Tijl in Luneburg.
Intussen reed
Uilenspiegel op zijn ezel door de landen en sompen van de hertog van Luneburg ,
het Watersignoorken (1) , zoals de Vlamingen hem heetten. Jef (2) gehoorzaamde Uilenspiegel als een hondje, dronk bruinbier, danste beter dan een
Hongaarse dansmeester (3) en legde zich bij het minste teken op de rug met de vier
poten omhoog.Uilenspiegel
wist dat de hertog van Luneburg – verbolgen omdat hij te Darmstadt in tegenwoordigheid van de landgraaf van Hessen, zijn baas, met hem de spot had gedreven – hem op straffe van de strop de toegang tot zijn grondgebied ontzegd had.
Plotseling zag Uilenspiegel Zijne Hertogelijke Hoogheid in persoon afkomen en mits hij zijn geweldige karakter kende, werd hij bang. Hij sprak tot zijn ezel:--‘Jef, jongen, daar komt de hertog van Luneburg. Aan de hals voel ik een grote krieuweling; nu, Jef, ik zou niet geerne gehangen worden. Gedenk dat wij broeders in ellende en in lange oren zijn; gedenk ook welk een goede vriend gij aan mij zoudt verliezen.’ En Uilenspiegel wiste zich de ogen en Jef begon te balken.--‘Wij leven samen gelukkig,’ vervolgde Uilenspiegel, ‘of rampspoedig, naarvolgens de omstandigheden; gedenk dat, Jef.’ De ezel balkte voort, want hij had honger.-- ‘En nooit zult gij mij vergeten,’sprak zijn meester, ‘want welke liefde is sterker dan die, welke dezelfde vreugde beleeft en dezelfde rampspoed beweent? Jef, jongen, gij moet u op de rug leggen (4). De zachtaardige ezel deed wat zijn meester hem heette en de hertog zag hem met de vier pikkels omhoog liggen. Uilenspiegel zette zich neer op de buik van de ezel.
--‘Wat doet
gij daar?’sprak de hertog. ‘Weet gij dan niet dat ik bij mijn laatste plakkaat
u verboden heb uw stoffige voeten in mijn gewesten te zetten?’
--‘Genadige
heer,’ antwoordde Uilenspiegel, ‘met een paar gulden zou ik rapper
buitenrollen.’
Plotseling zag Uilenspiegel Zijne Hertogelijke Hoogheid in persoon afkomen en mits hij zijn geweldige karakter kende, werd hij bang. Hij sprak tot zijn ezel:--‘Jef, jongen, daar komt de hertog van Luneburg. Aan de hals voel ik een grote krieuweling; nu, Jef, ik zou niet geerne gehangen worden. Gedenk dat wij broeders in ellende en in lange oren zijn; gedenk ook welk een goede vriend gij aan mij zoudt verliezen.’ En Uilenspiegel wiste zich de ogen en Jef begon te balken.--‘Wij leven samen gelukkig,’ vervolgde Uilenspiegel, ‘of rampspoedig, naarvolgens de omstandigheden; gedenk dat, Jef.’ De ezel balkte voort, want hij had honger.-- ‘En nooit zult gij mij vergeten,’sprak zijn meester, ‘want welke liefde is sterker dan die, welke dezelfde vreugde beleeft en dezelfde rampspoed beweent? Jef, jongen, gij moet u op de rug leggen (4). De zachtaardige ezel deed wat zijn meester hem heette en de hertog zag hem met de vier pikkels omhoog liggen. Uilenspiegel zette zich neer op de buik van de ezel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten