Hoofdstuk 22: Hoe Panurg een Parijse dame een poets bakt.
Klik hier voor de originele teksten en noten.
Het volgende verhaal heeft alweer een slechte naam. Om het
op de manier van Rabelais te omschrijven: het is gruwelijk, godslasterlijk,
amoreel en onbeschoft. Het heeft alle trekken van een Trickster, een verhaal
van een schelm. Er zijn commentatoren
die dit hoofdstuk uit de Pantagruel niet van commentaar hebben willen voorzien. In
mijn commentaar heb ik de opmerkingen gerangschikt onder de aanduidingen waarmee ik dit verhaal heb gekarakteriseerd: gruwelijk, godslasterlijk, amoreel,
onbeschoft en restnoten. Let op het venijn zit in de staart! Alweer een #MeToo verhaal in deze serie blogs gewijd aan de
Klassieke Humor.
Hoe Panurg de Parijse dame die niet op zijn avances inging, te pakken nam wat niet in haar voordeel uitviel.
De volgende dag was het Sacramentsdag (RK Feestdag twee
weken na Hemelsvaart)
. Dat is een dag waarop de vrouwen zich uitbundig kleden in hun mooiste kleren. En voor deze dag trok
onze dame een prachtige japon aan van karmozijn rood satijn met een wit hesje
van velours.
De dag tevoren zocht Panurg overal en nergens naar een
loopse teef, die hij, toen hij haar dan eindelijk gevonden had, met zijn riem
vastbond en mee naar zijn kamer nam en goed te eten gaf de hele dag door en ook
’s nachts. ’s Ochtends maakte hij haar af (1) en
haalde hij er dat stuk vanaf dat de Griekse geomantiërs (2) kennen als
het orgaan dat de teef loops maakt, en sneed dat in heel erg kleine stukjes, zo
klein hij kon, en nam die stukjes goed verstopt met zich mee naar de plek waar
hij wist dat de dame in kwestie heen moest gaan om in de processie mee te lopen.
Toen zij de kerk binnenging, reikte hij haar het wijwater aan en begroette haar
heel erg hoofs (3). Even later toen ze haar
schietgebedjes (4) had gedaan, ging hij naast
haar zitten in de kerkbank en gaf haar op schrift een gedicht aan, een rondeel (5), dat luidt als volgt:
Nog een keer wil
ik getuigen hoeveel liefde
ik voor u voel,
die u afwees en niet beliefde.
U joeg me weg,
zonder hoop u weer te ontmoeten
ook al heb ik niets
gedaan waarvoor ik zou moeten boeten.
Niets, wat ik deed, wat ik zei, of zelfs heb gedacht,
is er, waardoor ik
dit zou kunnen hebben verwacht.
Als mijn
liefdesaanzoek zo slecht viel,
had u mij dat zelf
kunnen zeggen in gepaste stiel:
“Laat me, alstublieft,
met rust, mijn vriend, dit keer!” (6)
Doe ik er verkeerd
aan u mijn liefde te verklaren?
Had ik vuur en
vlam voor mijzelf moeten bewaren?
Uw schoonheid
verraadt hoe mooi uw lichaam is gevuld
zelfs verborgen in
een pak kledingstukken gehuld.
Maar ik zoek niets
anders dan uw gratie nog alweer
“Om mij in u te
mogen steken, voor dit keer.” (7)
En mét dat zij het papier openvouwde om te zien, wat erin
stond, strooide Panurg behendig het loopse tovermiddeltje (8) over haar uit, vooral in de plooien van haar jurk
en in die van haar mouwen. Toen zei hij tegen haar: “Mevrouw, die arme
stapelverliefde minnaars kunnen zich niet altijd beheersen. Wat mij betreft, ik
hoop dat die rusteloze nachten, die niet aflatende pijn en narigheid die ik
omdat ik verliefd op u was, heb moeten verdragen, in mindering worden gebracht
op de straffen die ik in het vagevuur moet ondergaan. Zou u, op z’n minst, God
willen vragen dat ik het geduld kan opbrengen mijn ellende te verdragen.”
