag. 9.

2.    Nasreddin, verschillende variaties oa. die uit: Decoudemanche, Sottisier Nasr-eddin-Hodja, Boufon deTamarlan, Bruxelles, chez Gay et Doucé;, 1878,  pag. 53: XII: Les oies de Tamerlan.

3.    Flaubert:  Salammbô: Hoofdstuk 7 (p. 185): Hamilcar Barca. 

4.    En Boccaccio, zes-vier, in de vertaling van Frans Denissen:

Currado Gianfigliazzi is, zoals iedereen van jullie heeft kunnen horen en zien, altijd een vooraanstaand, vrijgevig en gastvrij burger van onze stad geweest, die een ridderlijk leven leidde en voor wie –zijn gewichtiger bezigheden daargelaten—de jacht met honden en valken een ware passie was. Op zekere dag had hij in de buurt van Peretola met zijn valk een dikke, malse kraanvogel verschalkt, die hij naar zijn uitstekende Venetiaanse kok Chichibio liet brengen met de opdracht het beest volgens een lekker recept voor het avondmaal te bereiden. 

Chichibio, die even nonchalant was als hij eruit zag, plukte de kraanvogel en legde hem op de braadrooster. Toen hij bijna gaar was en er een verrukkelijke geur uit opsteeg, kwam een meisje uit de streek, Brunetta, op wie Chichibio smoorverliefd was, de keuken binnen. Ze snoof de aroma op, zag de kraanvogel liggen en smeekte Chichibio watertandend haar een boutje te geven.

Chichibio antwoordde in zijn zangerige Venetiaans: “Dat krijg je niet, donna Brunetta, dat krijg je niet.” Donna Brunetta zette een verongelijkt gezicht op en zei: “Godallemachtig, als ik dat boutje niet van je krijg, moet je van mij ook nooit iets meer verwachten.” Het ene woord bracht het andere mee, en om zijn geliefde niet te ontstemmen trok Chichibio de vogel dan maar een poot uit en gaf haar die.

Toen Currado wat later met een paar gasten aan tafel zat en de kraanvogel met een ontbrekende poot zag opgediend, was hij stom verbaasd. Hij liet Chichibio roepen en vroeg hem wat er met de andere bout gebeurd was, waarop de kok , die als goede Venetiaan niet om een leugentje verlegen zat, prompt antwoordde:
“Heer, kraanvogels hebben maar één poot en dus één bout.”
“Wel verduiveld, hoe haal je het in je hoofd!” viel Currado opgewonden uit. “Dacht je dat ik nog nooit eerder een kraanvogel had gezien?”

Maar Chichibio bleef onverstoorbaar: “Het is zoals ik het u zeg, heer, en als u wilt, zal ik u dat ook met eigen ogen laten zien.” Omdat er gasten bij waren, wilde Currado niet langer bekvechten, maar liet zich nog ontvallen: “Als jij beweert dat je me dat kunt tonen, wil ik dat morgenvroeg al zien, al heb ik zoiets nog nooit op de viool horen spelen. Maar ik zweer je op het lichaam van Christus: als het niet waar is, zul je ervan lusten dat je mijn naam de rest van je dagen niet meer zult vergeten.”

Voor die avond werden de vijandelijkheden gestaakt, maar toen Currado de volgende ochtend bij het krieken van de dag opstond, was zijn woede nog steeds niet geluwd. Driftig liet hij paarden zadelen, gebood Chichibio op een oude knol plaats te nemen en reed met hem naar een rivier, waar aan de oever bij zonsopgang altijd kraanvogels te zien waren, niet zonder hem toegevoegd te hebben: “We zullen zo meteen eens zien wie van ons beiden gisteravond gelogen heeft.”

Chichibio, die merkte dat de razernij van Currado nog lang niet bekoeld was en besefte dat hij zijn bewering moest zien waar te maken, reed bibberend van angst naast zijn baas voort, en als hij gekund had, was hij er het liefst vandoor gegaan. Maar aangezien dat uitgesloten bleek, keek hij voortdurend schichtig om zich heen en meende overal kraanvogels op twee poten te ontwaren.

Het eerst wat de kok zag toen ze bij de rivier kwamen, was een troep van wel een dozijn kraanvogels die allemaal op één poot stonden, zoals ze dat plegen te doen als ze slapen. Zonder aarzelen wees hij in hun richting en zei: ”Heer, kijk eens naar die kraanvogels daar! Nu kunt u zelf zien dat ik gisteravond de waarheid sprak, namelijk dat ze maar één poot en één bout hebben.”
“Wacht maar, ik zal eens laten zien dat ze wel degelijk twee hebben,” beet Currado terug. Hij ging wat dichterbij en riep:
“Ho, ho!”, waarop de kranen hun tweede poot uitstaken en maakten dat ze wegkwamen. “Wat zeg je daarvan, vreetzak die je bent!” gnuifde Currado. “Hebben ze wel of niet twee poten?”

Chichibio was helemaal uit het veld geslagen, maar zonder zelf te weten waar hij de woorden vandaan haalde, antwoordde hij:
“Inderdaad, heer, maar als u gisteravond ook ‘ho, ho!’ geroepen had, zou die kraanvogel ook wel zijn andere poot hebben uitgestoken, zoals deze hier deden.”

Currado had zo’n schik in dat antwoord, dat zijn woede omsloeg in vrolijkheid, en schaterend zei hij: “Inderdaad, Chichibio, dat had ik moeten doen.”

Dankzij zijn prompte en geestige antwoord wist Chichibio zich dus uit zijn netelige positie te redden en weer in de gunst van zijn meester te komen.