donderdag 1 oktober 2020

 

Rodenko (deel 10): Verbannen.


Maar om tot Maroef terug te keren…of nee, laten we liever de ijlbode volgen, dan kunnen wij meteen zien wat zich inmiddels in Nefjorek aan het hof heeft afgespeeld. Het zal de lezer die over mensenkennis beschikt, alreeds duidelijk zijn, dat de minister zijn nederlaag niet zonder meer geslikt heeft en dat hij in die tussentijd niet heeft stilgezeten, en inderdaad was hij er langzamerhand weer in geslaagd, het wantrouwen van de sultan ten opzichte van emir Maroef opnieuw aan te wakkeren. En de ijlbode arriveerde in het paleis juist op het ogenblik, dat de minister tegen de sultan zei:

“Nee, majesteit, die man verdient geen vertrouwen en wat het verhaal van uw dochter betreft: u ziet toch zelf wel, dat zij dodelijk verliefd op hem is, en dat zij alleen maar probeert haar man te beschermen! Ligt het trouwens niet het meest voor de hand dat hij gewoon gevlucht is, omdat hij wel begreep dat zijn gedrag vroeg of laat uit moest komen? Geloof me, majesteit, die man is een gewone internationale oplichter en hij heeft u lelijk te pakken gehad!”


Op dit ogenblik echter, juist toen de sultan, reeds half en half overtuigd door de woorden van zijn minister, zijn mond wilde openen om de nodige orders uit te vaardigen, trad de ijlbode binnen en sprak, na zich diep ter aarde gebogen te hebben:
“Majesteit, ik ben door mijn meester, de edele en grootmachtige emir Maroef, uw schoonzoon, vooruit gezonden om u zijn spoedige aankomst te melden; hij bevindt zich aan het hoofd van een grote, rijk beladen karavaan die minder snel vooruitkomt dan ik vanwege de zware kostbaarheden die de lastdieren te vervoeren hebben.” En na deze woorden boog de mammeluk opnieuw diep ter aarde en trok zich vervolgens terug.


En toen de sultan dit nieuws hoorde, raakte hij geheel buiten zichzelf van vreugde en opwinding en riep:
“Zie je wel? Zoek altijd de zonnige kant op! Jippie!! Heb ik het niet gezegd? Blauwe ski’s al rond de kornel, zoals een van onze Vijftigers het uitdrukt, wat hij er ook mee mag bedoelen (1).  Maar ik zag direct, dat emir Maroef geen loze praatjesmaker was. Jaja, mensenkennis! Koppetje! Van je jippiejippiejee!...Maar jij,” wendde hij zich vervolgens toornig tot zijn minister, ”weet je wat je bent? Een hiel, een raaskal, een sukker, (2) een misdadige pessimist! Ik weet nog niet of je alleen maar een klier van een ezelsveulen en een chagrijnige imbeciel bent of een spion en landverrader die heult met mijn vijanden, maar dat zal ik wel uitvinden!” (3) En de minister die zich altijd op een degelijk inzicht en zijn gezonde verstand had laten voorstaan (maar hij wist niet, de arme, dat het gezonde verstand ’s mensen grootste vijand is) was zo volkomen uit het veld geslagen, dat hij geen woord wist uit te brengen en zich alleen maar sprakeloos voor de voeten van de sultan kon neerwerpen. De sultan liet hem echter liggen waar hij lag en verliet het vertrek ten einde orders te geven om de stad te versieren en voorbereidingen te treffen om zijn schoonzoon in feestelijke optocht tegemoet te rijden.


En vervolgens begaf hij zich naar de appartementen van zijn dochter om haar het heugelijke nieuws mee te delen. En toen prinses Marilyn haar vader hoorde spreken over de aankomst van Maroef aan het hoofd van een karavaan die zij zelf uit haar duim gezogen meende te hebben, kon zij haar oren niet geloven en zij wist niet meer of zij waakte of droomde; zij staarde naar haar duim, alsof het een vreemd soort monster was. En toen zij over de eerste verrassing heen was, dacht zij:
“Wat zou die olijkerd van een Ma nu weer in zijn schild voeren? Als hij maar op zijn tellen past, want de kruik gaat zolang te water tot hij breekt. Of zou het werkelijk waar zijn en heeft hij mij die nacht alleen maar een beetje voor de gek gehouden met zijn verhaal over Egypte en zijn eerste vrouw, de feeks Hajbaj? Misschien wel om mij te straffen voor mijn indiscretie; of om mijn liefde op de proef te stellen? Nu, we kunnen alleen maar afwachten.” (4)  Maar uiteindelijk liet ze niets van haar verbazing blijken en zei alleen met een blijde lach:
“Ha, eindelijk!” En de sultan verliet haar weer om zich aan het hoofd te stellen van de stoet die Maroef ter verwelkoming tegemoet reed.


