maandag 28 november 2016

De advent komt er weer aan. In de Middeleeuwen was dit de tijd van kerkelijk theater, vooral ten tijde van Driekoningen, vlak na de advent en Kerstmis. Soms heb ik het gevoel dat we in plaats van rijker steeds armer worden. Stel je je een hele kerk voor waarin het verhaal van Driekoningen ten tonele werd opgevoerd voor iedereen, gratis. Fantastisch, toch? En het was nog grappig ook!


Vandaar ook onderstaand verhaal, het eerste deel van een drieluik, dat zijn voltooiing vindt in de week van Driekoningen. Het verhaal is uit: Legenden & verhalen van Israël (pag.192-194). Ik heb de oude spelling gehandhaafd voor de sfeer.


In de val gelopen.

Drie mannen reisden eens op een dag vóór den Sabbath met elkander en de heilige dag zou aanbreken. Nu zeide de een tot de ander: "Wij zullen hier halt houden en ons geld, dat wij op Sabbath niet bij ons mogen dragen op een veilige plaats bewaren". En zij deden alzoo. Tegen middernacht evenwel stond een van hen op, nam het geld van de plaats weg en verstopte het ergens anders. Na het einde van de Sabbath wilden de reizigers hun weg vervolgen en zochten eerst hun geld op, doch het was natuurlijk niet te vinden. Nu begonnen zij elkander van de diefstal te beschuldigen en zij besloten naar Salomo te gaan, om hem de zaak voor te leggen.

Toen de koning de wederzijdse beschuldigingen hoorde, werd het hem bang om het hart en hij dacht lang erover na, hoe hij uit de drie den dief zou vinden. Eindelijk zond hij hen weg met het bevel, den volgenden dag terug te komen.

Den volgenden dag stonden zij weder voor den koning en Salomo sprak tot hen: "Gij, mijn vrienden, zijt handelslieden, ge hebt verre reizen gedaan en veel landen en menschen leeren kennen; het zal u dus niet aan geest en scherpzinnigheid ontbreken. Een buitenlandsch vorst heeft mij in een voorval, dat in zijn land heeft plaats gegrepen, om raad gevraagd. De zaak is echter zeer moeilijk; misschien hebt gij op uw vele reizen wel iets dergelijks gehoord, ik zal het u vertellen, misschien weet gij er raad op". En de koning vertelde:

Een jongeling en een jonkvrouw woonden in dezelfde stad en hadden elkander lief. De jongeling sprak nu tot het meisje: "Beloof mij, dat gij de mijne zult worden; mocht het mij evenwel onmogelijk zijn, met u te trouwen, zweer mij dan, dat gij u niet met een ander zult verloven, alvorens ik u hiervoor toestemming heb gegeven". Het meisje zwoer en nam zich voor, op den jongeling te wachten. Jaren evenwel verliepen en nog kon de liefhebbende jongeling het meisje niet huwen. Eindelijk vroeg een ander haar tot vrouw en zij antwoordde: Ik ben door een eed aan een man gebonden en kan mij niet met u verloven, alvorens deze man het mij toestaat".

"We zullen het beproeven", zeide de tweede minnaar. Hij ging met het meisje op reis naar den eersten jongeling, nam goud, zilver en allerlei kostbaarheden mee, om hierdoor, als het moest, zijn geliefde los te koopen. Toen zij de plaats van bestemming bereikt hadden, ging het meisje alleen naar haar eersten minnaar en zeide tot hem: "Gedachtig aan den eed, dien ik eenmaal gezworen heb, om niet aan een anderen man te behooren zonder verlof, verzoek ik u, deze kostbaarheden aan te nemem en mij uw toestemming te verleenen, om onze band te verbreken". De jonge man antwoordde: "Daar gij uw eed getrouw gehouden hebt, zal ik u zonder eenige gave van uw woord ontslaan. Gij zijt van heden af vrij en word gelukkig met wien gij wilt". Het meisje ging nu tot haar bruidegom en beiden namen den terugtocht aan. In den nacht werden zij echter door een ouden roover overvallen, die den jongeling al het geld afnam en het meisje met zich meevoerde. Nu sprak zij in haar angst tot den roover: "Neem ook alles, wat ik bij mij heb, maar doe mij geen kwaad. Laat mij met mijn bruidegom huiswaarts keeren". Zij vertelde hem haar heele geschiedenis en eindigde: "Als mijn vroegere verloofde, die toch nog in de beste jaren was, mij van mijn eed heeft ontslagen, zonder mij geweld aan te doen, dan zal het u, die reeds de grijsheid genaderd zijt, toch nog gemakkelijker vallen, mij ongehinderd te laten heengaan". Toen de oude roover de woorden van het meisje hoorde, werd hij bewogen; hij liet haar weggaan en gaf haar bovendien terug, wat hij den bruidegom had ontnomen en zij trokken beide in vrede huiswaarts.


"En nu", zoo vervolgde Salomo tot de mannen, die vóór hem stonden, "laat mij de buitenlandsche vorst vragen, wie van de drie de meest prijzenswaardige is: het meisje, de vroegere verloofde of de roover. Geeft gij het antwoord en ik zal u zeggen, of het met het mijne overeenstemt".
Nu nam de eerste het woord en zeide:"Ik loof vooral de jonkvrouw, omdat zij haar eed trouw gehouden heeft". De tweede meende: "Volgens mij is de vroegere verloofde het meest te prijzen, omdat hij van zijn verkregen recht afstand heeft gedaan en het meisje de vrijheid gegeven". De derde van de drie mannen zeide: "Noch het meisje, noch de vroegere verloofde hebben bijzondere aanspraak op waardering. Maar de roover, die het meisje in de macht had en haar liet vertrekken; die het goud in zijn bezit had en het weer teruggaf, hij lijkt mij het meest bewonderenswaardig".
Nu wendde Salomo zich tot de laatsten spreker: "Gij zijt de dief. Als gij het zoo iets buitengewoons vindt, dat de man de jonkvrouw, die hem niet toekwam, vrij liet heengaan en het geld, dat hij geroofd had, weer teruggaf, dan begrijp ik, dat gij niet geaarzeld hebt, u van hetgeen een ander toebehoorde, meester te maken".
De koning beval den man te geeselen en gevangen te houden. Nu bekende deze zijn schuld en wees de plaats aan, waar hij het geld verborgen had en de bezitters kregen ieder hun deel.

Meer Salomon verhalen zijn te vinden in: Deel 1, over de plaats van het recht in humoristische klassieke verhalen.

woensdag 23 november 2016

Klassieke Humor

Iedere week staat op dit blog een andere grap. Het bijzondere aan deze grappen is dat ze heel erg oud zijn, ook al zou je dat op het eerste gezicht niet meteen denken. Verder zijn de grappen over de hele wereld bekend, en ook dat zou je niet meteen verwachten. 

Als iemand de grap kent, hoor ik dat graag. Ook wil ik graag meer weten over de betekenis ervan.


Jeha op weg naar het front.
(bron: Marokkaans)

Jeha gaat naar de  (de grap werd in het Frans verteld).....  bellum.....wat is dat? (Mijn antwoord: in het Latijn betekent dat "oorlog", haha.) Dus Jeha gaat naar de oorlog tegen Duitsland....dat kan kloppen........ Hij zit in de trein tegenover een Duitse vrouw met op haar schoot een hondje. Hij rookt ‎hasjiesj. De vrouw houdt niet van hasjiesj. Als Jeha zijn pijpje leeg gerookt heeft, gaat hij liggen slapen. ‎De vrouw pakt stiekem zijn hasj-pijpje en de hasjiesj, en gooit het uit het raam. Jeha wordt wakker. En ziet ‎dat z’n hasj-pijpje en zijn hasjiesj weg zijn. Hij vraagt aan de vrouw tegenover hem in de trein: "Waar is ‎mijn hasj-pijpje en mijn hasjiesj?" De vrouw haalt haar schouders op. Jeha gaat weer slapen, en tussen ‎zijn wimpers door ziet hij dat de vrouw ook gaat slapen. Hij pakt het hondje van de vrouw en gooit hem ‎het raam uit. Even later wordt de vrouw wakker. Zij vraag Jeha: "Waar is mijn hondje?" Jeha antwoordt: "Hij is mijn hasj-pijpje en mijn hasjiesj achterna gesprongen door het raam van de trein om ze te gaan ‎halen....

Ga voor meer informatie naar de website: Klassieke Humor en Zijn Schaduw.