Uit: Sprookjes van de Lage Landen, De Bezige Bij, met tekeningen van Peter Vos, bijeengebracht door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar, pag. 62-63.
De drie schavuiten.
Er waren eens drie schavuiten. Op zekere dag zaten ze bij
elkaar om nieuwe streken te verzinnen. De grootste schavuit sloeg met zijn
vuist op tafel en zei tegen zijn twee kornuiten: ‘We gaan het er eens lekker
van nemen. Eten en drinken zonder dat het ons een cent kost. Wat vinden jullie
daarvan?’
Het plan werd met algemene stemmen aangenomen. Ze gingen er
op uit, en bij een eerste klas herberg aangekomen, vroegen ze de waardin of zij
bij haar een paar dagen konden blijven. ‘Ons eten’, zeiden ze,’ maken we zelf
wel klaar. Bij ons vertrek moet je maar zeggen hoeveel we je schuldig zijn.’
Het eerste wat de schavuiten nu nodig hadden, was brood. De
eerste schavuit zou dat wel even regelen. Hij liep naar de bakker en zei: ‘Ik
word gestuurd door mijn meester om een dozijn broden. Ik woon daar’, en hij
noemde een adres. ‘We wonen er pas. Laat je knecht met mij meegaan om de broden
te dragen en het geld in ontvangst te nemen.’ Toen ze een eindje hadden gelopen
liet de schavuit een brood uit de mand vallen, zonder dat de knecht het in de
gaten had. Het viel pardoes in de modder. ‘Lieve help!’, jammerde de schavuit,
‘wat zal mijn meester zeggen? Hij stuurt mij vast en zeker de laan uit. Haal
alsjeblief een ander brood. Ik pas wel op deze broden.’ De knecht liet zich
overhalen en ging terug naar de bakkerij om een ander brood te halen. Maar de
schavuit was er intussen met de elf broden vandoor. Brood hadden de kornuiten
dus op de plank.
De tweede schavuit zou vlees halen. Hij liep een paar keer
heen en weer voor de etalage van een mooie slagerij. De slager kwam naar buiten
en vroeg: ‘Bij wie moet je zijn?’ ‘Je moet weten’, zei de schavuit, ‘dat er
kermis is op het kasteel. Ik ben gestuurd om een groot stuk vlees te halen,
maar ik weet niet goed bij welke slager ik moet zijn.’ ‘Hier bij mij’, zei de
slager. ‘Ze halen hier al hun vlees.’ ‘Geld heb ik niet meegekregen’, zei de
schavuit, toen hij met het vlees de deur uitliep. ‘Dat komt wel goed’, zei de
slager, die blij was met zo’n goede klant.
Nu hadden de kornuiten brood en vlees. Maar daar moest
mosterd bij. De derde schavuit ging op pad. Hij stal een melkkan van twee liter
en vroeg aan de vrouw in de winkel of zij er een kwart liter mosterd in wou
doen. Toen dat was gebeurd, keek hij eens diep in kan en zei verbaasd:
‘Allemensen! Kon er niet meer af? Hou jij je mosterd maar.’ Hij goot de mosterd
terug in het vat. Maar aan wat er in de kan bleef plakken, hadden ze meer dan
genoeg.
Na een week plezier gingen ze naar de waardin, en zeiden:
‘Vrouw, wat zijn we je schuldig?’ De waardin stond te rekenen en te dubben.
‘Mens, neem het niet zo nauw. Sla er maar een slag naar’, zeiden de drie.
‘Zoveel’, zei de waardin. ‘Zo weinig?’ riepen de schavuiten als uit één mond.
‘Dat reken ik wel even af’, zei de eerste schavuit. ‘Als je het lef hebt!’ zei de tweede. ‘Ik betaal.’ ’Geen ruzie’, riep de derde. ‘Ik weet wat. Laten we de
waardin blinddoeken. Wie zij het eerste aanraakt, betaalt alles. Als ik
verlies, geef ik twee flessen wijn op de koop toe.’ 'Ik ook, ik ook!’ riepen de
andere twee. De waardin, die niet wist hoe ze had, stemde toe en liet zich
blinddoeken. De schavuiten schoven daarop zoveel stoelen om haar heen dat ze
niet vooruit of achteruit kon. En de drie schelmen gingen er vandoor. De
waardin viel over de stoelen en maakte zoveel lawaai, dat haar man kwam kijken.
Zij greep hem beet. ‘Jij! Jij moet betalen!’ schreeuwde het mens. ‘Ja, ik moet
betalen, want jij bent nog niet betaald’, zei de man boos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten