vrijdag 23 juni 2023

 Slot: Aesopus, de dichter van fabels, door Planudes/Anoniem.

Klik je op Inleiding ‎‎voor noten en achtergrondinformatie.


 
In die tijd dichtte de Frygiër zijn fabels, die hij opdroeg aan de koning van Lydië, en díe stuurde ze op zijn beurt door naar de bewoners van Samos, die Aesopus overlaadden met eerbewijzen. Hij kreeg lust tot reizen, hij wilde de wereld in trekken, om zich met hen die zich filosoof noemden te onderhouden over allerlei zaken. Zo kwam het dat hij een grote geloofswaardigheid opbouwde bij Lycérus, de koning van Babylon (1) . De koningen indertijd stuurden elkaar vraagstukken met betrekking tot allerlei kwesties toe (2) om ze op te lossen. Afhankelijk van of je het voorliggende probleem kon oplossen of niet, moest er belasting of een boete worden betaald (3) . Lycérus,  geholpen door Aesopus, had het altijd bij het rechte eind, en werd onder de anderen beroemd en berucht, zowel door de kwesties die hij voorstelde als die hij oploste.


Ondertussen trouwde onze Frygiër en omdat hij geen kinderen kon krijgen adopteerde hij een jonge man van adel, genaamd Ennus (4). Aesopus kreeg stank voor dank van deze ondankbare zoon. Het liep zo uit de hand dat hij het bed van zijn weldoener bezoedelde. Toen Aesopus dat hoorde, joeg hij hem weg. De ander –om zich op Aesopus te wreken – fabriceerde brieven, waaruit op te maken was dat Aesopus onder een hoedje zou spelen met de rivalen van Lycérus. Lycérus, overtuigd door het zegel op de brieven en de handtekening onder het schrijven, beval aan een van zijn officieren, Hermippus (5) de verrader Aesopus meteen ter dood te brengen. Deze Hermippus was een vriend van de Frygiër. Hij redde zijn leven. En zonder dat iemand het wist, bracht hij hem lange tijd in een graf, waar Aesopus zich verborgen hield, (6) te eten. Toen Necténabo (Necténabo II  of  Necténabo I), koning van Egypte, een gerucht opving over de dood van Aesopus, dacht hij Lycérus voortaan als belastingplichtige aan zich te kunnen binden. Hij durfde hem uit de tent te lokken, en daagde hem uit om hem architecten te sturen die een toren in het firmament, in de lucht,  konden bouwen (7). En tegelijkertijd moest hij iemand sturen die alle vragen van Necténabo zou kunnen beantwoorden, (oorspronkelijke tekst gaat verder: tegen betaling van 3 jaar belasting door Necténabo. Maar slaagde hij er niet in dan moest men hem 10 jaar belasting betalen.) Nadat Lycérus deze brieven had gelezen en ze aan de meest bekwame staatsdienaren had voorgelegd, bleef iedereen in gebreke --- dat was het moment waarop de koning zich bewust werd dat Aesopus er niet meer was. Hermippus zei hem daarop dat Aesopus niet dood was. En de koning ontbood hem daarop aan zijn hof. De Frygiër werd heel goed ontvangen, rechtvaardigde zich en vergaf Ennus. De brief van de koning van Egypte bracht hem aan het lachen. Hij adviseerde de koning om de architecten in de lente te sturen. Hij zelf zou meegaan als degene die op alle vragen van de koning antwoord zou geven.


Lycérus stelde Aesopus weer in het bezit van al zijn goederen en leverde Ennus aan hem uit om ermee te doen wat hij wilde. Aesopus behandelde hem als zijn zoon en de enige straf voor hem was de goden en zijn vorst te eren. (8)  Hij moest voor zijn vijanden verschrikkelijk zijn, voor alle anderen gemakkelijk en meegaand. Hij moest zijn vrouw goed bejegenen, zonder haar al zijn geheimen toe te vertrouwen. Hij moest niet spraakzaam zijn en de roddelaars bij zich verjagen. Zich niet door onheil op de kop laten zitten. Zorg hebben voor de toekomst, want het is beter met zijn dood zijn vijanden te verblijden dan door zijn vrienden voor onbenul door te gaan tijdens het leven. Vooral was het van belang niet jaloers te zijn op het geluk van anderen, zelfs als dat betekende zichzelf te kwellen. Ennus was geroerd door deze vermaningen en Aesopus goedheid, die hem als een schot met pijl en boog midden in het hart trof: hij stierf korte tijd later (9).


Laten we terugkomen op de uitdaging van Necténabo (10): Aesopus koos voor arenden, die hij africhtte (commentaar La Fontaine: “instruit” , onderwees: “chose difficile à croire”, ongelofelijk). Hij leerde ze, zal ik maar zeggen, een mand in de lucht met zich mee te dragen, waarin een jong kind lag. (11) Toen het eenmaal lente was geworden, ging hij weg naar Egypte met zijn hele hebben en houden (équipage) . Dat riep bij de volkeren in de landen waar hij doorheen trok, grote bewondering op. Men verwachtte er veel van. Necténabo, die in de veronderstelling leefde dat hij overleden was, en daarom het raadsel had opgegeven, was door zijn komst uiterst verbaasd bij zijn aankomst. Hierop had hij niet gerekend, en hij was nooit die weddenschap met Lycérus aangegaan, als hij had geweten dat Aesopus nog leefde. Hij vroeg hem of hij de architecten bij zich had. En of er iemand was die op al zijn vragen, kon antwoorden. Aesopus gaf als antwoord, dat degene die overal antwoord op zou geven, hij zelf was, en dat hij de architecten te zien zou krijgen, als het zover was. Men vertrok naar het open veld, waar de arenden omhoog vlogen met de manden waarin de kleine kinderen lagen. Die kinderen schreeuwden om cement, stenen en hout. U ziet, zei Aesopus tegen Necténabo, dat ik u de werkers gevonden heb voor het project dat u voor ogen staat: voorzie ze van materiaal om de toren te bouwen! Necténabo gaf toe dat Lycerus had gewonnen.


Daarop stelde hij de volgende vraag aan Aesopus: ik heb in Egypte merries die het hinniken van paarden uit de omgeving van Babylon kunnen horen en ze bezwangeren. Wat is uw antwoord daarop?” De Frygiër stelde het geven van een antwoord uit tot de volgende dag, en ging terug naar zijn onderkomen. Hij vroeg aan kinderen hem een kat te brengen, en die kat door de straten te jagen onder het geven van zweepslagen. Egyptenaren vereren katten en voelen zich heel erg beledigd door zo’n behandeling van het dier. Ze redden de kat uit handen van de kinderen en gingen zich bij hun koning over dit gedrag beklagen. Hij riep de Frygiër op om voor hem te verschijnen. “Weet u niet,” vroeg de koning hem, “dat dit dier een van onze goden is? Waarom behandel je hem dan op deze manier?” “De reden is dat de kat Lycérus heeft beledigd,” gaf Aesopus hem ten antwoord. “Want vannacht heeft de kat een bijzonder moedige haan gekeeld (12) die heel erg mooi elk uur kraaide!” “U bent een leugenaar!” antwoordde de koning. “Hoe is het mogelijk dat een kat dit gedaan kan hebben en  in zo korte tijd zo’n lange reis zou kunnen afleggen?” Waarop Aesopus (hinderlijk ventje) antwoordde: “En hoe zou het mogelijk kunnen zijn dat uw merries over zo’n lange afstand het hinniken van onze paarden (in Babylon) horen en daarvan zwanger worden?”


Daarna liet de koning, Necténabo, uit Heliopolis bepaalde mensen komen die bekend stonden om hun intelligentie, verder mensen bedreven in het oplossen van raadsels. Hij richtte een groot koninklijk maal aan, waarop hij de Frygiër uitnodigde. Tijdens de maaltijd legden ze Aesopus verschillende kwesties voor, o.a. deze. Op een zuil in het midden van 12 steden stond een grote tempel. Elk van deze steden heeft een stadsmuur gestut door dertig steunbogen aan de buitenkant en om elk van die bogen heen lopen twee vrouwen, de ene achter de andere. De ene is wit, de andere zwart. Aesopus antwoordde daarop: “Maar dat is een raadsel voor de kindertjes van ons land! De tempel is de wereld, de zuil is het jaar. De steden zijn de maanden. En de steunbogen zijn de dagen, waaromheen om beurten de dag en de nacht lopen.” (13 )


De volgende dag verzamelde Necténabo al zijn vrienden. “Dulden jullie,” zei hij hun, “dat een misbaksel de oorzaak is dat Lycérus met de hoofdprijs ervandoor gaat, en mij in verwarring achterlaat?” Een van hen adviseerde de koning, het omgekeerde van wat hij aan Lycérus had gevraagd te doen: “Laat Aesopus ons naar kwesties vragen waarvan wij nog nooit gehoord zouden hebben.” Aesopus stelde een schuldbekentenis op, waarin stond dat Necténabo een schuld van 2 duizend talenten had bij Lycérus. De schuldbekentenis kreeg Necténabo helemaal ongemerkt in zijn bezit. Voordat men de brief met de schuldbekentenis opende, schreeuwde Aesopus: “Dit is toch wel het grootste onrecht ter wereld. Ik wil jullie hiervan allen getuige maken. “Het is waar,” gaven ze toe, “dat wij nog nooit tevoren van dit onrecht hadden horen spreken. “Dus,” concludeerde Aesopus, ”heb ik voldaan aan jullie vraag?” Necténabo stuurde hem terug (naar Babylon) overladen met cadeaus, zowel voor zichzelf als voor zijn baas.


Het verblijf van Aesopus in Egypte is misschien aanleiding dat sommigen hebben geschreven dat hij er slaaf was samen met Rhodopis (14) . En wel die Rhodopis, waarvoor de koning als geschenk, omdat zij zijn minnares was, één van de drie Pyramides liet bouwen, die ook nu nog bestaan.  Ze worden alom bewonderd: de kleinste Pyramide is die voor Rhodopis, het is dan wel de kleinste, maar ook de Pyramide gebouwd met het meeste vernuft.


Bij zijn terugkeer in Babylon werd Aesopus door Lycérus ontvangen met groot vertoon van vreugde en vriendelijkheid: deze koning, Lycérus, liet voor hem een standbeeld oprichten. De lust te zien en leren maakte dat Aesopus afzag van al deze eerbewijzen. Hij verliet het hof van Lycérus op de dag dat hem alle privileges toevielen, die hij maar wenste. Hij zei deze koning vaarwel om nogmaals een bezoek te brengen aan Griekenland. Lycérus liet hem alleen gaan na hem onder tranen te hebben omarmd. En hij moest op een altaar zweren, dat hij zou terugkeren om zijn laatste dagen bij hem te slijten.


Van de steden, die hij aandeed, was Delphi een van de belangrijkste. De bewoners van Delphi luisterden gretig naar wat hij te vertellen had. Maar op geen enkele manier bewezen ze hem eer. Over deze neerbuigendheid was Aesopus gepikeerd en hij vergeleek ze met stokken die op de golven van een meer dreven: van verre denk je dat het iets belangwekkends is; van dichtbij zie je dat het niets voorstelt. Die vergelijking kwam hem duur te staan. De bewoners van Delphi werden bevangen door zo’n geweldige haat en een zo’n sterk verlangen om wraak (nog afgezien van het feit dat ze vreesden door hem te worden afgewezen) dat ze besloten hem naar de andere wereld te helpen. Om dat voor elkaar te krijgen verstopten ze tussen zijn kleren een van hun heilige vazen. Zó legden zij het erop aan dat Aesopus van diefstal en heiligschennis werd beschuldigd, een misdaad waarop de doodstraf stond.


Toen hij Delphi wilde verlaten en zich op weg begaf naar Phocis kwamen de bewoners van Delphi naar hem toe gelopen alsof ze in de hoogste nood verkeerden. Zij beschuldigden hem ervan hun vaas te hebben gestolen. Aesopus zwoer onder ede dat hij dat niet had gedaan. Daarop doorzochten zij zijn bullen. En ze vonden de vaas! Alles wat Aesopus hier tegenin kon brengen, mocht niet baten dat ze hem als een beruchte schurk behandelden. Zij brachten hem terug naar Delphi, geboeid, in het gevang geworpen, en tenslotte ervan beschuldigd dat hij zich uit de voeten had willen maken.  Er was niets dat hij zoals gewoonlijk voor zijn verdediging kon aanvoeren. Hij zei onschuldig te zijn, maar de bewoners van Dephi bespotten hem.


(15) “De kikker,” hield hij hun voor, “had de rat gevraagd hem te komen bezoeken. Om de hoge golven te kunnen trotseren, bond de kikker de rat vast aan zijn poot. Zodra ze te water gingen, wilde de kikker de rat de diepte in trekken, met de
bedoeling dat hij zou verdrinken, en hem lekker kon opsmikkelen.  De ongelukkige rat bood korte tijd weerstand. In de tijd dat ze aan het wateroppervlak met elkaar worstelden, kreeg een roofvogel hen in de gaten, dook naar beneden. De kikker werd samen met de rat de lucht in opgetild, omdat hij de rat niet van zijn poot kon losmaken. Ze begonnen elkaar te haten (se reput?). Zo is het ook met u gesteld, verschrikkelijke bewoners van Delphi: iemand machtiger dan jullie zal mij wreken! Ik zal ten onder gaan, maar jullie zullen dat ook. ”


Toen men hem naar de martelkamer bracht, vond hij gelegenheid om te ontsnappen. Hij vluchtte de kleine kapel gewijd aan Apollo in. De bewoners van Delphi sleurden hem naar buiten. “U schendt het recht op asiel in een heiligdom,” zei hij hun. “Het is maar een kleine tempel: daarom denken jullie ermee weg te komen. Maar de dag zal komen dat jullie slechtheid geen heenkomen meer zal vinden, zelfs niet in een tempel. Jullie krijgen te maken met de arend, die ondanks de smeekbeden van de slak, een haas de lucht in meenam, ook al had die zich in zijn holletje verstopt. De hele generatie arend werd gestraft daarvoor, tot in de kringen rond Jupiter. De bewoners van Delphi waren maar weinig aangedaan door dit verhaal, en wierpen hem in de afgrond.


Even later na zijn dood trof een buitengewoon krachtige pestepidemie hen en richtte een ravage aan. Zij vroegen het orakel hoe zij de toorn van de goden konden lenigen. Het orakel antwoordde dat er niets anders op zat dan boete te doen voor hun schuld aan de dood van Aesopus, en tegemoet te komen aan een passende nagedachtenis van Aesopus. Meteen richtte men een Pyramide voor hem op. De goden lieten niet alleen op deze manier zien, hoezeer de wandaad begaan aan Aesopus hun mishaagde: ook de mannen moesten het ontgelden (ze stierven bij bosjes). Griekenland stuurde commissarissen om zich op de hoogte te stellen, en aan de overlenden werd ook nog eens een flinke straf opgelegd.