Panurg was nog niet uitgesproken of alle honden in de kerk (9) kwamen op de dame af, afgaande op de reuk van het
middeltje dat hij over haar had uitgestrooid. Grote en kleine, zware en fijne,
alle renden ze op haar af, hun geslacht ontbloot, haar besnuffelend, en van
alle kanten met opgeheven poot op haar plassend. Het was de goorste
smeerlapperij ter wereld (10).
Panurg joeg ze zo’n beetje bij haar weg, nam afscheid van
haar, en trok zich terug in een zijkapelletje om het vermakelijke spektakel (11) beter te kunnen zien. Die laag-bij-de-grondse
honden piesten op al haar kleren: een grote hazewind deed het zelfs op haar
hoofd, een andere tegen de mouwen en achterop haar kont. De kleintjes deden
plasjes op haar hoge schoenen. De vrouwen in haar buurt moesten veel moeite
doen om haar te ontzetten. En Panurg maar lachen. Tegen een stadsheertje (12) merkte hij op: “Je zou denken dat die dame loops
is. Of zou het zijn dat een hazewind haar pas heeft gedekt?” En toen al die
honden in een kring om haar heen liepen te grommen alsof zij een loopse teef
was, ging hij op zoek naar Pantagruel.
Onderweg gaf hij iedere hond die hij maar tegen kwam een
schop en riep ze na (13): “Waarom ben je niet met je vriendjes bruiloft gaan vieren?
Vooruit, vooruit, schiet op, zo dadelijk kom je nog te laat!” Toen hij
thuiskwam, zei hij tegen Pantagruel: “Mijnheer, alstublieft, kom vlug kijken.
In de stad is een allermooiste dame omstuwd door een massa honden, die haar
zonet hebben besprongen.” Pantagruel gaf graag toe aan dat verzoek, en toen hij
het schouwspel (11) zag, was hij zwaar onder de indruk. Hij vond het een schoon en nieuw spektakel. Toen de processie
voorbijkwam, liepen er wel meer dan zes honderd duizend en veertien honden in
mee. Die tolden in sprongen om haar heen, en vielen haar lastig. En waar zij
ook maar langskwam, sloten zich steeds nieuwe honden bij de processie aan,
omdat zij op de geur afkwamen die haar kleren verspreidde. En overal plasten de
honden op de plekken langs de weg, waar haar japon een spoor had achtergelaten.
Iedereen hield stil om dit hondengedrag te aanschouwen. Die
honden ondertussen beklommen haar tot op haar nek, waardoor haar zondagse
kleren heel erg vies werden. Zij wist zich hieruit op geen andere manier te
redden dan zich in haar herenhuis (15) terug te trekken.
En de honden bleven haar achterna zitten, zij verstopte
zich, en de kamermeisjes maar lachen. Toen zij haar huis was binnengegaan en de
deur achter zich had dicht gedaan, kwamen alle honden van een halve mijl in de
omgeving naar haar huisdeur om er eens flink te kunnen plassen. Zij piesten zo
flink tegen haar huisdeur, dat hun plassen een beekje werd, waar eendjes in
konden zwemmen. ’t Is deze beek, die tegenwoordig langs Sint-Victor stroomt en
waarin Gobelin (16)
zijn kleden scharlaken rood verft, vanwege de bijzondere eigenschap van
hondenpis -- gelijk mijnheer Doribus (17)
indertijd in een preek al verkondigde. En met Gods hulp had men er een
watermolen kunnen laten malen, ook al is het dan geen molen van de grootte van
die van Bazacle te Toulouse.
Hierna vertrekken Pantagruel en Panurg naar Utopia om
Dipsoden een lesje te leren. We gaan op reis.