Deel 2: het Hondse
begin van de psychologie!
Toen ik 40 jaar geleden het volgende verhaaltje voor het
eerst onder ogen kreeg, schoot mij al meteen de mythe van Prometheus door het hoofd. Maar er was niets dat op
een verband tussen de mythe en dit Marokkaanse verhaaltje wees, zelfs niet na
lang zoeken! Het verband was bovendien beladen, omdat alles wat met de
aanwezigheid van de Romeinen in Marokko te maken had, bijna altijd wees op de Franse
bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, die toen zijn rechten op het gebied
wilde laten gelden door op de klassieken terug te vallen.
Mythes zijn vreemde verhalen, want wie herleidt er nou de Oedipus-mythe
tot een gewoon conflict op leven en dood tussen iedere ouder en kind? Freud legde de mythe heel realistisch en concreet op die manier uit. Het was geen
koningsdrama, maar een door iedereen beleefd conflict. Daarmee heeft hij de
wereld van de psychologie een tijdlang op z’n kop gezet. Zijn leerling Jung probeerde het fysieke geweld weer enigszins te kanaliseren in geestelijke
processen. De dialectiek in theorievorming op psychologisch gebied leek
voorlopig weer tot stilstand te komen. Maar waar is die dialectische ontwikkeling
begonnen?
Nu 40 jaar later, vind ik het verband tussen de Klassiek Humoristische
verhaaltjes en de filosofie van de Honden. Maar, dat is filosofie en geen
psychologie: een verhit debat op dit moment beweert hardnekkig, dat
mythes geen psychologische diepgang kennen. Dat maakt het werk van Freud en
Jung op zijn zachts gezegd merkwaardig. Laten we bij het begin beginnen.
40 Jaar geleden ging het om dit verhaaltje, terug te vinden
in mijn doctoraalscriptie (1):
Jeha koopt lever en begeeft
zich naar huis. Zo gebeurt het dat een raaf (2) de
lever van hem pikt. Jeha kijkt achterom naar een andere man, die ook lever bij
zich heeft en die hem net wil inhalen. Jeha pakt hem snel de lever af en gaat
ervandoor. Tot hij op een hoog verheven plek aangekomen, niet meer verder kan.
De man achtervolgt Jeha en haalt hem in. “Wat doe je toch, Jeha?” vraagt de
man. “Niets, ik probeer alleen maar uit of ik raaf kan worden. (Want die weet
op zijn vleugels te ontsnappen, wat mij niet lukt)”
Zoals gezegd had ik alleen de indruk dat Prometheus hiermee
iets te maken zou kunnen hebben, maar een duidelijke aanwijzing daarvoor had ik
niet. Totdat ik dit fragment van Antisthenes onder ogen kreeg (3):
Als jullie werkelijk willen
begrijpen dat inzicht een verheven zaak is, roep ik Plato noch Aristoteles tot
getuigen, maar de wijze Antisthenes , die deze methode heeft onderwezen. Hij zegt immers dat Prometheus aldus tot
Herakles sprak: ‘Jouw werkzaamheden zijn erg minderwaardig, omdat jij je bezighoudt met
menselijke zaken, maar de zorg voor datgene wat van groter belang is dan dat
heb je verwaarloosd. Je zult namelijk geen volmaakt mens zijn, voordat je die
dingen leert die hoger zijn dan de mensen. Als je die zaken leert, zul je ook
de menselijke zaken leren. Als je echter alleen maar menselijke zaken leert,
zul je als een dom beest ronddolen.
Hier zie je de tegenstelling tussen Freud en Jung terug:
gaat het om de praktijk of is het verhaal eigenlijk alleen maar een geestelijk
product zonder enige verwijzing naar wat dan ook in de realiteit, om theorie? Herakles
bekommert zich om deze wereld en de omstandigheden waaronder mensen moeten
leven. Prometheus verwijt hem alleen voor aardse zaken belangstelling te
hebben.
Prometheus heeft in zijn hoogmoed het vuur uit de hemel
gestolen, en wordt daarvoor gestraft. Vastgebonden aan een zuil (4) daagt hij de oppergod Zeus uit. Herakles,
ondeugende puber, bevrijdt Prometheus van zijn kluisters, en je zou kunnen denken
praktijk en theorie hebben elkaar weer gevonden. In het commentaar op de scène
van de gekluisterde Prometheus, zegt Georg Luck, De wijsheid van de Honden:
noot 63, pag. 301-302):
…Verder merkt Buecheler (5) op dat we hier Prometheus als “een nieuwe
figuur” leren kennen, die de mensheid niet alleen het vuur maar ook de
filosofie gebracht heeft. De verbinding met Prometheus (Antisthenes stelt Herakles
als student van Prometheus voor) enerzijds en met Cheiron (de vaderlijke
centaur die zich voor Herakles opoffert) anderzijds, en verder de wonden die Cheiron
door Herakles zijn toegebracht, duiden ongetwijfeld, zoals Buecheler gezien
heeft, op een situatie die overeenkomt met de mythe die door Apollodorus is samengevat en door Aischylos is gedramatiseerd: …”Hij trof in Prometheus naar mijn mening een
soort sofist (trickster), aan, zoals hij door de publieke opinie te gronde werd
gericht: telkens wanneer men hem prees, werd zijn lever groter en groter, als
men echter kritiek op hem had, verschrompelde hij weer. Herakles ontfermde zich
over hem, verdreef de adelaar (6) en bevrijdde
Prometheus van zijn ambities en arrogantie (boeien).”
Hieruit concludeer ik dat er in deze mythe wel degelijk
sprake is van psychologie, namelijk die van bestrijding van de Hoogmoed
(hubris) van Prometheus en de driften
van Herakles (7)! Dit zien we later terug als twee
Hoofdzondes, die van Superbia en de Invidia, waarover ik al het een en ander op dit blog
heb staan. Marokkaaans volksverhaal uit de Atlas: Superbia; Libro de buen Amor: Superbia. Van hetzelfde Marokkaanse verhaal: Invidia; idem Libro, Invidia .
De hoogmoed en de afgunst kun je met de Roomse kerk
verbinden, door de biecht als een soort voorloper van een psychiatrisch consult
te zien. Ik vind het daarnaast belangrijk dat je met het benoemen van de
hoogmoed, een direct verband kunt leggen met de Humorale Theorie: de lever (doorscrollen naar tabel, IV, orgaan “lever”) was de zetel van het
geweten (8) , een instantie die je soms
verleidde tot de hoogmoed van het Gouden Kalf. Het begrip waar het hier om gaat
heet in het Grieks syneidèsis (συνειδησισ ), in het Latijn Conscientia. Het
eerste deel van de beide woorden (syn- en con-) wijzen erop dat Geweten (bewustzijn)
gevormd wordt door de ervaringen in de natuurlijke en maatschappelijke omgeving. Verder verwijst
het begrip naar een fragment in het Nieuwe testament (Hebreeën, 10, 2) waarin
de woede van Mozes wordt beschreven bij het zien van het Gouden Kalf. Naar deze
scène is de eerste volledige Sura (9) van de
Koran genoemd: Al-Baqarah (De Koe). In Al-Baqarah worden degenen die
openbaringen ontvangen hebben gecategoriseerd. Je zou kunnen zeggen zowel Mozes
als deze verschillende profeten gaan terug op de allereerste profeet:
Prometheus, de grondlegger van de psychologie. Waarbij moet opgemerkt dat
psychologie en filosofie nog niet van elkaar werden onderscheiden.
En ook de Invidia kun je met de Humorale theorie verbinden
door Herakles te zien als een vertegenwoordiger van instantie VI-1 en VI-2: sex en eer, wat kan leiden tot angst en depressie. Maar dit valt dan in de
Oudheid niet zozeer onder de godsdienst, maar eerder onder de staatsinrichting.
Een goed en fatsoenlijk burger wist zijn plaats in het maatschappelijk stelsel.
Een mening die ook de Honden waren toegedaan zoals gezegd op mijn vorige blog . Maar hierover bestond discussie: Alcibiades
wilde de goden beledigen en niet zozeer
de staat.
Dit alles bij elkaar leidt tot mijn conclusie dat het begin
van de psychologie een geestelijke, Hondse start kende, die veel later door
Freud werd omgebogen tot een materialistische. Jung poogde de synthese, maar de
vraag is of hij daarin wel is geslaagd. Of dat bij hem praktijk en theorie toch
veel te ver van elkaar blijven staan. Het in het begin aangehaalde verhaaltje
over Jeha, de raaf en de lever, sluit wel aan bij de dagelijkse
levensbeslommeringen en overbrugt de kloof tussen praktijk en theorie. Het
belang van de Klassieke Humor voor de psychologie dat al eerder in de Zwitserse psychiatrie om de hoek bij Freud opdook, blijft van onschatbare waarde!
De Honden (de Cynici ) : Macht corrumpeert!
Aristoteles, Politica, 3.13, 1284a, 11-17, in de vertaling
van Jan Maarten Bremer en Ton Kessels, Historische Uitgeverij, Groningen, 2012:
Als er één persoon is, of meer dan één maar niet genoeg
om een volledige polis (1) te vormen, die zover
boven de anderen uitsteekt (uitsteken) dat de voortreffelijkheid en politieke
bekwaamheid van al die anderen het in de verste verte niet halen bij die van
hen of hem alleen, dan moet(en) deze niet langer worden beschouwd als onderdeel
van de polis. Zulke mensen doet men onrecht door hen, bij zo grote ongelijkheid
in voortreffelijkheid (2) en politieke bekwaamheid,
slechts dezelfde waardigheid als anderen toe te kennen. Het is niet teveel
gezegd dat zo iemand als een god onder mensen is (3)
. Hieruit blijkt duidelijk dat ook wetgeving noodzakelijkerwijs geldt voor
gelijken in geboorte en bekwaamheid, maar dat voor mensen als juist beschreven
er geen wet bestaat. Zij vormen immers zelf een wet; wie zou proberen hun de
wet te stellen zou zich alleen belachelijk maken – ze zouden waarschijnlijk
hetzelfde zeggen wat volgens Antisthenes (4) de
leeuwen zeiden toen in de volksvergadering de hazen het woord namen en gelijke
rechten voor allen eisten (5).
Om dezelfde reden kennen democratisch ingerichte staten
het systeem van ostracisme (6). Men ziet dat
deze staten gelijkheid boven alles nastreven; daarom bracht men tegen mensen
van wie men vond dat zij dankzij hun rijkdom, relaties of een andere politieke
machtsfactor bovenmatig veel invloed hadden gekregen, een stem uit om ze voor
een bepaalde tijdsduur uit de polis te verbannen. Naar wat men vertelt, hebben
de Argonauten Heracles achtergelaten om een
soortgelijke reden: hun schip (7) , de Argo,
wilde hem niet aan boord nemen, omdat hij véél meer gewicht had dan de overige
opvarenden.(x)
“Macht corrumpeert”,
deze uitspraak is waarschijnlijk net zo oud als een uitspraak, dat alle mensen
altijd hebben gehuild en gelachen. Ik wil daarmee zeggen dat al heel lang
geleden heersers ervan doordrongen waren dat hun inzichten niet absoluut goede of
juiste inzichten waren. Elke beslissing had zijn commentaar nodig, voordat de
heerser tot handelen overging. Daartoe hadden een aantal heersers iemand in
huis die net als tegenwoordig een Tweede Kamerlid alles mocht zeggen. Maar in
den beginne was er de sjamanistische nar (8),
die de absolute religieuze heerser in bestuur en recht, alle hoeken van de
kamer moest laten zien. Dat was natuurlijk geen beroep zonder gevaar. En
menigeen kwam aan een ellendig einde.
In onze verhaaltjes, geput uit wat ik Klassieke Humor noem,
komt deze rol van de nar in dienst van een tiran of een koning nog regelmatig
voor: bij Nasreddin, Jeha, Tijl Uilenspiegel, Anansi etc. Maar daarmee is zijn
rol niet uitgespeeld. Robin Lane Fox, nr 106, pag. 78 ):
“.. spot was een van de
belangrijkste sociale cohesie versterkende instrumenten in Sparta. Dat hield in
(zoals ons wordt verteld) dat dronken (krijgsgevangen) slaven, heloten, werden bespot door ze willoos te laten ronddartelen.” (9)
Op een gegeven moment is de nar op straat gezet. Dat
gebeurde in onze streken voor het eerst in Klein Azië. Je ziet daar tirannen
optreden die wreed en meedogenloos regeren, maar andere die beseffen dat macht
corrumpeert. En deze laatsten roepen, om zich daartegen te behoeden, in plaats
van grappenmakers, volksvergaderingen bijeen. Ook in deze vergaderingen mag
alles geroepen worden, wat iemand maar te berde wil brengen. Soms, zoals in het
Athene van Alkibiades (10), omstreeks 450 vChr,
gedragen deze volksvergaderingen zich weer op hun beurt als volks-tirannen. Ze
onderwerpen eilanden aan een strak bewind waarbij er niet voor wordt
teruggeschrokken om hele bevolkingen uit te moorden (Melos). Dat roept een merkwaardige reactie op onder intellectuelen als Antisthenes,
Socrates en Diogenes van Sinope etc. Zij verloren het vertrouwen in het woord
van de heerser. Pas gedrag bewees dat je meende wat je zei, dat je je (boeren-
en dus gezonde) verstand gebruikte. In de Romeinse tijd krijgt deze stroming een
gematigde tweeling: het stoïcisme en het epicurisme. Cicero past dus wel degelijk in de traditie van Klassieke Humor, omdat hij
tegen het stoïcisme aanleunt en hun debatten heeft (laten) opschrijven.
De filosofische stroming die uit de kritiek op de macht voortkwam,
noemde zich naar de straathond, die net
zoals we in eerdere bloggen (Wittgenstein en Vergelijking) hebben gerapporteerd in roedels door de
straten van de antieke steden zwierven, en soms onderdak vonden in tonnen.
Vieze beesten kortom, net zoals de filosofen die zich naar hen noemden, met
slechts één mantel, eten uit de hand, sporadisch gebruik van het bad, ruige
baardgroei en geen schoenen aan de voeten. Van geld moesten ze niets hebben,
dat stonk en was goed om zich in te wentelen, maar niet om er een maatschappij
mee in te richten. De burger moest opgevoed worden, afgericht, tot een goede burger,
zoals Socrates al had gezegd. En goed gedrag kun je hem leren. In hun gedrag lijken ze veel op
de latere vertegenwoordigers van het Soefisme in de Islamitische wereld, waarover in latere blogs zal worden verteld. In
India zijn het de yogi, die sterke overeenkomsten met de Cynici hebben.
Na jarenlang grappige verhaaltjes te hebben verzameld in de
traditie van de Klassieke Humor, kan ik nu zeggen dat veel van deze verhaaltjes
teruggaan op de filosofie van de Cynici. De verhaaltjes geven een beeld van waarschijnlijk het belangrijkste
contrapunt uit de Europese politieke geschiedenis. Deze schaduw van de macht
zorgde ervoor dat macht minder corrumpeerde dan ze anders zou hebben gedaan.
Sporen van de cynische traditie zijn tot op de dag van vandaag voelbaar in de
politiek. Wat stonden deze Cynici dan voor dat ze tegelijkertijd van groot
belang zijn én zodanig in de schaduw van het wereldgebeuren zich ophouden, dat
het jaren kost om er achter te komen, waar de verhaaltjes van bijv. Tijl
Uilenspiegel op teruggaan? In de komende vier afleveringen van dit blog,
Klassieke Humor, ga ik na, wat de Cynici hebben bijgedragen aan de Klassieke
Humor. Dit is een eerste aanzet.
Een paar van hun kernwaarden heb ik al opgesomd: afzien van
rijkdom en kritiek op de macht. Bij een cynisch persoon denk je inderdaad aan
negatieve waarden. Maar ze stonden ook positief in het leven. Die positiviteit
werd aangeduid met het begrip “aretè” (2). Ook
in het citaat hierboven uit de Politica van Aristoteles, komt dit begrip voor.
In de Wijsheid van de honden (Georg Luck, vertaald door Gerard Jansen en Goverdien Hauth-Grubben, 1997, pag.
28) wordt het begrip als volgt omschreven:
“Het hoogste goed, de enige
absolute noodzakelijkheid in het leven, het doel van alle streven is de deugd. De deugd, zo leert ook Sokrates al, is
kennis, zij kan onderwezen worden en is – eenmaal in iemands bezit
–onvervreemdbaar. De grootste deugd is het verstand, ook dat is sokratisch, en
wordt overgenomen door de kyrenaici (de honden), die in het verstand en in de
rechtvaardigheid het werkelijk goede zien. De deugd is de enige vereiste voor
het geluk en is op zich al genoeg om gelukkig te zijn…”
Je kunt uit de omschrijving opmaken, hoe dicht de Cynici
staan bij het christelijk gedachtengoed. Als Jezus de handelaren uit de tempel
jaagt, dan heeft hij een hele volksbeweging achter zich die hem in zijn
handelen steunt: de cynici, ook wel “de honden” genoemd (een geuzennaam)! Wat
eerst een geuzennaam was, wordt later een scheldnaam. Een vergelijkbare
ontwikkeling hebben we gezien bij de ezel.
En net zoals de symbolische betekenis van de Ezel in deze verhaaltjes mij veel
moeite heeft gekost om hem te achterhalen, is dat het geval voor de Hond.
Verwijzingen: