dinsdag 30 mei 2017

Instemmen met onbegrijpelijke gedragsvoorschriften.

(klik hier voor de oorspronkelijke tekst in het Arabisch)

Jeha had een zoon die hem niet gehoorzaamde, opdrachten om hem iets te laten doen, voerde hij niet uit. Jeha zei op een dag tegen zijn zoon: “Je moet doen wat de mensen je aanraden te doen!” En hij wilde te weten komen of mensen ook instemden met onbegrijpelijke regels voor gedrag. Hij besteeg zijn ezel en vroeg zijn zoon hem te voet te volgen. En zó gingen ze op weg naar zijn buren. En na wat voorvalletjes, passeerden hem enige vrouwen die over hem klaagden door te zeggen: “Deze man heeft geen hart, hij zit zelf lekker op zijn ezel en laat zijn zoontje achter zich aanlopen.” Daarop stapte Jeha van zijn ezel en vroeg zijn zoontje zijn plaats in te nemen op de ezel.


Een korte chagrijnige tijd later passeerde er een groep ouderen en één oudje klapte afkeurend in zijn handen en zei: “Door zó te doen corrumpeer je de opvoeding van het kind. Hiermee leer je iemand ongehoorzaam te zijn! Kijk toch eens naar jezelf hoe je erbij loopt, jij een oude man en jouw zoon laat je op de ezel rijden! Laat je zoon afstijgen en ga zelf op de ezel zitten en je zult zien dat je zoon je hierna respecteert en leert zich te gedragen en het leven kennen.”  Jeha zei daarop vervolgens: “Ik ga er zelf ook opzitten; we laten ons met z’n tweetjes door de ezel vervoeren.” En Jeha liet zijn zoon afstijgen, en zei: “Klim er nu maar weer op, ik ga achter je zitten om ons getweeën door de ezel te laten vervoeren.” 


En na enige schermutselingen passeerde hen een groep theologie-studenten die met het dier te doen kregen. Ze schrokken op uit hun overpeinzingen en zeiden: “Ben je dan helemaal harteloos? Getweeën op dat kleine ezeltje te gaan zitten! Oh hardheid van jullie harten!” Zuchtte Jeha en zei tegen zijn zoon: “Vooruit dan maar, we gaan verder te voet, en laten onze Imam op de ezel rijden.”


Toen passeerden hen jongeren die hun zeiden: “Wat is dat! Jullie moeten die ezel op handen dragen! En hem laten uitrusten voor alle ongemakkelijke lasten die hij moet dragen!” Daarop pakte Jeha een tak die aan een boom hing, bond daaraan de ezel vast, plaatste een kant van de tak op zijn schouder en de andere kant van de tak op de schouder van zijn zoon om de ezel tussen hen in te dragen.


Toen liep heel het dorp uit in opperste verbijstering en zei: “Deze man en zijn zoon zijn ongetwijfeld djinoen (geesten) en ze namen Jeha en zijn zoon mee naar het ziekenhuis (psychiatrische afdeling?). En Jeha zei onderweg tegen zijn zoon: “Dit, mijn zoon, is het resultaat van goed luisteren naar roddel en praat van mensen, en met onbegrijpelijke gedragsregels (voorschriften) instemmen.”


De vertaling van dit verhaal heeft mij meer moeite gekost dan ik had verwacht. Daarom verschijnt dit stuk een dag later dan gewoonlijk. Onder het vertalen vallen een aantal zaken op. Het eerste wat je opvalt is dat er stukken aan toegevoegd zijn, omdat ze er ter verlevendiging tussen zijn gezet (na enige schermutselingen, na een korte chagrijnige tijd etc..) Misschien heb ik het ook niet helemaal goed vertaald, maar de strekking van het stuk, de geest ervan, is niet verloren gegaan. Dat wil zeggen ook ik heb weer iets toegevoegd om de basis tekst te verduidelijken, omdat die van een ongelooflijke compactheid is. Dit alles maakte bij elkaar dat de vertaling niet moeiteloos is verlopen.


De Jeha-verhalen stonden oorspronkelijk in Adab-boeken. Het Arabische woord “adab” heeft, zoals uit  de lemma's  in het Nederlands en in het Engels op Wikipedia blijkt, een nogal brede betekenis. Prof. G.J.H. van Gelder zegt het in De Gids van 1980 als volgt:  “Terzelfdertijd wordt adab ook de naam van een eigenaardig genre: antologieën met kortademige associatieve aaneenrijging van fragmenten poëzie en proza, anekdotes, aforismen, grappen, levensregels, epigrammen en wetenwaardigheden op elk gebied, ruwweg ingedeeld in hoofdstukken als Oorlog, Ascese, Vriendschap, Voedsel, Vrouwen. Kortom, alle eruditie waarmee men in beschaafde conversatie een goede indruk kon maken. Verfijnde geestigheden en wijze woorden staan naast platvloerse grollen en obsceniteiten; maar zolang als de taal elegant en correct is, heeft dit genre een hogere status dan, bij voorbeeld, de Duizend en Eén Nacht.”


Uit zo’n adab boek komen de Jeha grappen. De eerste vermelding  is uit de tijd rond 1200nChr.  . Het gaat dan om een personage waaromheen de buren  (precies zoals in ons verhaal voorkomt) allerlei anekdotes vertellen. Opvoeding lijkt een belangrijk oogmerk om de verhalen te schrijven. Ik wil daaraan toevoegen net zoals de Romeinen veel oog hadden voor pedagogie. Waarom is onduidelijk.

In Nederland is ook deze parel, want dat is het, regelmatig vertaald voor kinderen, net zoals dit verhaaltje in Egypte bedoeld is voor kinderen. Maar is het wel voor kinderen geschikt? Het verhaal lijkt eerder tot strekking te hebben dat er geen regels zijn voor opvoeding: het is kritiek op een te autoritair onderwijs. Tussen de regels door is er dan duidelijk aan toegevoegd dat opvoeden vaak voort komt uit het perspectief waarin je het plaatst: de vrouwen bekommeren zich om het kind, de ouderen bekommeren zich om respect, en de jongeren denken een grapje uit te kunnen halen, maar hebben niet gerekend op de superkrachten van de Jeha’s. De vraag is of het onderscheid zoon en vader er ook niet later om pedagogische redenen aan toe is gevoegd. Ze worden steeds zó duidelijk van elkaar onderscheiden terwijl de tekst hierdoor niet wordt verduidelijkt, dat je je afvraagt, ging het oorspronkelijk niet om één Jeha? En stelt deze niet een zeer actueel filosofische kwestie aan de orde? In onze tijd waarin het behaviorisme een dominante rol speelt in de sociale wetenschap, omdat zo nodig alles geteld moet kunnen worden, geeft dit verhaaltje een duidelijk antwoord op de vraag of je  wel op uiterlijkheden en regeltjes af kunt gaan om de mens te doorgronden. Niet, dus!


Maar deze vertalers voor kinderen hebben ook soms helemaal niet beseft, wat er nu wel interessant is aan dit verhaal. In een tekening in het Egyptische boekje staat er zelfs een plaatje bij waardoor je je gaat
afvragen, of de tekenaar het verhaaltje wel kent! 
De stok waaraan de beide Jeha’s  de ezel ophangen is  bekend uit oudere tijden (plaatje hiernaast): dit zijn de Hethieten, die offers (reebokken?) aandragen voor waarschijnlijk hun hoofdgodin Astarte.  Het komt ook voor in de bijbel op het moment dat de gezanten die erop uitgezonden zijn om het beloofde land te verkennen, bij Mozes terugkeren, dragen zij stokken tussen zich in waarop druiventrossen hangen, zo zwaar dat de stokken doorbuigen (Numeri 13: 23-25). En die deden het dus op precies die manier die in dit verhaaltje vrij nauwkeurig wordt beschreven. Dit bewijst niks, maar gecombineerd met eerdere opmerkingen over de kwaliteit van deze verhaaltjes, nl. hun Indische oorsprong, zou het heel goed mogelijk kunnen zijn dat dit verhaaltje al 3000 jaar oud is. Het beschreef dan geen opvoedkunde, maar iets (ik moet gokken) dat juridisch onderbouwd werd. Zo af en toe verraadt de tekst nog steeds juridisch taalgebruik, ook lijkt de ezel te suggereren dat we hier met onderlinge afspraken te maken hebben.  En ten slotte hebben we met djinoen (geesten) te maken met onmenselijke goddelijke krachten.

 

De oorspronkelijke tekst zal met regeltjes te maken hebben gehad, en daar gaat het nu nog steeds over, alleen de opvoeding is erbij gehaald. En de verhaaltjes zijn niet voor kinderen, want die worden alleen maar in de war gebracht, leren geen correct Arabisch en snappen niets van de strekking. Als ik nu zeg dat dit verhaal in de verste verte iets te maken heeft met het raadsel dat de Feniks aan Oidipous opgaf, wie begrijpt er dan nog iets van?

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten