maandag 30 april 2018

Hoe het allemaal begon.

Ik heb nu al bij twee familiebijeenkomsten meewarige blikken opgemerkt, toen ik een Wereldtentoonstelling in Enschede ter sprake wilde brengen. Een Wereldtentoonstelling in Enschede? Dat bestaat niet. En na een kort moment van nadenken wordt er vlug op een ander onderwerp overgestapt.

Zoiets kan ik niet uitstaan. Ik maak uit de reactie op dat men mij van een soort dementie verdenkt of in ieder geval dat ik dit verzin. Volgens mijn omgeving verzin ik graag dingen, en dat zal ook wel waar zijn, gedeeltelijk. Toch geeft de reactie ook blijk van iets anders: de moeite die men deed om zich in de ander te verplaatsen is evenredig aan het verstrijken van de tijd afgenomen. Ik verzin namelijk heel vaak niet zozeer iets, maar geef gebeurtenissen een naam, die ik er ooit eens als kind aan heb gegeven. Een van mijn hobby’s was het in en uit elkaar halen van oude buistelevisies. Alle onderdelen gaf ik een eigen naam, omdat ik nooit een opleiding tot televisiemonteur heb genoten. De namen leken technisch zoals “weerstand” of “condensator”, maar ik weet tot op de dag van vandaag niet of het ook ergens opsloeg. Het eindigde met een steekvlam en een kleine ontploffing, waarbij de afstand tussen mij en televisie toevallig zo groot was dat er niets gebeurde dat mij fataal is komen te staan. Daarna gingen de oude tv’s de deur uit en ik heb er nooit meer naar omgekeken.

Met de Wereldtentoonstelling is iets vergelijkbaars aan de hand. Het gaat om een herdenking van een brand die 100 jaar tevoren Enschede had getroffen. Bij die herdenking was er een grote tentoonstelling Manifestatie 3 x A  in 1962. Het was mijn laatste jaar als misdienaar, nog net dertien jaar oud, en mijn intrede op het seminarie in Limburg. De pastoor had de gewoonte om op het eind van het jaar voor de misdienaars een uitstapje te organiseren. In 1962 was dat een uitstapje naar de Manifestatie 3x A. Het 3x A stond voor de industriële Activiteit, de agrarische Activiteit en de kennis Activiteit. Enschede werd op de wereldkaart gezet, omdat het er met de Enschedese economie beroerd voorstond, sinds het aangekondigde vertrek van de textielbaronnen uit de stad. Een hele wand van de Manifestatie was gewijd aan de toestand in de wereld met de bedoeling dat Enschede zich daaraan kon spiegelen. Ik stond veel langer dan de andere misdienaars demonstratief stil voor een grote klok aan de kennis-wand, die aangaf dat er in 1962 elke seconde 7 kinderen werden geboren, terwijl er elke seconde 5 mensen stierven. Elke seconde nam de wereldbevolking toe met 2 mensen. Dat lijkt weinig, maar als je het narekent dan zal de omvang van de wereldbevolking al na vijftig jaar zo groot zijn dat er een omvangrijke hongersnood dreigt. Ik zag dit met verbijstering aan, en vroeg de pastoor: “Dit kan nooit goed aflopen!? Wat moeten we doen om de wereld te redden?” Pas veel later kwam ik te weet dat veel 12-14 jarigen met dit soort zwaarwegende vragen rondlopen. Toen ik de foto’s die er gemaakt zijn van de Manifestatie zag, leek het wel alsof ik opnieuw op de “Wereldtentoonstelling” was terecht gekomen.

Het is duidelijk dat ik de Manifestatie 3x A de naam Wereldtentoonstelling heb gegeven. Onder de misdienaars was er namelijk enige wrevel over dat we erheen gingen. Door de naam een beetje op te pimpen dacht ik mijn kameraden over de drempel te kunnen halen. Vreemd is alleen dat ik dan bijna 55 jaar later als ik het op een familiebijeenkomst erover heb deze Manifestatie nog steeds de Wereldtentoonstelling noem. Waarschijnlijk had ik de naam opgepikt omdat 4 jaar eerder er in Brussel een Wereldtentoonstelling was met als publiekstrekker het Atomium. Omdat ik daar zo graag naartoe wilde, hield ik mij zelf en mijn mede-misdienaars voor de gek dat we eigenlijk daar waren geweest – ook naderhand. En deze leugen vertel ik dus nu nog steeds op familiebijeenkomsten. Het ligt dus niet alleen aan de kortere tijd die we nemen om ons in anderen te verplaatsen, maar ook aan mij.

Als troost dat ik niet naar de Wereldtentoonstelling kon – die was toch echt iets te ver weg – kreeg ik een boek van mijn oudste broer Jan: “reis met de zon”. (Je ziet dat ik echt een verwend lastig kereltje was!) Ik heb een poging gedaan om alle verhalen die erin voorkomen, uit het hoofd te leren. Dat lukte met sommige verhalen beter dan met andere. Het “Anansi verhaal” dat erin staat onder de titel “Hoe de spin aan zijn dunne middel komt”, was ook zo’n verhaal. Ik denk dat mijn fascinatie met de trickster-figuur teruggaat op de gebeurtenissen, die ik hierboven heb verhaald. Toen ik later de figuren die lijken op Anansi “ontmoette”, was dit een schok van herkenning. De herinnering aan “reis met de zon” en de reconstructie van alles wat ermee samenhangt, is pas van vandaag.


Uit: “reis met de zon”, verhalen uit zestig landen van de verenigde naties, red. Harold Courlander, ill. Jan Hartogh, Nederlandse bewerking van Margreet Bruijn, Cantecleer, Utrecht, 1955: pag.153-155):

[Liberia]

Hoe de spin aan zijn dunne middel komt. 


Lang, lang geleden, lagen er niet zo heel ver van elkaar, twee dorpen, Kemojav en Momojav. In beide dorpen nu, werd ieder jaar een groot feest gehouden, waarop de bewoners trots waren. Het feest in Kemojav werd in dezelfde tijd gegeven, als dat in Momojav. Van de mensen, die dicht bij deze dorpen woonden, gingen sommigen naar het feest in Kemojav en anderen naar dat in Momojav. En zo kwam het, dat beide dorpen na-ijverig op elkaar werden en steeds mooiere feesten gingen geven. En op de laatste dag mochten alle bezoekers steeds zoveel eten, als ze maar wilden.
Nu was Pakayana de spin een beroemde eter. Altijd was hij hongerig. Wanneer hij ook maar voedsel zag, at hij het op. Al was het ook midden in de nacht. En nooit at hij zoveel als op de jaarlijkse feesten in Kemojav en Momojav. Soms ging hij naar het ene dorp om te eten, en soms ook naar het andere. Maar al schrokte hij ook nog zoveel naar binnen, hongerig bleef hij toch.

Toen bedacht Pakayana dat hij alleen genoeg zou krijgen, wanneer hij op beide feesten ging eten. Maar al lagen de dorpen nu niet zo heel ver van elkaar, toch was het voor de spin een heel eind lopen. En hij wist nooit precies wanneer het eten begon.

“Ik zal er wat op vinden,” dacht de spin. Hij dacht net zo lang, tot hij er wat op gevonden had. Toen huurde hij twee mannen om hem te helpen en kocht een touw, dat net zo lang was als de weg tussen Kemojav en Momojav. Hij sneed het touw precies door midden en bond beide stukken om zijn middel. Het ene uiteinde gaf hij aan de ene man, en het andere uiteinde aan de andere man. Toen ging hij juist op de helft van de weg tussen Kemojav en Momojav staan en stuurde de mannen elk een kant uit. “Als ze in Momojav gaan eten, trek dan hard aan het touw,” zei hij tegen de ene man. En tegen de andere zei hij: “Als ze in Kemojav gaan eten, trek dan hard aan het touw.”

De mannen beloofden te doen, zoals hij hun gezegd had, en gingen vlug op stap. Pakayana ging rustig zitten wachten, op de dingen die komen zouden. Nu zou hij wel gauw weten in welk dorp het eerst het feestmaal werd begonnen. En daarheen zou hij dan lopen, zo vlug als zijn poten hem maar dragen konden. En als hij dan daar klaar was, zou hij naar het andere dorpje gaan om verder te eten. En zo zou hij dan, voor het eerst van zijn leven, genoeg krijgen.

De ene man ging dus met zijn touw naar Kemojav en de andere ging met zijn touw naar Momojav. En Pakayana zat halverwege te wachten en was erg tevreden over zichzelf. En terwijl hij daar zo wachtte, moest hij maar steeds denken aan de rijst, de geiten-boutjes, de vette ossen en de kippen, die voor het feestmaal klaar gemaakt zouden worden.

Zo ging er een poosje voorbij en nog een poosje. Pakayana wachtte en wachtte. En toen werd hij ongeduldig en boos, dat er nog steeds geen seintje kwam. Van de ene kant niet, en van de andere kant ook niet. Maar eindelijk gebeurde er dan toch iets. Het feestmaal in Momojav begon. En op precies dezelfde tijd begon ook het feestmaal in Kemojav. De twee mannen, die Pakayana gehuurd had, begonnen elk aan hun touw te trekken. Het waren heel sterke mannen, en ze trokken dan ook heel erg hard. Zó hard trokken ze, dat Pakayana de ene kant niet op kon, en de andere ook niet. Hij wipte maar wat op en neer, steeds op dezelfde plaats. De mannen waren even koppig als sterk. Ze trokken maar, en ze trokken maar. En de touwen om Pakayana’s middel werden strakker en strakker aangetrokken.

De mensen in Momojav en Kemojav aten een hele tijd. Maar eindelijk waren ze dan klaar. Toen pas hielden de mannen op met trekken. Ze liepen terug naar de plek waar ze Pakayana achter hadden gelaten en daar vonden ze hem op de grond liggen. Hij jammerde en kreunde en hapte naar adem. Ze maakten de touwen los. Maar waar die om zijn middel hadden gezeten, was Pakayana heel dun geworden. De ene helft van zijn lijf bobbelde boven zijn middel en de andere er onderuit.

En zo heeft Pakayana de spin dan dat dunne middel gekregen, en hij heeft het nog.


Als de mensen hem zien, moeten ze altijd denken aan de keer, dat Pakayana probeerde om op twee feesten tegelijk te eten. In Momojav en Kemojav.

dinsdag 24 april 2018

De Afrikaanse Anansi .


(Vergelijkbare Anansi verhalen zijn te vinden bij Ulla Schild/Christensen in verzamelingen Westafrikaanse sprookjes, Bruna, Utrecht, 1978.)

De spin Anansi was een geweldige blaaskaak die op een stuitende manier te koop liep met zijn knappe kop. Op een dag waagde deze verwaande kwast het zelfs te beweren dat hij meer verstand (1)  dan Woelbari (God) had. Woelbari was diep verontwaardigd. Hij liet Anansi roepen en beval hem “iets” te halen. Dat was alles wat hij zei, en Anansi moest zelf maar uitzoeken wat Woelbari bedoelde. Anansi pijnigde zijn hersens af en piekerde zich de godsganse dag suf. Die avond lachte Woelbari hem uit en zei: “je hoeft me alleen “iets” te brengen. Je loopt altijd overal rond te bazuinen dat je in niets voor mij onderdoet, dus bewijs dat nu maar eens!”

De volgende dag verliet Anansi de hemel en ging op pad om “iets” (2) te zoeken. Opeens schoot hem een lumineus idee te binnen. Hij ging langs de
kant van de weg zitten, riep alle vogels bijeen, leende van elk een mooie veer en stuurde het gevederde volkje de lucht weer in. Met vaardige handen weefde hij een prachtig kleed van de veren, keerde terug naar de stad van Woelbari, tooide zich met de schitterende vederbos (3)  en ging in een boom vlak voor Woelbari’s huis  (4) zitten. Niet lang daarna kwam Woelbari naar buiten gedrenteld en zag daar de bont glanzende vogel zitten. Omdat hij hem nog nooit eerder gezien had en hem dus ook niet kende, riep hij zijn volk bijeen en vroeg hoe deze vogel heette, maar niemand wist het, zelfs de olifant niet, die verder toch iedereen in het bos kent. Toen opperde iemand dat Anansi wellicht uitkomst kon bieden, maar dat idee werd door Woelbari afgewimpeld met de mededeling dat hij hem op een boodschap had uitgestuurd.

Meteen wilde iedereen meteen weten wat voor boodschap dat dan wel was, en Woelbari lachte hartelijk en zei: “Anansi is een opsnijder. Ik hoorde hem laatst zeggen dat hij net zoveel verstand had als ik en daarom heb ik hem maar eens opgedragen “iets” voor mij te halen.” Nu wilden ze allemaal weten wat dat iets dan wel was, en Woelbari antwoordde dat Anansi dat van zijn leven niet zou raden, want dat het “iets” dat hij bedoelde niets minder was dan de zon, de maan en de duisternis (5).