Maar het meest van allen was wel de koopman Ali, de oude vriend van Maroef, die beter dan wie dan ook wist hoe het met de fameuze rijkdommen van Maroef gesteld was. En toen hij de versieringen zag die overal werden aangebracht en de alom heersende feeststemming en toen hij op vragen vernomen had dat dit alles in verband stond met de aankomst van emir Maroef en zijn fabelachtige karavaan, sloeg hij zijn handen in elkaar en zei bij zichzelf:
“Allah, Allah, wat haalt hij nu weer in zijn hoofd? Als dat maar goed afloopt! Ik ben bang, dat ik hem wat te veel chocoladerepen heb gegeven. Ik hield mijn hart al vast, toen hij zo onverwacht met de prinses trouwde en was blij, toen ik hoorde dat hij tijdig de vlucht had genomen en net op tijd de dans was ontsprongen. Maar hij is bij zijn vlucht zeker op een chocoladepalmenplantage terecht gekomen en heeft zich nu zo vol gegeten, dat het helemaal in zijn bol is geslagen. Allah sta hem bij!” En aangezien hij toch niets anders kon doen, bleef hij te midden van de andere mensen staan wachten op de aankomst van de karavaan.


En het duurde niet lang of men hoorde in de verte een gejuich dat gaandeweg aanzwol en dichterbij kwam; en terwijl iedereen reikhalzend op zijn en andersmans tenen ging staan, de kinderen op de schouders getild werden, de mensen die achteraan stonden aan stokjes bevestigde spiegeltjes omhoog staken, de mensen van de dertigste verdiepingen hun kijkers in gereedheid brachten, en hier en daar met een doffe plof iemand uit een volgepropt venster viel, -- terwijl al dit vrolijke en verwachtingsvolle geroezemoes aan de gang was, bleef het gejuich maar zwellen totdat iedereen op zijn vingers kon natellen, dat de stoet nu inderdaad niet veraf meer kon zijn. En ja hoor, lezers, daar kwam de stoet om de hoek! En hoewel het de hele dag bewolkt geweest was, brak op hetzelfde ogenblik het zonnetje door, het traditionele zonnetje van het traditionele Al-Merikaanse optimisme dat voor de zoveelste keer gelijk gekregen had; en, lezers, het zonnetje glimlachte alsof het zeggen wilde: denk aan artikel één van de Al-Merikaanse grondwet! En, oh lezers, daar was de stoet! Een sprookje, ik weet er geen ander woord voor! En al zwol het gejuich nu tot een oorverdovend kabaal aan, toch voelde men dat iedereen innerlijk een ogenblik stil was van zoveel sprookjesachtige, ik weet er geen ander woord voor, schoonheid! De luisterrijke stoet werd vooraf gegaan, lezers, door twaalf reusachtige negers, bewapend met lange stokken waarmee zij ruim baan maakten voor de luisterrijke stoet; en hun zwarte gezichten glommen van trots op deze bijzondere dag, alsof zij wilden zeggen: Ook ik ben Al-Merika! En daarop, lezers, volgde een poosje niets; maar het was geen gewoon niets, welnee! Het was een niets, geladen met spanning en kloppend van blijde verwachting, een sprookjesachtig niets als ik het zo mag uitdrukken. Er is trouwens geen ander woord voor. En toen het niets voorbij was naderde er……o, lezers, de tong stokt me in de keel!… toen naderde er een fleurige stoet van als krijgslieden uitgedoste pin-opslavinnen, vooraf gegaan door een majoortje! En van de heupen opwaarts waren zij gekleed in niets dan haar benen! En het waren benen die schreden alsof zij nooit zouden sterven en die glommen van trots op deze bijzondere en feestelijke dag alsof zij wilden zeggen: Ook ik ben Al-Merika! En inderdaad, lezers: weerspiegelde zich in het rozige en toch vormvaste  bloot dezer feestbenen niet iets van het zonnige en toch daadkrachtige optimisme dat Al-Merika groot gemaakt heeft? Waren het geen benen die noodden tot daden? En welk land, ik vraag het u, lezers, welk land dat ook maar iets menselijks heeft zou niet op zulke steunpilaren willen steunen… Maar reeds was dit kranige en wakkere stoetje, dat een welverdiend applaus oogstte, voorbij gestapt, en aller blikken richtten zich op het niets dat nu volgde, een nog veel sprookjesachtiger niets dan het eerste, opgeluisterd als het werd door het nu reeds duidelijk hoorbare hoefgetrappel van de hoofdstoet en de karavaan zelf! Lezers, lezers, laat ik die enkele seconden die ons nog scheiden van de verschijning van de karavaan die ieder ogenblik verschijnen kan…o wacht! Dáár kwamen de spróókjes… nee, toch niet. Laat ik dus de enkele seconden die ons nog resten vullen met u mede te delen, dat dit een zéér bijzondere dag was. Nog nóóit in de geschiedenis…. Maar wacht! Ja, ja, jááá, dáár kwam de sprookjesachtige stoet in zicht, de luisterrijke, zonnige karavaan! Lezers, dit schouwspel was werkelijk iets bijzonders, ik weet er geen ander woord voor. Of ja, fantástisch, dat is het woord! Voorop reden Maroef en sultan Sam, maar sultan Sam verzonk bij Maroef geheel in het niet: nog nooit hadden de bewoners van Nefjorek zo iets stralends en luisterrijks, zo iets schitterends en vorstelijks gezien als emir Maroef zoals hij hoog te paard en minzaam glimlachend en met gulle hand goudstukken rondstrooiend door de feestelijk versierde straten van hun stad reed! En dan de eindeloze karavaan die volgde, beladen met kostbaarheden en geëscorteerd door bereden mammelukken in fantastische kledij met wapperende vederbossen op hun hoofd! Nee, het was in een woord fantástisch! Onbeschrijfelijk!


En ook de koopman Ali wist niet wat hij zag, en hij zei bij zichzelf:
“Nou breekt m’n muil! Hij heeft ‘t ‘m gelapt, die ouwe muilenlapper! Met hulp van zijn vrouw, prinses Marilyn natuurlijk. Ze zullen samen deze circusvertoning op touw hebben gezet om de sultan om de tuin te leiden. In die kisten en die balen zal wel gewoon houtwol zitten, of een paar met het geld van de prinses gekochte stoffen en voor de rest waardeloze rommel. Maar tegen de tijd dat men daar achter komt, zal hij wel weer iets nieuws verzonnen hebben; en ik dacht dat ik hem moest leren wat bluf was!” En hij slaagde erin op een onbewaakt ogenblik door de afzetting te glippen en Maroef te naderen; en hij zei zo dat alleen Maroef hem kon horen:
“Zo, opperste sjeik van alle schelmen! Hoe gaat het met de bluf? Ik zie, dat ik je geen lessen meer hoef te geven. Nou succes, kerel, ik zal voor je duimen!”
En Maroef barstte bij deze woorden in en luide schaterlach uit en zei:
“Kom me morgen op het paleis bezoeken: ik heb je heel wat te vertellen!”


En toen de karavaan het paleis bereikt had, nam Maroef in volle glorie plaats op een troon naast die van de sultan. En hij liet om te beginnen alle kisten en manden met goudstukken, parelen, edelstenen, en juwelen naar de schatkamer vervoeren en in de schatkist storten, met uitzondering van een paar dozijn kisten waarvan hij de inhoud met handen vol aan de omstanders begon uit te delen. En hij liet de balen met kostbare stoffen komen en ging hiermee op dezelfde wijze te werk, en hij overlaadde de hofdignitarissen, de generaals, de ambtenaren en hun echtgenoten en verder ieder die maar in zijn buurt kwam, zodanig met geschenken dat sommigen weldra onder de last bezweken. En de sultan werd intussen steeds zenuwachtiger, toen hij zag hoe zijn schoonzoon met al die kostbaarheden omsprong; en hij wrong zijn handen en danste van het ene been op het andere en riep bij elke nieuwe schenking uit: “Genoeg, m’n zoon! Als je zo doorgaat, houden we zelf niets over! O, die mooie robijnen! O, die prachtige zij! Bij Allah, hou op of ik krijg een hartaanval!”


Maar Maroef glimlachte alleen maar en zei: “Maak u geen zorgen, mijn voorraad is onuitputtelijk.” En op een gegeven ogenblik kwam de minister terug en meldde de sultan, dat niet alleen de schatkist maar de hele schatkamer van onder tot boven vol was, terwijl de kisten en manden nog lang niet leeg waren. En de sultan zei: “Goed, vul de volgende kamer”, terwijl Maroef er achteloos en zonder op te kijken aan toevoegde: “En vul daarna een derde en een vierde kamer; en als je er plezier in hebt mag je voor mijn part, en als de sultan het goed vindt, het hele paleis van de grond tot aan de veertigste etage met dat spul volstoppen; wat maakt een paar ton meer of minder uit? Voor mij heeft het evenveel te betekenen als zand van zee.”


En sultan Sam wist niet meer of hij waakte of droomde. Maroef echter haastte zich, nadat hij alle in de troonzaal bijeengebrachte kostbaarheden had uitgedeeld, naar zijn echtgenote prinses Marilyn, en zodra Marilyn hem zag, snelde zij hem verheugd tegemoet en wierp zich met een: “Ha, die Ma!” in zijn armen.


“Ha, die Ma!” zei Maroef, en de eerst volgende ogenblikken werden geheel door kussen en omhelzingen ingenomen. Daarop echter zei Marilyn: “Zo, zo, m’n suikermannetje. En hoe maken Hajbaj en de zeven bloedjes van kinderen het, sinds we elkaar voor het laatst gesproken hebben?”
“Hajbaj?” vroeg Maroef verschrikt! “En over wat voor bloedjes van kinderen heb je het?”
“Ach nee, die heb je er niet bij genoemd,” zei Marilyn. “Jammer, die hadden er eigenlijk ook bij gehoord, dat had het verhaal nog echter gemaakt.”
“Wat bedoel je toch?” vroeg Maroef.
“Wat ik bedoel?” zei Marilyn. “Ik bedoel dat jij, m’n olijkerd, me lelijk voor de mal hebt gehouden met je gekke verhalen over Egypte en die feeks van je en dat je een arme zuilenplakker was…”
“Muilenlapper,” zei Maroef.
“Goed, muilenlapper, wat doet het er toe? Je wou me op de proef stellen, hè? Kijken of ik wel genoeg van je hield. Nou, mannetje, de proef is geslaagd, maar reken maar, dat ik je die voordegekhouderij nog eens betaald zal zetten!”


Maroef moest hierop onbedaarlijk lachen, en toen hij uitgelachen was, zei hij:
“Ik zal je straks alles wel uitleggen, m’n duifje. Maar kijk eerst eens wat ik voor je heb meegebracht.” En hij gaf haar een prachtig gewaad, benevens een parelcollier dat uit tien rijen van veertig parels, groot als duiveneieren, bestond en een paar arm- en enkelbanden van puur, fijn geciseleerd goud en ingelegd met robijnen en smaragden; en aangezien dit alles het werk was van de dzjinni’s en ifrieten kan men zich voorstellen, dat het van een perfectie was, waar geen aardse koopman tegenop kon. En Marilyn, die als Cholliwoetster toch het een en ander gewend was, sloeg haar handen ineen van verbazing, toen zij deze kostbaarheden zag; en zij riep verrukt uit:
“O honinglammetje, hoe kom je aan die prachtige dingen? Ik durf ze nauwelijks te dragen, het zijn echt van die dingen die in een glazen kastje in een museum horen te staan. Maar ik zal ze bewaren voor de feestdagen.”
“Niks bewaren,” zei Maroef. “Bij ons is het voortaan elke dag feest! En ik ben van plan, je elke dag weer andere toestanden te geven die net zo mooi zijn als deze. Nog veel mooier! Haha, m’n snoepprinses, je zult eens zien wat we allemaal gaan doen! Maar…eh…over doen gesproken….”
“Ik weet wat je denkt,” zei Marilyn schalks.
“Nou laten we het dan doen,” zei Maroef. En zij deden het; en hoewel zij het naar wederzijdse tevredenheid deden, besloten zij toch nog een keer over te doen; en toen zij het hadden overgedaan, begonnen zij weer van voren af aan. En zo bleven zij voortgaan, tot het kraaien van de haan aankondigde dat het tijd was om op te staan.


En Maroef was nog maar nauwelijks uit bed gestapt, toen hij de stem van de sultan hoorde die vroeg of hij binnen mocht komen; en hij haastte zich de deur voor hem te openen. En de sultan trad binnen met zo’n trieste en terneergeslagen uitdrukking op zijn gezicht, dat Maroef hem snel op de divan deed plaats nemen en hem een glas water bracht. En Marilyn, geschrokken van het uiterlijk van haar vader en dit ongewoon bezoek zo vroeg op de morgen, kwam ook vlug uit bed en vroeg met trillende stem:
“Wat is er vader? Is er iets ergs gebeurd?”
“Helaas!” zuchtte sultan Sam. “Ik durf het nauwelijks te vertellen. Een ramp, mijn zoon, bereid je voor op een ramp! Die prachtige mammelukken van je….en die niet alleen….O Allah, ik weet niet hoe ik het zeggen moet! Ik ben er helemaal van ondersteboven.”
“Zeg het maar, vader,” zei Marilyn. “Zijn ze aan het muiten geslagen?”
“Nog veel erger!” zuchtte de sultan. “ze…ze zijn weg!” Alle tweeduizend mammelukken, de kameel- en muilezeldrijvers, de muilezels en de kamelen! Ze zijn vannacht allemaal spoorloos verdwenen en niemand weet waar heen of wat er van ze geworden is. O, o, wat een ramp!”
“Hebben ze het paleis geplunderd?” vroeg Marilyn.
“Nee, dat niet,” zei de sultan. “Er wordt niets vermist. Dat wil zeggen, alleen een paar pin-opslavinnen…”
“Hahaha!” lachte Maroef. “De schalken! Tjonge, geef ze eens ongelijk; ze willen de eeuwige jachtvelden een beetje versieren, denk ik. Maar schoonvader, maak u over die toestanden geen zorgen, een paar duizend mammelukken en kamelen meer of minder, wat zou dat? Ik kan er op ieder gewenst moment net zoveel krijgen als ik wil. Meer dan de hele stad Nefjorek kan bevatten. Stel u dus gerust en zet een wat vrolijker gezicht, want dit verlies betekent voor mij minder dan niets.” 

En sultan Sam verliet verbaasder dan ooit, zó verbaasd inderdaad, dat hij aan zijn eigen verstand begon te twijfelen, het appartement van zijn schoonzoon; en hij liet zijn minister komen en vertelde hem alles wat hij gehoord had. En hij voegde eraan toe:
“Ik vertel je dit, niet omdat je weer in de gratie bent, maar eenvoudig omdat ik er met iemand over moet spreken want mijn verstand staat hierbij stil. Wat denk je van dit alles?” (5)“Wat doet het ertoe wat ik denk, majesteit?” zei de minister, die onmiddellijk begreep, dat dit zijn kans was om wraak te nemen op de gehate emir Maroef. “Ik ben toch maar een hiel, een sukker en een zwartkijker.”
“Hiel en sukker neem ik terug wanneer je iets verstandigs weet te zeggen,” zei de sultan.
“En raaskal,” zei de minister.



“En raaskal,” zei de sultan. “Zwartkijker (6) kan ik niet terugnemen, want dat ben je nu eenmaal. Je zult toch moeten toegeven, dat die schatten echt zijn en dat emir Maroef ons in dat opzicht niet misleid heeft. Alleen, het lijkt wel wat veel van het goede zou je zeggen. Niet dat ik er iets tegen heb, maar die vreemde geschiedenis met die verdwenen mammelukken… Ik voel me op een of andere manier niet op mijn gemak. Wel, wat denk je ervan?”
“Tja,” zei de minister, terwijl hij bedachtzaam zijn bril afzette. “Wanneer u mij naar mijn mening vraagt zou ik zeggen dat hier iets achter steekt.”
“Precies,” zei de sultan. “Dat was ook mijn idee. Maar wat?”
“Er is maar één manier om dat te weten te komen,” zei de minister. “Ik zou u willen adviseren, emir Maroef uit te nodigen voor een intiem wijnfuifje van mannen-onder-elkaar en er op toe te zien, dat hij diep in het glas kijkt; en zodra de dronkenschap zich van hem meester begint te maken, hoort u hem voorzichtig uit. U weet dat dronken mensen meestal de waarheid zeggen.”
“Een uitstekend idee,” zei de sultan. “Er zit toch meer in je dan ik dacht. We zullen vanavond meteen de pref op de som nemen.”



