zondag 24 december 2017

Een Kerstgedachte.

Klik hier voor de originele tekst.

Shankara (788-820 nChr), de grote hindoeïstische filosoof, vertelt ons het volgende verhaal, dat ook in het Book of Noodles voorkomt:
“Tien mannen zijn op reis en komen aan bij een woest stromende rivier die ze moeten oversteken. Als ze de overkant bereikt hebben, gaan ze in een kring staan. Eentje telt of ze allemaal heelhuids de overkant hebben bereikt. Maar hij vergeet zich zelf mee te tellen. Als de andere mannen gevraagd worden om het aantal na te tellen, omdat er een iemand te weinig is, maken die steeds dezelfde fout. Daarop gaan ze in een kring zitten, diep bedroefd, omdat er iemand bij het oversteken van de rivier is omgekomen. Zo treft een vreemdeling ze aan, en vraagt hun wat er aan de hand is. De vreemdeling telt de mannen en telt er tien. Daarop springen de mannen vol blijdschap overeind. In plaats van te rouwen vieren ze nu feest."


In Turkije een aangepaste versie:Nasreddin zou op 10 ganzen passen voor een vriend. Toen zijn vriend terugkwam, waren er nog maar negen over. “Nasreddin, waar is de tiende gans?”, vroeg hij Nasdreddin. Nasreddin telde de ganzen en telde er tien. Zijn vriend telde de ganzen en telde er negen. Ze ruzieden lange tijd, maar telkens maakte Nasreddin dezelfde vergissing. Nasreddin nam Eén in gedachten (om te onthouden dat  het er 10 waren) en vervolgens 2, 3, 4 tot tien. Zijn vriend begon bij 1, en bleef op negen steken. “Zie je wel, het zijn er tien”, zei Nasreddin. ”Nee, het zijn er negen!”, hield zijn vriend voet bij stuk. “Weet je wat we doen”, antwoordde Nasreddin,“we vragen tien mensen hier te komen. En ze pakken allemaal een gans, en dan merken we vanzelf wie er gelijk heeft.” Zo gezegd, zo gedaan. En wat bleek: er was één iemand zonder gans. “Zie je wel,” zei zijn vriend,“ er is 1 gans weg. Hoe kan dat nou?” Nasreddin stapte daarop op de man met lege handen af, en zei tegen hem: “Als je op tijd was geweest, had je ook een gans te pakken kunnen krijgen! Waarom was je te laat? Daarom zijn er nu nog maar negen!”


In Marokko weer een andere versie:
Jeha kocht tien ezeltjes. Op een ervan ging hij zitten op weg naar huis. Onderweg telde hij ze. Hij constateerde dat er nog maar negen over waren. Toen hij afstapte, en ze nog een keer telde, waren er tien. Daarop zei hij tot zich zelf: “Het is beter te voet te gaan, om er niet eentje kwijt te raken.”


Het verhaal lijkt afkomstig uit het Verre Oosten. In religieus onderwijs wordt de ontbrekende persoon  “het ware zelf” genoemd. Dit “ware zelf” bestaat eruit dat je je zelf wegcijfert. Met kerstmis doen wij eigenlijk hetzelfde: het kind wijst ons erop dat wij ooit eens geboren zijn. Kortom, niet wat wij denken te zijn geworden, maar het nog onschuldige, onbeschrevene is ons ”ware zelf”. Het is dan ook beter te zeggen dat Kerstmis de zoektocht is naar mijn ware zelf dan de zoektocht naar je zelf! Wat is het verschil?


Spreekwoorden over de hele wereld  kun je met een knipoog hiermee in verband brengen. De moederlijke mening over haar kind benadrukt niet, wat er van het kind is geworden, maar dat het oorspronkelijk bij geboorte onbezoedeld en met een eigen aangeboren “ware zelf” ter wereld kwam.

Op Trinidad zeggen ze:

“Macaque pas jamais ka die iche li laide.” Vertaling: de Makaak (een aap) zegt nooit van haar kind dat het lelijk is.”(Uit: Gombo Zhebes, Little dictionary of creole proverbs Lafcadio Hearn, Redford Massachusetts, Applewood books, 1885, pag. 24.)


In het Oud Syrisch van bisschop Hebreaus, heet het (GrapCCCLXXX):
“Een mestkever zei tegen zijn moeder: “Waar ik ook ga, altijd spugen de mensen op mij!” Zijn moeder antwoordde hem: “Dat is omdat ze jaloers zijn op je schoonheid en je lekker vinden ruiken.”


Een Arabisch spreekwoord maakt ervan:  الخنفسة في عين امها مليحة, vertaling: ”De mestkever is een schoonheid in de ogen van zijn moeder!”
(Beide spreekwoorden uit: Mar Gregory John bar Hebreaus, London, Luzac & Co, 1897).


Al deze spreekwoorden benadrukken hetzelfde: het gaat niet om het uiterlijk, maar om het innerlijk, “het ware zelf”. Het gaat niet om wat anderen over je zeggen, het gaat niet om wat je zelf wil dat anderen over je denken of zeggen, het gaat om je eigenwaarde die je van geboorte af aan mee hebt gekregen. Een twijfelgeval is de aap:  de Makaak heeft onlangs het wereldnieuws gehaald, omdat hij een selfie van zichzelf had gemaakt. De vraag was, wie de eigenaar van de foto was: de fotograaf die hem het fototoestel ter beschikking stelde of de aap. En de aap won. Als je naar je zelf op zoek bent, ben je op zoek naar de buitenkant, je wilt je zelf beter laten uitkomen in de ogen van anderen.  Als je op zoek bent naar het “ware zelf”, ben je op zoek naar de reden waarom het allemaal begonnen is en niet naar jezelf, want die kent iedereen al. Behalve de aap! Die kent wel zijn ware aard, maar niet hoe anderen hem zien of hoe hij door hen gezien wil worden. De aap is een twijfelgeval! Maar ik vraag me af: Zouden mestkevers, ganzen en ezels ook selfies kunnen maken? Beter van niet!

Fijne kerstdagen!




maandag 18 december 2017

De molenaar, zijn zoon en de ezel.

Klik hier voor de originele tekst.

Een molenaar en zijn zoon waren met hun ezel onderweg naar de markt om de ezel te verkopen. Daarom wilden ze hem zoveel mogelijk sparen om een goede prijs te bedingen. Op hun weg kwamen ze een groep meisjes tegen. “Kijk toch eens,” zei één van hen, ”heb je ooit zulke dwazen gezien? Zij sjokken moeizaam te voet voort, terwijl ze op een ezel zouden kunnen zitten." Toen de oude man dit hoorde, vroeg hij zijn zoon om op de ezel plaats te nemen, en bleef er zelf fluitend naast lopen.
Even later kruiste een groep oude mannen in een ernstig debat verwikkeld hun pad.
“Kijk,” zei een van hen, “dit bewijst precies wat ik bedoel: wat voor respect bestaat er tegenwoordig nog van de jeugd tegenover de oude van dagen. Zie je die leeghoofdige puber op de ezel, terwijl zijn oude vader ernaast loopt? Kom eraf, nietsnut! En laat de vermoeide leden van de oude man wat uitrusten.” Daarop liet de vader zijn zoon afstijgen en ging zelf op de ezel zitten. Ze waren zo nog niet ver gevorderd, toen ze een gezelschap vrouwen met kinderen tegenkwamen. “Waarom zit jij op de ezel? Jij ouwe, luie zak!” schreeuwden verschillende vrouwen als uit een mond.  “Hoe kun je het maken zelf op de ezel te zitten, terwijl te voet naast de ezel dat arme kleine kereltje je nauwelijks kan bijhouden.” De goedaardige molenaar zette meteen zijn zoon achter zich op de ezel.
Toen ze de stad bijna hadden bereikt: “Vertel me eens, beste vriend,” zei een tegemoetkomende stedeling, “is dat jouw ezel?” “Ja,” zei de oude man. “Nou, dat zou je toch niet zo vlug hebben gedacht, gezien de manier waarop jullie hem beladen. Jullie, twee sterke mannen zijn beter in staat om de ezel te dragen dan de ezel jullie!” “Alles wat u wenst,” zei de oude man. Dus bonden ze de poten van de ezel aan elkaar, nadat ze afgestegen waren. Ze deden een paal tussen de poten van de ezel door en slaagden er zo in om hem op hun schouders een brug over te dragen.