De aanwezigen lachten zich krom dat Anansi nu ook eens in de pekel zat (6) en gingen opgewekt kwetterend uiteen. Maar Anansi had in zijn wonderschone vermomming precies gehoord wat er van hem verlangd werd. Zodra de kust vrij was klom hij uit de boom, wierp zijn verentooi af en ging op reis. Het werd een lange reis, en niemand weet precies waar hij heenging, maar waar hij ze vandaan haalde mag god weten, een feit was dat hij weeromkwam met de zon, de maan en de duisternis. Sommigen geloven dat de slang (7) ze hem gegeven heeft, maar anderen zijn daar nog niet zo zeker van. Hoe dan ook, hij vond ze, stopte ze in een zak en keerde terug naar Woelbari.

In de late namiddag bereikte hij de hofstede van zijn heer. Woelbari begroette hem en vroeg of Anansi iets voor hem had meegenomen (8)“Met uw welnemen,” antwoordde Anansi, en hij trok zijn zak (9) open en haalde de duisternis tevoorschijn. Eensklaps was het overal pikkedonker. Je kon geen hand voor ogen meer zien. Toen haalde hij de maan uit de zak en nu konden de mensen weer een klein beetje zien. Tenslotte haalde hij de zon tevoorschijn, en de mensen die met angstogen toekeken wat Anansi daar uit de zak toverde, kregen de zon pal in hun ogen en werden stekeblind. Anderen, die de uitpakkerij (10). slechts met terloopse blikken volgden, werden aan één oog blind, en er waren er die geluk hadden, en hun gezichtsvermogen bleef onaangetast. Zo kwam de blindheid op aarde. 

maandag 16 april 2018

Anansi en zijn watervriendin.

Klik hier voor mijn commentaar.

Anansi, de waterspin,  had een watervriendinnetje. Het was een watramama (watergeest). Zij maakte vaak lekkere hapjes voor de spin. Anansi deelde daarvan nooit iets met de andere dieren.


Op een keer werd Anansi uitgenodigd voor een groot eetfeest op de bodem van de rivier. Alle dieren van het bos waren uitgenodigd door de fee. De ene na de andere gast liet zich in het water plonzen en zakte naar de bodem.


Anansi was echter te licht en bleef drijven hoe hij ook spartelde en sprong. Een vriend gaf hem de raad: “Trek een oude jas aan en doe een steen in iedere zak.” Dat deed Anansi en snel daalde hij naar de bodem.



Haastig schoof hij aan tafel bij de wachtende gasten. Juist toen hij de eerste hap wilde nemen, riep de fee (watramama): “Anansi, wat zie jij er gek uit met die oude jas! Zo kun je toch niet aan tafel gaan op mijn feest. Doe uit die jas.” “Ik ben verkouden,” sputterde Anansi. Maar de fee stond erop, dat hij de jas zou uitdoen.

Anansi moest nu wel. Met een vaartje schoot de spin naar boven. En zo liep hij de maaltijd mis en aten de andere dieren hun buikje vol.

zaterdag 14 april 2018

Anansi, de Trickster.

Klik hier voor mijn commentaar.

(Uit: Voorhoeve, Dikke Ikke en de rest, Het verjaardagsfeest, pag 18-21.)


Het verjaardagsfeest.

Tekenaar onbekend, uit Dikke Ikke en de rest.

Anansi zou gauw jarig worden en hij wilde een feest geven voor al zijn vrienden: Haas, Hert, Hond, Olifant, Tijger, Vos, te veel om op te noemen. Er was maar één dier waar hij echt een hekel aan had, en dat was Schildpad. Je weet wel, dat dier dat altijd zo ernstig en wijs doet en zo doodbedaard loopt, alsof het nooit haast heeft. Daarom besloot Anansi een grote maaltijd te geven op de top van de berg. De bedaarde Schildpad zou dan wel te laat komen, als al het eten op was.

Maar Schildpad is dan misschien niet één van de vlugsten, hij is wèl één van de slimsten. Hij was heel vroeg in de morgen op pad gegaan, nog voor de zon opkwam, en net toen de andere dieren aan tafel zouden gaan, kwam ook Schildpad Anansi feliciteren met zijn verjaardag.
“Hartelijk bedankt” zei Anansi “ik ben blij dat je er bent, want we wilden juist beginnen, en ik maakte me al ongerust. Dus als jullie nu allemaal je handen wilt wassen, dan kunnen we beginnen te eten.” De dieren keken elkaar verbaasd aan. Handen wassen? Wat was dat nou voor onzin? Daar hadden ze nog nooit van gehoord. Zeker weer wat nieuws van Anansi. “Hoe doe je dat, Anansi?” wilden ze weten. “Jullie willen me toch niet wijsmaken dat jullie gewend zijn om met ongewassen handen aan tafel te gaan? Dat heeft mijn lieve moeder zaliger me wel anders geleerd. Ik hoor het haar nog zo zeggen: altijd eerst handjes wassen voor je aan tafel gaat. Er stroomt hier een riviertje onder aan de berg. Gaan jullie nu maar gauw, dan zal ik alvast de soep opdoen.”

Dat was een tegenvaller voor Schildpad die niet zo snel uit de voeten kan. Hij haastte zich wat hij kon, maar hij kwam toch pas boven toen de soep al op was. “Ga maar gauw zitten” zei Anansi. “Maar laat toch eerst even zien of je nu schone handen hebt.” Schildpad liet zijn handen zien. Op weg naar boven waren ze natuurlijk weer vuil geworden. Anansi was verontwaardigd. “Wil je nu echt met zulke vieze handen gaan eten? Kijk, er zit modder aan en je hebt ook nog zwarte nagels. Maar ik zal je nog één kans geven. Ga ze nu maar gauw wassen, dan zal ik een extra lekker stukje voor je bewaren.”

Schildpad begreep dat hij nooit met schone handen aan tafel zou kunnen komen, en dat Anansi dit alleen had bedacht om hem te plagen. Hij keerde mismoedig terug. Tijdens de lange tocht naar huis had hij tijd te over om te bedenken hoe hij zich op Anansi zou kunnen wreken.

Nu wilde het geval dat Schildpad juist de volgende week jarig zou worden. Hij nodigde alle dieren uit op een groot diner op de bodem van de zee. Anansi is zo licht dat hij over het water kan lopen, zoals je vast weleens gezien hebt. Hij kan dus nooit naar de bodem van de zee komen.
Maar Anansi is niet voor één gat te vangen. Op zolder had hij nog een oude overjas van zijn vader liggen. Die trok hij aan en de zakken stopte hij vol met zware keien. Zo kwam hij toch nog op het feest van Schildpad. Hij gunde zich haast de tijd niet om Schildpad te feliciteren. Hij ging direct aan tafel zitten en had de lepel al in de hand om er vlug bij te zijn. Schildpad wist even niet hoe hij het had. Het was Anansi dus toch gelukt! Toen iedereen aan tafel zat, zei hij: “Ik heb altijd geleerd van mijn moeder dat je je jas uit moet doen, voor je aan tafel gaat. Ik weet niet uit wat voor een familie jij komt, vriend Anansi, maar mij bederft het de eetlust als ik je zo aan tafel zie zitten in je overjas. Wees dus zo vriendelijk om je jas uit te trekken.”

Hoe Anansi ook tegensputterde, hij moest zijn overjas uittrekken. En daarmee vloog hij natuurlijk als een kurk naar de oppervlakte en zag al het lekkers aan zijn mond voorbij gaan.

dinsdag 3 april 2018

Een Paasverhaal van de Wayana-Indianen uit Suriname.

Deus ex Machina
Lang geleden leefden de Indianen nog allemaal blij en gelukkig in de hemel. Op een keer schoot een Indiaanse jager een vogel dood met zijn pijl en boog. Toen hij naar de plaats rende waar de vogel was neergekomen, vond hij een groot gat. Nieuwsgierig gluurde de Indiaan over de rand. Tot zijn stomme verbazing zag hij diep beneden zich de aarde met daarop allerlei dieren.

De jager maakte een lang touw en liet zich naar beneden zakken. Op aarde schoot hij een hert en braadde het vlees. Het smaakte bijzonder lekker. Daarom nam hij een stuk vlees mee terug naar de hemel en liet de Indianen daarvan proeven.

Iedereen wilde nu een kijkje gaan nemen op de aarde. De één na de ander liet zich langs het touw zakken. Toen was een geweldig dikke vrouw aan de beurt. Ze was echter zo zwaar en rond, dat ze niet door het gat kon. Ze kwam muurvast te zitten. Hoe de Indianen ook trokken en sjorden, ze kregen de vrouw niet uit het gat.

Zo kon niemand er meer door. De Indianen die nog in de hemel waren konden niet naar de aarde. De Indianen die al op de aarde waren konden nooit meer terug naar de hemel.

Wie meer wil weten over de Surinaamse Indianen, zal zijn best moeten doen: veel is er over hen niet bekend. Behalve de website met een link onder Wayana-Indianen, is er nog de website over hun taal. Ook hier weer volop activiteiten van Missieposten, met alle goede en slechte gevolgen van dien. Ik weet niet meer, hoe ik aan dit verhaal ben gekomen. Misschien kan iemand mij helpen?