woensdag 6 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor

Hier spreekt hij over zonde van de wellust.



257   Altijd is de wellust daar waar jij bent:
         naar overspel en hoererij verlang je steeds door,
         dadelijk wil je zondigen met de eerste de beste 
         die je in ’t oog krijgt;
         om wellust te bedrijven bekijk je de vrouwen 
         met een knipoogje.
258   Uit wellust liet je de profeet David (1)
         de dood brengen over Uriah, 
toen hij beval hem tijdens de strijd
in de eerste gelederen te plaatsen, terwijl hij zei: “Ga
en breng deze brief aan Joab en kom dan terug.”
259   Uit liefde (2) voor Bathsheba, de vrouw van Uriah,
         werd koning David een moordenaar 
         en stelde God teleur;
         daarom voltooide hij de tempel bij zijn leven niet
         en moest zwaar boeten om jouw boze verleidingen.
260   Door wellust werden vijf aanzienlijke steden 
         verbrand en vernield,
         drie om hun eigen boosheid, twee niet 
         om eigen schuld maar
om hun nabuurschap: door slechte 
buren gaat veel grond verloren.
261   Ik wil je niet als buur, kom me niet te na.
         Gelijk het verhaal (3) zegt, werd de wijze Vergilius (4)
         door zijn beminde bedrogen, toen zij hem 
         in de mand (5) liet hangen,
         waarmee ze hem zou omhoog trekken 
         naar haar woning.
262   En omdat ze hem deze hoon aandeed en 
         deze spot om zijn aanzoek,
         bakte de grote tovenaar (4) haar een lelijke poets:
         het licht van de kaarsen en het vuur behekste hij,
         zodat het in heel Rome onmiddellijk doofde (6).
263   Zo konden de Romeinen, tot het kleinste kind toe,
         tot hun verdriet geen vuur krijgen;
         tenzij ze het aanstaken aan de schaamte
van de nietswaardige vrouw,  anders bleef het niet branden.
264   Als ze elkaar vuur of licht gaven,
         ging het terstond doven; en zo kwamen allen bij haar
         en ontstaken het aan haar als aan een grote vonk.
         Aldus wreekte Vergilius zijn oneer en 
         de hem aangedane belediging.
265   Na deze smaad en na zoveel schaamte, 
         onttoverde Vergilius,
         om de wellust te bedrijven aan deze vrouw,
         het vuur opdat het in het hout zou branden,
en deed hij een ander wonder dat de mens nooit gedroomd had.
266   Heel de bodem van Rome’s  rivier,
         de Tiber, een machtige stroom die vele 
         wateren in zich opneemt,
         maakte hij tot een vloer van koper (7)
         die meer glanst dan gom uit Arabië (8):
         aldus heerst jouw (bronstige) wellust over de vrouwen.
267   Nadat hij met haar gezondigd had, 
         voelde zij zich bedrogen,
         zij liet een wenteltrap maken bezet
         met scherpe messen opdat Vergilius,
als hij die betrad, het leven zou laten.
268   Door zijn hekserij wist hij wat zij had gedaan:
         nooit zocht hij haar meer op, zijn liefde tot haar was over.
         Aldus wordt de wereld door wellust werkelijk
bedrogen en zijn de mensen zeer bedroefd (9).
269   Tegenover de velen die jij doodt, 
         ken ik er niet een die je redt.
         Allen die in jouw wellust vervallen, 
         zijn grote geweldenaars,
         de domme dwazen doen zich zelf de dood aan,
         het gaat deze trawanten (10) als de adelaar.

Exempel van de adelaar en de jager.

               
270   De koninklijke adelaar krijst van 
         boven uit de beukeboom,
         van daaruit bespiedt hij alle andere vogels,
         er is geen veer die van hem op aarde valt,
         Vindt een boogschutter er zo een, 
          dan schat hij die hoger dan een wambuis.
271   Pijlen en schichten die hij van punten heeft voorzien
         heeft hij bevederd met veren van de adelaar.
         Eens ging hij, zoals hij gewoon was schieten op het wild,
         en trof de koningsarend in zijn ribben.
272   De gewonde adelaar keek naar zijn borst
         en zag dat zijn eigen veren hem hadden overmeesterd.
         Hij sprak tot zichzelf dit geduchte woord:
         “Uit mijzelf is voortgekomen de oorzaak 
         van mijn dood en de rover van mijn leven.”
273   De dwaas, de ellendeling die zijn ziel niet behoedt,
         die met jouw dwaasheid en 
         jouw kwade zaken zich inlaat,
         vernietigt zijn lichaam en doodt zijn ziel,
         want uit hemzelf komt voort wat zijn leven ontbindt.
274   Mens, vogel of beest die door  liefde wordt verlokt,
         krijgt dadelijk berouw als hij de wellust bedrijft,
         wordt somber (9) en voelt zich direct verzwakken;
         hij verkort zijn leven, wie dat zei, spreekt 
         geen onwaarheid.
275   Wie zou kunnen vertellen hoevelen 
         de wellust in de dood voert?
         Wie zou jouw hoererij en jouw kwade 
          zaken kunnen noemen?
         Wie jouw vuur en jouw dwaasheid aanhangt,
         die wordt een prooi van de duivel (A)
         als hij niet op zijn hoede is.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten