Kerst 2016:
Ongeveer 4000 jaar geleden schreven de Sumeriërs in
spijkerschrift het verhaal van Gilgamesh. Het verhaal begint met de verdrukking
van het volk door Gilgamesh. De goden sturen daarop een sterfelijke evenknie
van Gilgamesh, Enkidu. Niet alleen heeft het verhaal een duidelijke parallel
met de Bijbel, maar ook met het onderwerp waarover Livius, de Romeinse
geschiedschrijver, schreef, nl. dat alle begin goed en eenvoudig is, en dat wat
daarop volgt, corrupt is. Een echo hiervan vinden we bij Rousseau, een heel erg
ondergewaardeerde Franse filosoof. In de Bijbel komen we het bij de
Grieks-Syrische arts (?) Lucas tegen als het verhaal van de geboorte van Jezus.
Merkwaardig, een arts die het heeft over een kind dat uit een maagd wordt
geboren, midden op de velden. Hij zou toch beter moeten weten, niet? Maar
misschien zit daar toch veel meer achter dan je op het eerste gezicht zou
denken. Als je alle versies met elkaar vergelijkt dan blijkt dat het weleens om
de hergeboorte in alle onschuld van de aarde zou kunnen gaan: winter wordt
lente.
Je kunt naar het verhaal over de geboorte van Jezus of
Enkidu op twee manieren kijken als door een telescoop (ik weet niet of die al
was uitgevonden): van boven naar beneden en van beneden naar boven. Van beneden
naar boven, zie je als langs de hemelladder van Gustaf Doré, een lichtpuntje helemaal op het einde van de tunnel in de verste
verte. Van boven naar beneden, is
precies het omgekeerde daarvan: je gaat vanaf een grote uitwaaierende hemelse
verte in de ruimte naar een smal puntje op aarde. Als je de beide perspectieven
over elkaar heen legt, krijg je een zandloper. Ik wil pleiten voor een
denkwijze waarbij je dit principe toepast. Je denkt een probleem tot zijn
oplossing, en draait dan de uitkomst onderste boven om het probleem minstens
van twee kanten te bezien. De beide lichtstralen, divergerend en convergerend,
zouden een Kerstonderwerp bij uitstek in deze barre tijden kunnen zijn? Maar
valt er ook nog wat te lachen? Als het goed is, juist wel!
De geboorte van Enkidu, de vriend van Gilgamesh:
Uit: Het epos van Gilgamesh, SUN, tweede druk, 2002, vertaling en inleiding
Herman van Stiphout (pag. 55-57).
Zij riepen Aruru, de grote:
‘Jij, Aruru,
schiep de mensheid;
Maak
nu zijn evenbeeld;
(zijn = van Gilgamesh)
(zijn = van Gilgamesh)
Laat dat evenbeeld opgewassen zijn tegen
zijn stormende hart!
Laat hen met elkaar strijden,
zodat Uruk kan rusten!
(Uruk= stad van Gilgamesh)
(Uruk= stad van Gilgamesh)
Aruru hoorde dit aan;
De opdracht van Anum begreep
zij;
(Anum = hoogste God van de hemel, God de vader)
(Anum = hoogste God van de hemel, God de vader)
Aruru waste haar handen,
Kneep een
stukje klei af, en wierp dat in de wildernis.
In de
wildernis schiep zij zo Enkidu, de held,
Het
kind van de stilte, gekneed door Ninurta.
(Ninurta = God van oorlog en strijd)
(Ninurta = God van oorlog en strijd)
Zijn hele lichaam is bekleed met
haar;
(net als dat van de Griekse halfgod Herakles op hogere leeftijd)
(net als dat van de Griekse halfgod Herakles op hogere leeftijd)
Hij
draagt lange lokken als van een vrouw;
Zijn
hoofdhaar groeit dik als graan;
Hij
kent Volk noch Land.
Hij gaat gekleed als Shakkan;
(Shakkan= God van de wilde dieren in de steppe)
(Shakkan= God van de wilde dieren in de steppe)
Met de
gazellen eet hij gras;
Met
de wilde dieren verdringt hij zich bij de drenkplaats;
Met
de beesten doet hij zich tegoed aan het water.
Nu was er een jager, iemand die
vallen uitzette,
Die
hem bij de drenkplaats in de gaten kreeg.
Eén
dag, de volgende dag, een derde dag merkte hij hem op
bij
de drenkplaats;
Telkens
als de jager hem zag verstijfden zijn trekken,
Maar
Enkidu trok weer naar zijn slaapplaats met de kudde
De jager was bezorgd, ongerust
en stil;
Bedrukt
was zijn gemoed, somber zijn gelaat.
In
zijn hart was zorg,
En
zijn trekken waren als van iemand van een verre reis.
De jager opende de mond, nam het
woord, en sprak tot zijn vader:
‘Vader
er verscheen een man bij de drenkplaats,
De
sterkste in het Land met zeer veel kracht begaafd,
Zijn
sterkte is overweldigend, als van een hemelsteen!
Over de heuvels zwerft hij de
hele dag;
Met
de wilde dieren graast hij steeds;
Bij
de drenkplaats vind ik steeds zijn sporen;
Ik ben bang
en durf hem niet te naderen.
Hij vult de kuilen die ik graaf
Hij
verscheurt de strikken die ik zet;
Hij
verlost uit mijn handen alle dieren van de steppe;
Hij
saboteert mijn werk in de wildernis.
Zijn vader opende de mond, nam
het woord, en sprak tot de jager:
‘Mijn
zoon, ga naar de stad Uruk, en zoek Gilgamesh!
Zijn
kracht is sterk als die van een hemelsteen!
Begeef je naar hem, naar Uruk!
Maar
stel je vertrouwen niet enkel in mannelijke kracht:
Als
je gaat, mijn zoon, neem dan de deerne Shamhat mee.
Hoe
sterk hij ook is haar kracht zal hem klein krijgen!
Wanneer de kudde naar de
drenkplaats komt
Moet
zij zich ontkleden en haar charmes ontbloten;
Hij
zal haar zien en tot haar komen;
Dan
zal de kudde hem verstoten, hoewel hij ertussen opgroeide!’
Gilgamesh en Enkidu (tekenaar onbekend) |