Massa’s mensen kwamen naar buiten rennen bij het zien van dit tweetal met tussen hen in de bungelende en balkende ezel. Ze lachten hen uit! Totdat de ezel er genoeg van had – de ezel kon niet tegen de lachende mensen en tegen de situatie waarin ie zich bevond --,  zich uit de touwen rond de poten los wrikte, van de paal af viel en in de rivier terecht kwam. Daarop vond de oude man dat hij er het beste aandeed om met zijn zoon huiswaarts te keren – hij was ervan overtuigd dat door te proberen iedereen het naar zijn zin te maken, hij er alleen in geslaagd was niemand het naar z’n zin te maken, en dat zijn handel erbij ingeschoten was.

Een verhaal dat ik al eerder op dit blog heb gepubliceerd met als hoofdpersoon Jeha “ Instemmen met onbegrijpelijke gedragsvoorschriften” geheten en vertaald uit het Arabisch, blijkt terug te gaan op deze Aesopus versie. Toen ik dit verhaal vertaalde, wist ik dat nog niet. Als je bij Phaedrus zoekt, dan blijkt dit verhaal bij hem niet voor te komen.  De Franse schrijver uit de 17-e eeuw La Fontaine, die zegt zich op Aesopus te baseren, heeft het weer onder de aandacht van een groot lezerspubliek gebracht.  De Arabische versie wijkt teveel van de versie van La Fontaine af om te veronderstellen dat de Arabische versie een vertaling is uit het Frans. Ik denk dat de Arabische versie een eigen authentieke bron heeft. Aan de Franse versie lijkt eerder een Latijnse dan een Griekse bron ten grondslag te liggen, omdat er enige Latijnse woordjes in voorkomen. (Maar veel wil dit niet zeggen). Ook lijkt erin een verwijzing naar Nasreddin of Jeha voor te komen, omdat er sprake is van een “Nicolas au rebours”  (vertaling: Nicolas achterstevoren) op een ezel, zoals Nasreddin en Jeha graag worden
afgebeeld. Nu we pas het sinterklaasfeest hebben gevierd, krijg ik zelf de neiging te beweren dat Nicolas, Nasreddin en Jeha blijkbaar enige overeenkomsten hebben. (Maar ook dat wil maar heel weinig zeggen).  Maar als je het plaatje hiernaast dat de Franse versie vergezelt, bekijkt, krijg je toch echt de indruk, dat het verhaal in het Midden Oosten of het Marokkaanse Westen wordt gesitueerd.

In de Marokkaanse versie hadden we al geconcludeerd dat de ezel waarschijnlijk de vertaling is voor (schilders-)ezel of bureau van het woord voor ezel in het Spaans “burro (mnl) en burra (vrl)” dat teruggaat op het hettitisch. Duidelijk is in ieder geval dat het verhaal gaat over een verschil van mening over na te leven regels. In mijn vertaling uit het Engels, valt de ezel in de rivier. Op een eerder blog heb ik uitgelegd, dat dit waarschijnlijk een straf is door een machtig man uitgesproken over “misdadig” gedrag. In dit geval is het de straf van een tolerant vorst, want hij laat hem ongeboeid in de rivier werpen. 


In de Franse versie wordt het advies gegeven dat je niet naar anderen moet luisteren, maar zelf je mening moet bepalen, wil je niet gek worden. In de Marokkaanse versie worden de vader en zoon die de ezel tussen zich in dragen, in een gekkenhuis opgesloten, omdat men denkt dat ze door een demon worden bezeten.  In de Engelse versie, de meest milde variant, raken ze alleen maar hun ezel kwijt. Alle versies blijven dicht bij de oorspronkelijke strekking. Alleen de conclusie lijkt zich aan te passen aan de aard van het volk, waaraan het wordt voorgelegd. Nog steeds geldt dat een van de meest merkwaardige kenmerken van het Aesopus verhaal is dat het zijn vorm en functie in veel opzichten door de eeuwen heen en in heel verschillende wereldstreken heeft behouden.



maandag 11 december 2017

Blind!

Klik hier voor de originele tekst.



“In een openlucht zwembad:
een straatzangeres, ze is blind,
springt in het water, onbezorgd als een kind.”
(Eigen vertaling uit het Engels: Japanese Humor, Dr. R.H. Blyth, 1957, Toppan printing Co, Tokyo)


De toelichting, die de heer Blyth hierbij geeft, was voor mij reden om deze grap op te nemen in de Aesopus-reeks. Hij zegt namelijk dat de grap hem aan Aesopus doet denken. Ik heb overal gezocht, maar geen overeenkomstig Aesopus verhaal gevonden. Wel appelleert de grap aan het verre Griekse verleden, en aan grappen van Nasreddin en Tijl Uilenspiegel. De grap met Tijl in de hoofdrol zal ik hieronder dan ook vertellen. Maar eerst een mogelijke Aesopus versie hiervan:


De oppergod heeft ons twee zakken toevertrouwd
een rugzak is met eigen fouten volgestouwd,
die van een ander worden op de borst gesjouwd.


Zo komt het dat we blind zijn voor een eigen fout
en dat een ander om zijn fout wordt afgesnauwd.


Dit is naar mijn idee de meest overeenkomstige versie van Aesopus met de Japanse “senryü” (een bepaalde versvorm)De Aesopus versie  lijkt op het Japanse gedicht, maar is tegelijk ook heel anders. De Japanse versie is het omgekeerde van de Aesopus-versie. Wij zien volgens het vers van Aesopus, in de Latijnse vertaling van Phaedrus, alleen de fouten van anderen en van ons zelf niet. In de Japanse versie ziet het meisje haar eigen beperking niet, die de anderen met veel plezier wél zien.  Het blinde meisje in het zwembad denkt dat de andere mensen ook blind zijn en daarom ook haar naaktheid niet kunnen zien.  Een oosterse positieve grap ten opzichte van een negatieve westerse moraliteit.


Net als de katholieke kerk allerlei heiligenverhalen en de lijdensweg van Christus in de vorm van een soort stripverhaal illustreerden, deden de Japanners dat ook met allerlei anekdotes. Onderstaande afbeelding is naar mijn idee een tekening naar aanleiding van een Tijl Uilenspiegel verhaal:

Het verhaal van “de twaalf Blinden.

’t Is soms heel raar in de wereld. Je komt zoo voor die gekke dingen te staan waarvan je je
zelf afvraagt, waak ik nu of droom ik? En dan zie je toch met je eigen ogen dat je niet droomt,  maar waakt terwijl je toch aan je zelf twijfelt. Hebt u dat nog nooit mee gemaakt?
Ik wel. Moet U hooren.

Ik zat dan op een mooien dag voor een herberg wat uit te rusten toen er langs mij heen
twaalf blinden wandelden. Hoe komen die daar? en hoe komen ze precies langs den
zelfden weg? Ik ben het nooit te weten gekomen. Men vertelde mij, dat zij een rijk man waren wezen begraven. Best mogelijk, maar als je nou toch steken-blind bent, dan kom
je toch maar zoo van zelf niet op het kerkhof.

De meeste menschen komen wel van zelf op het kerkhof maar die twaalf blinden moesten
toch een geleider hebben. Hoe 't zat -- ik zeg nogmaals—ik weet het niet.
Ze hadden geen geleider en ze liepen allemaal denzelfden weg. Wat moet je daar nu van
zeggen? Niet gelooven? Maar saprestie : ik zag het toch met mijn eigen ogen. 't Was doodeenvoudig: 't was zoo. U gelooft het dus nu ook?

Goed, dan zal ik verder vertellen van die twaalf blinden. Toen ik die menschen daar zag loopen, kreeg ik groot medelijden met hen. Ik ging naar ze toe.
— Beste menschen, zei ik. Zijn jullie moe van de reis?
— Heel moe, heerschap, antwoordden zij.
— En hebben jullie dorst?
— Veel dorst, heerschap.
— En honger?
— Geweldigen honger.
— Nou kijk eens hier, ik ben graaf van Gevelsteen tot Stoepie-op.
De menschen bogen diep en namen hun hoed af.
— Hou je gedekt, zei ik, anders vat je kou. Hier zijn twaalf gulden, ga nu maar in 't
café allemaal wat gebruiken.
— Dank je wel, heerschap, zeiden ze tegelijk en ze stapten naar het café.

Ieder dacht dat zijn buurman die twaalf gulden ontvangen had; ik schijn dat echter vergeten te hebben te geven; hoe het zij — (het verhaal is wonderlijk) -- toen ze allen flink ge-
dronken en gegeten hadden, keken ze elkaar aan op hun manier en vroegen: Betaal nou. Ieder
vroeg dat aan den ander en geen van de twaalf had de twaalf gulden ontvangen. Er ontstond een geweldig spektakel. De eene blinde vertrouwde den andere niet.
— Jij hebt ze gekregen, riep de oudste.
— Neen jij, riep zijn buurman.
— 1k? vroeg deze. Ik dacht dat hij ze kreeg die naast me stond. De waard begon er danig
over op te spelen. Maar daar lieten de blinden het niet bij zitten. Ze begonnen er op los te slaan en zonder te zien waar ze sloegen, gaven ze elkaar en den waard leelijke opstoppers die nogal aan kwamen!  

Ook de waard kreeg klappen. Maar te dicht bij het buffet werd de waard bang voor al het glaswerk en riep. 
— Wacht! weest stil. Daar is de graaf die je het geld gegeven heeft. Hij zal zeggen wie hij het geld ter hand stelde. Dat was een oplossing!
— Ja, ja, riep de blinden. En die ons heeft bedrogen, slaan we dood.
— Ja, dat is goed! riepen al de blinden.
— Heer Graaf, sprak de waard, zie, deze menschen zeggen dat gij ze twaalf gulden hebt
gegeven om te verteren en nu heeft geen van hen het geld ontvangen. De een zegt dat de
ander het heeft, en de ander beweert dat hij niets kreeg maar dat de één het ontving.
Aan wie van hen hebt gij het geld gegeven?

— Edele waard, gij zijt wijs als Salomo, doch ik doe wel en zie niet om. Ik weet niet aan wie ik dat geld ter hand stelde. Want de rechterhand mag niet weten wat de linker doet.
— Edele Graaf, zei de waard, het is heel edel van U zoo wel te doen maar op het oogenblik toch wel een beetje lastig. Zij willen mij niet betalen en ze hebben alles stuk geslagen. Zij zijn nu twintig gulden aan mij schuldig. Wat moet ik doen?
— Edele waard, wees zoo edel als ik en schenk het hen kwijt.
— Om den blikslager niet. Ik zet ze in de gevangenis.
— De arme stakkers. Zoudt gij dat wel doen?
— Zult gij voor hen betalen heer Graaf?
— Ik? Mijn beste man, hoe gaarne ik het zou doen, al mijn weldadigheid heeft mij op dit oogenblik met een leege zak gelaten. ik gaf al mijn munt al weg en heb geen stuiver voor mij zelf behouden. Doch, ik ben de Graaf en ik zal wel iemand vinden in het dorp die borg voor mij wil staan.
— Dus.... zei de waard verheugd. Gij zult alles betalen?
— Laat de blinden maar gaan.
— Met uw welnemen, zei de edele waard, maar weg is weg, en ik wou wel graag eerst wat meer zekerheid hebben. In uw woord heer Graaf heb ik vol vertrouwen, doch in uw leege zak niet zoo zeer.
— Gij hebt gelijk, waard. De menschen zijn slecht. Ik zal het u niet kwalijk nemen. Weet je wat: stel je vertrouwen in den pastoor?
— In den pastoor? Wie zou in deze geen vertrouwen stellen, heer Graaf.
— Goed, dan zal hij borg voor mij staan.

De Graaf ging tot de blinden. ,,Brave lieden, zeide hij, weest niet meer twistende onder elkander. Alles zal geregeld worden. Dan kunt gij binnen weinige ogenblikken uw weg vervolgen. Er is groot onrecht door een uwer geschied. Het is heel slecht dat één uwer het geld, te uwer beschikking gesteld, niet afdragen wil. Doch, daarover zal de straf wel komen. Ik zal er mij niet druk over maken.”

Dit verhaal komt ook voor met als hoofdpersoon Nasreddin, zoals gezegd in het navertellen van zijn legende. Deze teksten hebben ongetwijfeld een heel erg sociale inslag, maar achter de tekst verbergt zich in feite het Oedipus verhaal. Het Oedipus verhaal -- het door Freud uitgebuite en uitgebate verhaal -- vertelt in feite wat Aesopus al in zijn vers over de twee zakken vertelde. Je ziet de mankementen van de ander, maar de jouwe niet. In freudiaanse individualistische termen: we kennen bewuste (zichtbaar op de borst) en onbewuste (onzichtbaar op de rug) zielenroerselen. In een Engelse versie van het Aesopus verhaal heten de zakken “wallets” . Dit suggereert onomstotelijk dat waarvoor men blind is, vaak de rijkdom van de ander is. In het Tijl Uilenspiegel verhaal wordt daarmee een loopje genomen. Dit krijgt natuurlijk geleidelijk aan de naam van de vierde hoofdzonde: Invidia. En net als in de vierde hoofdzonde blindheid (in-vidia) een grote rol speelt, doet het dat in het Aesopus verhaal en in de Japanse “senryü”. Niet alleen het sensuele karakter vinden we in het Japanse vers terug, omdat de straatzangeres denkt dat de anderen haar naaktheid niet zien, maar ook de hebberigheid. Want ook in Japan, zetten zangers een hoedje op het trottoir om er geld in te mogen ontvangen.

dinsdag 5 december 2017


                       قالها ألسبع: بني أدم كوله يابس لا تفزكه


         (qoelha s:ba-a: bnie adm koeloe jèbs la tfzkoe) : Zei de leeuw: mensen moet je droog eten, niet nat.

Hoe komt zo’n leeuw aan zo’n uitspraak? Hij had op een dag de ervaring opgedaan dat een mens hem vroeg zich eerst te mogen wassen, voordat hij opgegeten zou worden. De leeuw stond hem dat toe, waarop de mens in de rivier sprong en wist te ontsnappen. Ten minste dat is de uitleg (p. 250) bij dit spreekwoord die we in het boek Les proverbes Marocains door Bouchta El Attar (1992) aantreffen. Een mooie uitleg, vind ik persoonlijk, maar toch blijft het gedrag van de leeuw een beetje onbegrijpelijk. Voordat je iets kookt, was je de ingrediënten van je maal. En ook de leeuw, bang dat hij een ziekte zou oplopen, vindt het een goed idee om zijn maaltijd eerst te wassen, voordat hij eraan begint. Maar zijn maaltijd heeft handen en voeten, en weet zich in veiligheid te brengen. Er is dan ook geen leeuw die een mens ooit zal toestaan om eerst een bad te nemen alvorens hem te verslinden.


Dit eigenaardige trekje van dit spreekwoord blijft knagen: het klopt niet! Je bent dan ook algauw geneigd om een andere uitleg te accepteren. Je kunt zeggen “de leeuw”, dat is een code voor “de koning” in vroegere tijden toen koningschap en de functie van rechter nog niet gescheiden waren, maar een functie door één persoon uitgevoerd. Eén van de gebruikelijk straffen was dat men misdadigers in de rivier gooide. Rechtspraak vond aan de poorten van een stad plaats, en de stad was meestal aan een rivier gelegen. Nu waren er blijkbaar twee manieren  waarop je te water kon worden gelaten: geboeid, en je verdronk subiet, maar ook ongeboeid. En deze leeuw twijfelt blijkbaar of hij zijn misdadigers ongeboeid in de rivier zal gooien of niet. Deze “leeuw” twijfelt tussen hard of lankmoedig optreden.


De verhaaltjes van Aesopus zijn onnoemelijk vaak bewerkt. Meestal werden er versjes, een soort sinterklaasversjes, van gemaakt. Dat komt omdat een van de bewerkers van de Aesopus-verhalen, Phaedrus, ze in het Latijn vertaalde met een jambische versvoet, en daarbij niet schuwde om een groot aantal regels op elkaar te laten rijmen (wat in het Latijn niet moeilijk is). En dat levert bij elkaar een soort sinterklaas-gedicht op. Bij Aesopus zelf is dit nog niet het geval. Net zoals Phaedrus de moraal eraan toevoegde, maakte hij er ook goed lopende versjes van. Phaedrus zag de opvoedkundige waarde van de verhaaltjes. 