En toen het avond werd, nodigde de sultan zijn schoonzoon, emir Maroef, en zijn minister uit voor een intiem wijnfuifje; en hij zag erop toe, dat de beker van Maroef geen ogenblik leeg was. En Maroef, die niet gewoon was om wijn te drinken, raakte al spoedig in rozige en expansieve toestand van alle-mensen-worden-broeders; en zijn tong begon te draaien als de wieken van een molen. En toen hij het stadium bereikt had, waarop hij zijn linkerhand niet meer van zijn rechter kon onderscheiden (7) link voor de noten werkt niet, noten staan in bijlage en onder de tekst.)), de minister vriendschappelijk op de schouder begon te kloppen en de sultan aan zijn sik te trekken, vroeg deze laatste op zeker ogenblik:
“Vertel ons toch eens wat over je leven, schoonzoon. Een bereisd man als jij zal in zijn leven heel wat meegemaakt en heel wat interessante dingen gezien hebben, en nu we hier toch zo gezellig bij elkaar zitten, zou je ons best eens iets over jezelf kunnen vertellen.”
“Hahaha! Intezezzante dingen?” riep Maroef uit. “Tjonge, z-schoonpa, je zult zdeil achtellovel slaan azze azzik je de toe toezdanden vertel die ik heb meegemaakt. Zdeil! En jij ook, m-mimmemister… nog dzeiler! Weden jullie waddik ben? Een o een olijkerd bennik! Nolijkerd! Dazzet woord. Kenne lullie die mop van dakkameel dakwam in een koffiehuis  en dazzet….”
“Jaja, die kennen we,” zei de minister snel, “maar je zou ons over jezelf vertellen.”
“Haha, dazwaar!” zei Maroef. “Dazze dazzeen veel beet betere mop. Zjongejonge, dazzijn toeste zijn toestanden..!” En daarop begon hij de sultan en de minister omstandig zijn gehele geschiedenis te verhalen, zonder iets te verzwijgen; en ook het vinden van de schat der Inka’s en het geheim van de kornalijn verzweeg hij niet.


En de sultan en zijn minister keken elkaar aan en beten op hun nagels van opwinding, want nooit hadden ze gedacht, dat zijn historie zó wonderbaarlijk zou zijn! En de minister zei tegen Maroef:
“Nou, beste vriend, dit is wel het meest fantastische verhaal dat ik ooit gehoord heb! Ik moet zeggen, je bent inderdaad een olijkerd, hoor!”
“Juist Nolijkerd,” bevestigde Maroef, terwijl hij glom van trots. “Dazzet woord. Nolijkerd!”
“Laat eens kijken die ring,” vervolgde de minister. En Maroef die allang niet meer wist wat hij zei of deed, nam de ring van zijn vinger en gaf hem aan de minister:
“Daddizzie,” zei hij. “En daar in die kor konnelijn dazit me vvriend, ouwe jongen Winnetoe.”


De minister nam met fonkelende ogen de ring aan en wreef snel over de kornalijn, zoals Maroef had uitgelegd. En op hetzelfde ogenblik klonk een luid gegiechel en de stem van Winnetoe riep:
“Hi-hi-hi! Wat is er van uw dienst? Maar alsjeblieft, wrijf niet langer want ik kan niet tegen kietelen. Wenst ge, dat ik bouw of dat ik afbreek, dat ik een berg doe verdwijnen of dat ik een stad doe verrijzen, dat ik een paar koningen naar de eeuwige jachtvelden zend of een paar koninginnen ontvoer?”


En de minister antwoordde:
“Ik beveel je deze onwijze sultan hier en zijn schoonzoon, de imbeciel Maroef, onmiddellijk op te pakken en in de woestijn neer zetten waar ze van honger en dorst zullen omkomen.”
“Ik hoor en gehoorzaam,” zei Winnetoe triest, en in een oogwenk werden de sultan en Maroef als strootjes opgeheven en sneller dan de wind verplaatst naar een droge en barre woestijn, die slechts bewoond werd door de eenzaamheid en de dood.