Maroef, de trick-ster (Deel 6).
Klik voor commentaar en oorspronkelijke tekst in het Arabisch hier.
En de volgende morgen begaf Maroef zich, na zich met een
dozijn chocoladerepen gesterkt te hebben, gekleed als een rijke koopman en
gezeten op een prachtig opgetuigd muildier, op het afgesproken uur naar de
Oealstrit, waar zich tussen hem en zijn vriend Ali de van tevoren beraamde
scène afspeelde. En toen de kooplieden zagen, hoe de grote koopman Ali de
nieuw-aangekomene persoonlijk hielp afstappen en hem de hand kuste en hoe deze
statig en waardig plaatsnam op de zetel die Ali van tevoren voor de ingang van
het nieuwe magazijn had laten plaatsen, werden ze vervuld van bewondering en
respect. En de een na de ander kwamen ze naar Ali toe en vroegen fluisterend:
“Die vriend van u is zeker een groot koopman?” “Een groot koopman?” zei Ali,
terwijl hij ze medelijdend aankeek. “Bij Allah, het is de grootste koopman van
alle tijden! In ieder land heeft hij zijn magazijnen en depots en het zijn er
meer dan al het vuur ter wereld ooit kan verteren; en zijn agenten,
vertegenwoordigers en relaties zijn niet te tellen en bevinden zich in alle
steden ter wereld, tot in Tartarije en de uiterste grenzen van China toe. En ik
ben in vergelijking met hem niet meer dan een armzalige straatventer. Enfin, u
zult hem wel leren kennen en zien wat voor man hij is!”
Toen de kooplieden dit hoorden, wisten zij niet waar zij
moesten blijven van bewondering en zij struikelden over hun eigen voeten in hun
haast om de grote koopman Maroef te begroeten en welkom te heten en goede zaken
te wensen. En ieder van hen rekende het tot een eer, hem te dineren te vragen;
maar Maroef glimlachte minzaam en sloeg alle uitnodigingen af met de
verontschuldiging dat hij reeds de gast was van zijn vriend, de koopman Ali. En
zelfs de deken van de kooplieden kwam hem bezoeken, geheel in strijd met de
gewoonte die wil dat de nieuw-aangekomene als eerste de deken bezoekt; en hij
gaf hem persoonlijk een overzicht van de koersen op Oealstrit, en ten einde
zijn bereidheid te tonen om hem van dienst te zijn bij de verkoop van zijn
waren, vervolgde hij: “Mag ik vragen, mijnheer: heeft u veel gele (1) stoffen
bij u? Geel is hier namelijk erg in de mode, moet u weten.” “Gele stoffen? Nou
en of,” zei Maroef. “Ik heb er zoveel, dat de helft van mijn personeel al met
geelzucht te bed ligt; ze kunnen geen geel meer zien!” “En oudrose?” vroeg de
deken. “Dat wordt ook veel gevraagd.” “Oudrose?” zei Maroef. “Natuurlijk heb ik
oudrose. Van de beste kwaliteit: zo oud als de weg naar Bagdad; zo oud, dat je
niet eens meer kunt zien dat het rose is.” “En fijn batist, hebt u dat ook?” vervolgde de deken. “Batist?” vroeg Maroef. “Haha! Daar heb
ik zulke fijne soorten van, dat je ze twaalfdubbel op elkaar moet leggen voor
je ziet, dat het iets en niet niets is!”
En zo ging hij voort op elke vraag een passend antwoord te
geven; en ten slotte vroeg de deken schuchter: “Zou ik misschien enkele stalen
mogen zien, mijnheer?” “Maar natuurlijk, maar natuurlijk!” zei Maroef. “Zodra
mijn karavaan is aangekomen.” En hij legde de deken en de andere kooplieden
uit, dat hij binnen enkele dagen een reusachtige karavaan verwachtte van
duizend kamelen, beladen met balen vol van de kostbaarste stoffen, juwelen en
andere koopwaren. En de kooplieden zetten grote ogen op, toen zij dit hoorden
en vol ontzag zagen zij op naar de eigenaar van deze fantastische karavaan (2) .
Maar de verbazing van de kooplieden bereikte een hoogtepunt,
toen zij getuige waren van het volgende voorval. Terwijl zij namelijk zo
stonden te praten en van gedachten te wisselen over de komst van de karavaan,
kwam er een bedelaar naderbij die met uitgestoken hand van de een naar de ander
liep. En sommigen gaven hem een koperen muntstuk, een enkele gaf hem er twee,
maar de meesten gaven niets en zeiden alleen maar: “Allah sta je bij.” En toen
de bedelaar bij Maroef kwam, haalde deze met een nonchalant gebaar een handvol
goudstukken uit zijn zak en legde ze in de hand van de bedelaar, alsof het niet
meer dan een koperen munt was! Dit voorval maakte zo’n diepe indruk op de
verzamelde kooplieden, dat er enige minuten lang een volslagen stilte heerste –
een voor Oealstrit wel zeer ongewoon feit. En ieder dacht bij zichzelf: “Bij
Allah, wat moet die man rijk zijn, dat hij zich zo royaal tegenover een
bedelaar kan tonen!”. En de faam van Maroef(3) verspreidde zich alras als een
lopend vuurtje door heel Nefjorek.
En het gerucht drong ten slotte ook tot sultan Sam door, die
onmiddellijk zijn minister liet komen, en zei: “Hoor eens, minister, er schijnt
een fabelachtige karavaan in aantocht te zijn, beladen met de kostbaarste
schatten, die aan een puissant rijke buitenlandse koopman toebehoort, en het
lijkt me zonde om de Oealstrit daarvan te laten profiteren; die aasgieren
verdienen genoeg. Laten we er liever zelf van profiteren.” De minister, die een
bedachtzaam en voorzichtig man was, zette zijn bril af en zei: “Daar is niets
op tegen, majesteit. Alleen, “ vervolgde hij, terwijl hij zijn bril weer
opzette, “lijkt het me beter eerst de komst van die fabelachtige karavaan af te
wachten voor we iets ondernemen. Er wordt tegenwoordig zoveel beweerd…” “Je
lijkt wel niet wijs!” zei de sultan boos. “Sinds wanneer koop je vlees bij de
slager, nadat de honden het hebben opgegeten? Ga onmiddellijk die rijke koopman
halen en breng hem hier; ik wil met hem praten.”
En de minister was wel gedwongen de bevelen van zijn heer te
gehoorzamen; en hij begaf zich naar de Oealstrit, waar hij Maroef aantrof,
gezeten temidden van de andere kooplieden. En hij bracht hem de uitnodiging van
de sultan over om ten hove te verschijnen. “O,” zei Maroef. “Eh….ja…natuurlijk,
natuurlijk, waarom zou ik niet ten hove verschijnen? Een hof is een hof,
nietwaar, en een sultan een sultan. Ik bedoel….Een ogenblikje.” En hij trok
zich in het magazijn terug, waar hij haastig een paar repen naar binnen werkte (waarvan
hij een voorraadje bij zich had gestoken) om zich vervolgens weer bij de
minister te voegen die hem naar het paleis van de sultan geleidde.
En toen Maroef zich voor sultan Sam bevond, die een lange, magere man bleek te zijn met een haviksneus en een sik en die een vreemdsoortige tulband droeg, in het midden waarvan zich een soort ronde pijp bevond waarop een groot aantal sterren en strepen (4) geborduurd waren, -- toen Maroef dus voor de sultan stond, knielde hij neer en boog, tot zijn lippen de grond voor de ’s sultans voeten beroerden; en vervolgens richtte hij zich op, wenste de sultan een lang en voorspoedig leven en een zegenrijke regering en maakte hem een uitgezocht compliment over zijn land en de toestanden die er heersten.
Sultan Sam was zeer ingenomen met zijn welsprekendheid en
zijn elegante manieren (die Maroef als Egyptenaar nu eenmaal aangeboren waren)
en stelde hem verscheidene vragen met betrekking tot zijn zaken en zijn
rijkdommen. Maar Maroef glimlachte alleen en zei: “Daden zijn meer waard dan
woorden; zodra mijn karavaan is aangekomen, zal uwe majesteit zien wat er te
zien valt en uwe majesteit zal ongetwijfeld tevreden zijn”.
Dit antwoord maakte op de sultan en alle aanwezigen een
uitstekende indruk, en om eens te zien hoe ver de kennis van Maroef reikte,
toonde sultan Sam hem een parel van een grootte en een glans zoals men ze maar
zelden aantreft, en die op zijn minst een waarde van tienduizend dollaren
vertegenwoordigde, en vroeg: “En zulke parels, hebt u die ook in de balen van
uw karavaan?” Maroef nam de parel aan, wierp er een verachtelijke blik op en
liet hem achteloos op de grond vallen, waar hij hem met zijn hiel verbrijzelde.
De sultan was een ogenblik te verbouwereerd om een woord uit
te brengen; toen begon hij rood aan te lopen en riep: “Wat heb je gedaan, man?
Je hebt een parel die tienduizend dollaren waard is verbrijzeld!” “Och, die
parel was waardeloos, majesteit,” zei Maroef met een kalme glimlach. “Hoezo
waardeloos? Ik zeg je, dat hij tienduizend dollaren waard was!” zei de sultan.
“Zeker, dat was hij ook,” zei Maroef. “Tien à elfduizend zou ik zeggen. Maar
voor een sultan is dat toch zeker waardeloos; waarom zouden wij ons om zulk
kleingoed bekommeren? Ik heb in de balen van mijn karavaan zakken en zakken vol
met parels die wel tien keer zo groot en mooi zijn als deze.”
Bij deze woorden werd de hebzucht van sultan Sam eerst recht
wakker; en hij liet zich door een van de eunuchen een klein gouden kistje
brengen, waarin op een kussentje van zwart fluweel een zuiver geslepen diamant
lag ter grootte van een duiveëi: het pronkstuk van de Al-Merikaanse
kroonjuwelen. En hij toonde Maroef de diamant en vroeg: “Wel, en diamanten als
deze, heb je die soms ook?” En Maroef nam de diamant aan, bekeek hem even en zei
toen: “Och ja, wel aardig….” “Wel aardig?” riep de sultan uit. “Man, dit is de
zeldzaamste….” “…..voor de kleintjes om mee te knikkeren,” vervolgde Maroef.
“Hier, vang! Voor je kinderen.” En hij wierp de diamant met een nonchalant
gebaar naar een van de paleiswachten die bij de deur stonden. “Nee, majesteit,
wanneer u mijn diamanten eenmaal hebt gezien, kijkt u naar dat soort
kinderspeelgoed niet meer om,” voegde hij eraan toe, “het is een sultan
onwaardig.”
Nu, toen hij dit hoorde, twijfelde sultan Sam er niet meer aan of degeen die voor hem stond moest wel de rijkste man op aarde zijn; en zijn ogen begonnen te schitteren van begerigheid. En hij zei bij zichzelf: “Allah, Allah! Die man moet ik vast zien te houden! Dat lijkt me de ideale schoonzoon……” En hij wendde zich tot Maroef, en sprak: “Hooggeboren heer, edele emir Maroef, wilt u ter gelegenheid van uw aankomst in ons land een geschenk van mij accepteren, en wel mijn enige dochter, uw dienares prinses Marilyn? (5) Ik wil haar door de band van huwelijk met u verbinden en wanneer ik overleden ben, zult u mij opvolgen op de troon van Al-Merika.”
“Prinses Marilyn?” zei Maroef. “Ik heb van haar gehoord: een
welgevormde toestand. Ik heb gisteren toevallig haar bluf ontmoet en voel mij
dan ook zeer vereerd door uw voorstel. Maar Majesteit,” vervolgde hij op een
toon van bescheiden gereserveerdheid, “zou het niet wenselijk zijn, deze
toestanden uit te stellen tot mijn karavaan gearriveerd is? Het huwelijk met
een prinses vereist van mijn kant zekere uitgaven waar ik op dit moment niet
toe in staat ben. Ik zal u, haar vader, toch op zijn minst een huwelijksgift
van laat ik zeggen tweehonderdduizend zakken van elk duizend dollaren moeten
geven; of, nee, laten we niet krenterig zijn: vijfhonderdduizend zakken. Voorts
zal ik bij de huwelijksfeestelijkheden toch zeker een duizend zakken van
duizend dollaren onder de armen en de bedelaars moeten verdelen, en de kosten
van het feest, het banket, het vuurwerk en de verdere toestanden zullen
ongeveer een gelijk bedrag belopen. En dan de dames van de harem: ik zou ze
tekort doen, wanneer ik ze niet op zijn minst elk een collier van honderd grote
parels gaf, en natuurlijk niet te vergeten de ontelbare juwelen, kostbaarheden
en bijouterieën waarmee ik u en uw echtgenote, de sultane, mijn respect zal
willen doen blijken. Maar om aan al deze eisen naar redelijkheid te kunnen
voldoen, zal ik toch eerst de aankomst van mijn karavaan moeten afwachten.”
Toen sultan Sam nu deze fabuleuze opsomming hoorde, die zo
rustig en vanzelfsprekend gegeven werd alsof het om de gewoonste zaak van de
wereld ging, en daarbij zag hoe discreet en wellevend Maroef zich gedroeg, was
hij niet meer te houden. En terwijl zijn sik trilde van opwinding, riep hij
haastig en struikelend over zijn eigen woorden uit: “Neeneenee, geen sprake
van, ik neem alles wel voor mijn rekening. We trouwen meteen, onmiddellijk, op
staande voet. Ik sta erop…eh…niet op die voet natuurlijk, maar op het huwelijk.
Of op allebei bedoel ik, ik bedoel…dat met die zakken geld en zo komt wel goed
als de karavaan er is. Het zou anders net lijken alsof ik je niet vertrouwde!
Nee, beste kerel, ik sta op het geld.. op het huwelijk bedoel ik, en ik wed dat
Marilyn ook in haar nopjes is met zo’n schoonzoon, ik bedoel zo’n man. Neem dus
gerust alles wat je nodig denkt te hebben uit de schatkist en geneer je niet,
want alles wat jou toebehoort behoort voortaan mij toe…ik bedoel, alles wat mij
toebehoort, behoort jou toe.”
En hij wenkte zijn minister en zei: Ga als de bliksem de
sjeik al-islam (6) halen: ik wil dat hij vandaag nog het huwelijkscontract
tussen mijn dochter en emir Maroef opstelt!” Toen de minister echter deze
woorden van de sultan hoorde, bleef hij besluiteloos staan, zette zijn bril af,
zette hem vervolgens weer op en verschikte wat aan het montuur. “Nou?” zei de
sultan. “Wat is er? En laat die bril met rust!” voegde hij er geïrriteerd aan
toe. De minister zette zijn bril af, kwam wat naderbij en zei met gedempte
stem: “Die man bevalt mij niet, majesteit, hij heeft iets dat mij wantrouwig
maakt. Zou het niet wijzer zijn om eerst de aankomst van de karavaan af te
wachten, voor u hem uw dochter geeft? Ten slotte….” “Je praat als een kip zonder kop,” viel de sultan hem in de rede. “De eerste de beste amateurpsycholoog kan
zien dat die man zo eerlijk als goud is. Hij heeft nota bene zelf voorgesteld
om te wachten tot zijn karavaan er is. Nou dan!” “Daar loopt ook alleen maar de
eerste de beste amateurpsycholoog in,” zei de minister. “Gelooft u me,
majesteit, uw dochter is een te kostbaar bezit om haar zomaar ten huwelijk te
geven aan een vreemde snoeshaan die voorlopig niets dan woorden achter zich
heeft.” “Nou, en hou jij je woorden voorlopig maar vóór je!” stoof de sultan
op. “Dacht je, dat ik je niet doorhad, ouwe snoeper? Je wilt natuurlijk zelf
met Marilyn trouwen, dat is de hele kwestie! M’n spionnen hebben me allang
verteld, dat je thuis een Cholliwoet hebt die je elke avond Marilyn laat
opvoeren. En hoe! Maar zet dat maar rustig uit je kale hoofd, en over hoofden
gesproken: als je nog meer insinuaties durft te maken, dan heb je binnen het
uur helemáál geen hoofd meer. En in Allahsnaam, laat die bril met rust! Nou,
opgemarsjeerd, kwiek!”
En al zette hij er nog zo’n sip gezicht bij, de minister was
wel gedwongen de sjeik al-islam te gaan halen; en toen deze voor het aangezicht
van de sultan verschenen was, en vernomen had wat er van hem verlangd werd,
stelde hij zonder verwijl het huwelijkscontract op waardoor de schone prinses
Marilyn met emir Maroef in de echt werd verbonden.