Het is dan ook niet verwonderlijk dat psychologen zich erdoor voelen aangesproken. In  de afgelopen tijd is dat gebeurt door een psychiater die bij Freud om de hoek woonde: de heer Robert  L. Zimmler. Hij was een gezien psychiater, totdat bleek dat hij alles had verzonnen, ook zijn titel en opleiding. Hij was geen psychiater, en alles wat hij had verdiend met zijn goed lopende praktijk moest hij inleveren. Hij had een dochter en die herinnerde zich dat haar vader een bewerkte versie had gemaakt van Aesopus-verhalen en deze gebruikte in zijn therapie. Deze bewerkte verhaaltjes lagen bij een Amerikaanse uitgeverij die weigerde het werk van een oplichter uit te geven. Maar toen de oplichter stierf en de dochter alleen en berooid achterbleef, herzag hij zijn mening en gaf de verhalen uit om de dochter in de gelegenheid te stellen te gaan studeren. En het werd een eclatant succes! Dit boek begint met het volgende verhaal (2), dat veel gelijkenis heeft met het verhaal dat vorig jaar op 5 december  op dit blog stond (welk Aesopus verhaal hieraan ten grondslag ligt, is mij niet helemaal duidelijk—het zou om Fabel 19, “de leeuw en het zwijn” kunnen gaan):


Het varken en de leeuw. (klik hier voor de originele tekst)


Door een plotseling opkomende vloed die het bos onder water zette, bedreigd, wist een wild varken zich te redden door op een drijvende boomstam te klimmen. Tot z’n grote ontsteltenis deed een leeuw hetzelfde, ook met de bedoeling het vege lijf te redden. De leeuw klom op dezelfde boomstam als het varken! Omdat hij zich bewust was van het gevaar dat hij liep, zei het varken: “Mijn machtige vriend, het lot heeft bepaald dat we samen deze boomstam moeten delen. Ik zou u eerbiedig willen adviseren dat u uw eetlust een tijdje opzij zet voor verstandelijke overwegingen. Zoals je merkt is ons verblijf op de boomstam precair. Als we maar even ruzie maken, is de kans groot dat de boomstam omrolt en wij beiden op de rivierbodem verdrinken.”


“Ik ben onder de indruk van de wijsheid van je woorden,” antwoordde de leeuw. “Ik zal me onthouden van je op te eten, uit vrees voor onze gezamenlijke ondergang.” Ingenomen met het antwoord van de leeuw, antwoordde het zwijn: “Mooi, maar hou je ook aan ons wijs besluit als je eetlust de overhand krijgt.” En zo gebeurde het dat het wilde varken en de leeuw een hele nacht vredig op een boomstam doorbrachten. ’s Morgens zei de leeuw: “Ik had toch zo’n vreemde droom! Ik droomde dat ik op een leuk plein in een stad was. De mensen leken geen aandacht aan mij te schenken en ik kon vrijelijk mij bewegen. Toen zag ik mensen een synagoge binnengaan voor de viering van de Sabbat, en in een opwelling volgde ik hen. Ook al begreep ik niet wat er werd gezegd en kende ik hun gebeden niet, ik schiep genoegen in de plechtigheid.”


Het zwijn was tevreden maar gaf geen commentaar op de droom (ten slotte hij was geen psychiater). En hoewel de leeuw steeds hongeriger werd met het vorderen van de dag, hij onthield zich ervan het varkentje te wassen. De volgende ochtend zei de leeuw: “Dit is toch wel heel erg vreemd, echt te gek. Het lijkt wel of ik een vervolg op de droom van gisteren droomde vannacht. Weer was ik op hetzelfde plein in een stad. Maar bij deze gelegenheid hoorde ik mensen praten over een speciale vrijdagsdienst, ’s ochtends in de oude kathedraal. Dus ging ik daarnaartoe om de dienst bij te wonen. Ik genoot volop van de dienst, ook al moet ik toegeven dat ik geen woord van het Latijn begreep dat in de dienst werd gebezigd.”


Het zwijn lachte in zichzelf en bleef zwijgen. Maar de leeuw, die steeds hongeriger werd met het voortschrijden van de uren, raakte geïrriteerd over de aanwezigheid van het wilde varken op de boomstam. Die nacht gromde hij in z’n slaap bijna voortdurend. Toen de leeuw wakker werd zei hij tegen het varken: “Dit heb ik nog nooit eerder meegemaakt. De droom van de vorige nacht liep door in de droom van vannacht. Ik was in dezelfde stad, maar dit keer ging ik naar een kerk. Ik weet niet van welke gezindte, maar de dienst was in het Engels. Van deze dienst heb ik het meest van alle andere diensten genoten.”


Daarop raakte het varken in een depressie en zei: “Ik denk dat de tijd is aangebroken om uit elkaar te gaan. Vaarwel!” “Wacht,” schreeuwde de leeuw. “Ik heb woord gehouden en heb je niet opgegeten. Waarom zou je dan nu ineens de veiligheid van deze boomstam verlaten?” Het wilde varken antwoordde: “Heb alstublieft begrip voor mijn beslissing. Ik heb geen religieuze voorkeur of vooroordeel. Maar de Joden eten nooit varken en wat de katholieken betreft, zij eten geen vlees op vrijdag. Maar ik ben verontrust door uw voorkeur voor de laatste kerk, die je wel toestaat varken te eten, zoveel je maar wilt. Daarom lijkt het mij verstandiger om erop te gokken dat de stroom mij mee zal voeren in veiligheid, en die veiligheid is niet gegarandeerd bij uw toenemende eetlust.” Daarop nam het varken een duik vanaf de boomstam in de rivier, en de leeuw moest zich met zijn groeiende honger maar zelf redden.
Moraal: Hoe harder de matras, des te zachter de dromen.

Deze overlevingspsychologie vinden we ook terug in een door een John Nagelkerken, een Nederlander, op rijm gezet verhaal, alleen de uitkomst is minder bevredigend. De oorspronkelijke versie van Phaedrus is iets duidelijker dan deze op rijm gezette versie. Vandaar dat ik onder deze vertaling wat opmerkingen zal plaatsen (Phaedrus, Fabels, Athenaeum-Polak & van Gennep, Boek IV, verhaal 4,in het origineel 3) :


Het paard en de ever (-zwijn).
Een paard kwam altijd water drinken uit een poel.
Een ever had die vies gemaakt met zijn gewoel. 

Daar kwam dus ruzie van. De boze klepper vroeg

hulp aan een mens. Hij nam hem op zijn rug en droeg 

hem opgewekt terug. Maar toen die met zijn zwaard

de vijand had gedood, sprak hij tegen het paard: 

“Wat fijn dat ik met jouw verzoek heb ingestemd. 

Ik heb nu buit en weet dat jij zeer bruikbaar bent.” 

Daarop heeft hij het paard met toom en bit getemd. 

Dat sprak bedroefd: “Terwijl ik in mijn dwaasheid mij 

wou wreken voor iets kleins, ken ik nu slavernij.”

De fabel leert als iemand door heethoofdigheid 

nooit onrecht slikken kan, raakt hij zijn vrijheid kwijt.


Wat in dit vers een beetje verloren gaat, is de vertaling uit het Latijn van het woordje “solitus”, wat wij ervaren als een woord voor “eenling”, maar in het Latijn vooral “vrij, niet geboden aan iets” betekent. Het paard uit het begin van het vers wordt “solitus” genoemd. Als je dit al meteen in het begin had geweten, had je de afloop beter begrepen. Het gaat hier dus om “vrijheid” tegenover “onvrijheid”. Deze “onvrijheid” wordt in het Latijn “servitus” genoemd. Dit is een van de weinige verzen waaruit opgemaakt kan worden dat de Aesopus verhalen, codes voor slaven bevatten om zich beter te kunnen redden in dienst van hun heer. Omdat Aesopus zelf slaaf was geweest, kende hij de codes waarmee slaven communiceerden als zijn broekzak.


Tenslotte, in dit vers komt in het Latijn een woordspel voor waarbij het niet zozeer om een zwaard gaat, maar om een “werpspies”.  “Telis” komt van “telum” en betekent dus met “werpsiezen, speren” gooien. Maar “tela” met dezelfde datief meervoud, betekent “geweven kleed”. Dit woordspel kwamen we al eerder in het verhaal van de zeven doodzonden tegen, toen de vader naar de Sahara wilde vertrekken op de rug van een kameel en aan zijn dochter om een “tellis” vroeg. De verdubbeling van de medeklinker “l” is Arabisch, en je zou het bijna kunnen vertalen met “kleed dat door spiesen is geweven” : kleed op een weefgetouw geweven. Niet alleen blijkt hieruit dat ook deze vijfde doodzonde heel goed een Latijnse oorsprong zou kunnen hebben, zoals ik veronderstel, maar ook dat hier taalkundige procedés (verdubbeling maakt causatief) aan het werk zijn, waarover ik tot nu toe niemand heb horen spreken.