De Dag van den Arbeid: 1 mei 2017.
Bijen zijn altijd druk bezig. Zij vormen onverbrekelijke schakels om hun volk te laten overleven. Maar soms bevindt zich in die samenleving een “fremdkörper” zoals
( COHEN-EDITIE
VOOR JONGEREN. DE COHEN-EDITIE
VAN DE BESTE BINNEN- EN BUITENLANDSCHE
BOEKEN
UITGAVE VAN GEBROEDERS
E. & M.
COHEN, AMSTERDAM 1919
ZIJN GRAPPEN
EN GUITENSTREKEN
door Hemzelf (Tijl) verteld (Pag.
45-48)
Toen zag ik
in een hoek een rij van 10 bijenkorven staan. Tot mijn verbazing was de
grootste leeg en ik begreep dat dat ding daar voor mij was neergezet. Ik kroop er onder. Ik
kan het U aanbevelen in een hooiberg te gaan slapen, maar nog veel beter is het onder een bijenkorf te kruipen .'t Was er warm, en
het rook er zoet. Ik vleide me gekronkeld in haar vorm en zei:
“Wel te
rusten, Tijl. Van 't zelfde,” zei ik nog terug en toen hoorde ik niets meer. Ik droomde.
Met mijn zwaar gesnork verbeeldde ik het gezoem van de bijen. Een voor een
zetten ze hun angel op mijn gezicht en zogen er een druppel bloed uit. Toen
kwam de koning van de bijen; die ging op de punt van mijn
neus zitten. Hij dacht: dat het zijn troon was. 't Was zeker een democratische
koning. Want hij
koos zich een
erg rooien troon. Wat er precies gebeurde weet ik niet, maar de koning begon te
wiegelen en te wiebelen, toen viel hij van zijn stokje en de koningin kwam
kijken.
„Hij is
smoordronken," zei de Minister van binnenlandsche zaken. Maar de Minister
van Koloniën zei: dat het van het tropische klimaat kwam. Toen kwam er een
krachtige bij met een bijl en die begon den troon waar den koning op gezeten
had om te hakken.
„Au!" riep ik, ,,dat is mijn neus." „Dat
lieg je,” zei de bij, “dat is de troon van den koning." De muziek begon
het bijenvolkslied te spelen en ik viel in een rustigen slaap.
“Stil.... stt.... kom hier!”
“Slaapt alles?”
“Alles slaapt.”
“De hond?”
“Slaapt ook.”
“Niet praten.”
“Buk je....”
“Stil.... stil....”
Het grint kraakte op het boeren erf. Twee mannen slopen gedoken langs den muur van den stal. Ze kwamen langs den moestuin en gingen naar de bijenkorven.
”Zijn ze zwaar?” vroeg de oudste, een donkere figuur met een rooden das en ruig haar.
“Ja, deze
vooral.”
“Wacht ik zal je helpen.”
Ze namen twee stokken met een riem, schoven dezen onder den zwaren korf en tilden hem op.
“Dat is een
vrachtje, “lachte de langste.
“Spreek niet.”
“Loop
voorzichtig, zacht.”
Met gekromde ruggen, droegen ze dien korf op een baar, het hek van de boerderij uit. Hun tred was zwaar, en licht schommelde de korf op de tweedraagstokken. Beiden verheugden zich over de goede vangst en haastten zich naar hun schuilplaats.
Dit alles gebeurde, terwijl ik rustig sliep. Het toeval wilde dat de twee dieven, juist den korf gekozen hadden waarin ik rustte. Door 't schommelen werd ik wakker en voelde me gedragen warden. Mooi zoo, dacht ik. Dat eindje behoef ik weer niet te loopen. Doch ik begreep dat die twee kerels niet veel goeds met me in den zin zouden hebben, als ze mij in plaats van de bijen en den honing zouden ontdekken. Bovendien moest de misdaad gestraft worden. Geen honing, dan maar wraak, dacht ik, die is ook zoet.
Voorzichtig opende ik de mand van boven en gluurde er door heen om den toestand op te nemen. De lange liep met een gebogen hoofd tegen de mand, zijn krullen kon ik precies grijpen en zonder te bedenken nam ik hem bij zijn haren en liet zijn kop hardhandig met de mand in aanraking komen. Dat gaf een schok!
“Au!” riep hij, “dat is gemeen.”
“Wat is dat nou, “schreeuwde de ander, “ben je van lotje getikt?”
“Neen van een ander, gemeene kerel.”
“Wat gemeene kerel? Ik zal jou....”
Toen gaf ik den donkeren man die vooruit liep, twee klinkende oorvijgen.
“Ben je dol?” schreeuwde die woedend.
“Of jij?” vroeg de lange, wiens krullen ik nog aldoor vast hield.
“Laat los de baar.”
“Laat jij los!”
Toen liet ik ze los en klapte de mand dicht. De mannen vlogen op elkaar af en begonnen een geweldige vechtpartij. In orde, dacht ik, kloppen jullie maar een uurtje, dan kruip ik de mand wel uit. Even stil als de boeven de mand hadden meegenomen, kwam ik uit den korf en zette het op een loopen tot aan een dikken boom. Daar achter hield ik me schuil en zag de vechtpartijen aan. Met bebloede gezichten gingen ze eindelijk naar hun korf.
“Wat is die
nou licht in eens," zei de donkere.
Ze keken in den korf en zagen dat hij leeg was. Er lag een klein briefje in. Ze lazen tot hun groote verbazing het volgende rijmpje:
Mijn dank!.... Gij hebt me zacht gedragen
Het moeilijkst eindje van den weg.
Wat u betreft, gij moet niet klagen
Maar overdenkt wat ik u zeg:
„Wie zich vergrijpt aan iemands goed,
't Is recht dat hij voor 't misdrijf boet!"
Onthoudt dit beiden tot uw heil,
Het is een goede raad van
TIJL.
Zij keken elkaar aan met gezichten die zeiden:
„Wat zijn we daar ingeloopen!"
„En.... en hij is er uitgeloopen !" stotterde de lange van aandoening.
De Grieken
hadden in de Klassieke Oudheid een woord voor “stelen uit een bijenkorf”. Aristophanes gebruikt dit woord in regel 498
van zijn beroemde toneelstuk “De Vogels” . Aristophanes gebruikt het werkwoord “apoblittein”,
αποβλιττειν, dat alleen vertaald kan worden met “de
honing uit een bijenkorf wegnemen” of “roven”, en overdrachtelijk betekent “iemand
uitkleden”. Tijl zou in de Griekse
versie inderdaad een koning zijn, met om zijn schouders een rode mantel. En wat
die dieven doen is hem zijn koningsmantel stelen. Hij komt zonder werk te
zitten, waarschijnlijk omdat hij zijn werk niet zo goed deed. Tenminste, niet
zo goed als de bijen. Slapend rijk worden is nu eenmaal niet de manier waarop
je kunt verwachten waardering te ondervinden voor de Arbeid die je zou moeten
doen.
Deze versie van dit bekende verhaal van Tijl Uilenspiegel wijst
erop dat Tijl van elders is gekomen, misschien uit Griekenland of uit Turkije,
als je afgaat op de fez van een van de beide dieven op de tekening.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten