vrijdag 1 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor

Hier spreekt hij over zonde der vrekkigheid. (1)


Klik hier voor mijn commentaar en de oorspronkelijke tekst.

246   Gij zijt de vrekkigheid zelf, je bent heel gierig;
         je bent blij als je krijgt, maar geven is je gewoonte niet.
         De Duero (2) met zijn waterstroom zou je nog niet voldoen (3)
         Telkens als ik naar je luister, krijg ik een naar gevoel.
247   Door zijn grote gierigheid kwam de rijke ten val,
         die aan de arme St. Lazarus niet een enkel stukje gaf. (4)
         De arme, jong of oud, wilt ge niet zien, je hebt een hekel aan hem,
         en van je rijkdommen wil je hem niets geven.
248   Ofschoon door een heilig gebod je wordt bevolen,
         dat je de naakte kleedt, de hongerige spijzigt
         en de arme huisvest, ben je zó vrekkig dat je nooit
aan één iets gegeven hebt, terwijl honderd je het vroegen.
249   Jij, ellendeling, wat zul je doen op de Dag des Oordeels (5),
als God je rekenschap zal vragen van je goederen en je grote inkomsten?
         Dan zullen geen schatten en geen vijftig koninkrijken je baten.
250   Toen jij arm was en in groot lijden verkeerde
         toen zuchtte je en deed je boete
         en je smeekte God dat hij je zou redden en in ’t leven houden,
en je beloofde dat je met de armen zou delen en hen niet in de steek zou laten.
251   God heeft je klachten verhoord en  goede raad gegeven,
         gezondheid en rijkdom en overvloedige schatten.
         Maar als je nu een arm mens ziet, dan betrekt je gezicht,
         dan doe je als de wolf die zo’n pijn had.

Exempel van de wolf, de geit en de kraanvogel. (6)


252   De wolf verslond de geit als een lekker hapje,
         een bot bleef hem in de keel steken, en hij zat erg in de penarie.
Hij stikte bijna, en vroeg haastig om meesters en doctoren (7),
en zei dat hij zich wilde beteren.
253   Aan degene die het bot eruit zou halen, beloofde hij rijkdom en schatten.
         Daar kwam de kraanvogel van boven uit de hoogte
         en trok met zijn snavel heel behendig het bot eruit.
         De wolf was weer gezond, kon er weer flink op los eten.
254   De kraanvogel zei tot de wolf dat hij hem moest betalen;
         de wolf sprak: “Waarom? Had  ik niet je hals met mijn tanden
kunnen afbijten, als ik ze had willen samenklappen?
Laat dat je loon zijn, dat ik je niet gedood heb.”
255   Precies zo doe jij ook (8): nu je overvloed hebt
         aan brood en geld dat je anderen afgenomen hebt,
         wil je de arme niet een beetje rogge geven, uit vrees,
         dat je op die manier zo snel zou opdrogen als dauw en hooi.
256   Goed doen aan een boze levert niets op,
         een ondankbaar mens vergeldt een goede daad nooit,
         een slecht mens verwerpt het goede inzicht,
het goede dat iemand hem aandoet, daarvan zegt hij dat hij er recht op heeft.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten