Koningsdag 2017.
Hoe Uilenspiegel de koning nadeed
Uilenspiegel was op bezoek bij een dikke
koning die alleen de beste spijzen at. Tijl stelde voor dat hij bij de koning
mocht verblijven als hofnar. De koning nam hem aan omdat hij van lachen hield.
Uilenspiegel trad elke avond op ter vermaak van de koning. Toen de koning een
avond weg was had Uilenspiegel zoveel gegeten dat hij even dik was als de
koning. De volgende avond trad hij op en deed hij de koning na. Toen lachte het
hele volk de koning uit en verliet de koning het land uit schaamte.
Uilenspiegel deelde toen alle spijzen van de koning uit aan het volk.
Is dit een grap, of werkelijkheid? Charles
de Coster, die de legende van Tijl Uilenspiegel schreef, vertaalde de grappen
van Tijl Uilenspiegel naar de werkelijkheid. Hij plaatste de grappige snaak
Tijl Uilenspiegel midden in de 80-tig jarige oorlog, waar hij aan de kant van
de geuzen meevecht om Holland te bevrijden van de Spaanse overheersing. Tijl is
de slimme en magere protestant in gezelschap van de (katholieke) dikbuikige
Lamme Goedzak. De vrouwen die Tijl omringen moeten zich staande houden in een
wereld, waarin de belangen van mannen en vrouwen extreem aan elkaar
tegenovergesteld zijn. Neele, de vrouw van Tijl, trekt samen met hem ten
strijde en zou je een van de eerste feministes van de Lage Landen kunnen noemen.
De iconische typering van deze drie hoofdpersonages heeft ervoor gezorgd, dat
het boek van de Coster de bijbel is geworden van strijd voor sociale gelijkheid
van de Lage Landen.
Veel van deze grappen zijn op de een of andere
manier verbonden met toneelvoorstellingen. Dat komt al uit de Romeinse tijd,
waarin de toneelschrijver Plautus een voorbeeld is van een schrijver die volkse
grappen op het toneel brengt. Ook van de streken van Tijl Uilenspiegel is
toneel gemaakt. Een klein stukje uit het toneelstuk Uilenspiegel van Hugo Claus (pag 173-175):
Verteller: Nu, waar is
de weg naar Damme?
Tijl: Daar waar de eenden gaan. De verteller
vertrekt. Tijl kijkt hem na, fluit een deuntje. Men hoort een mateloos gevloek:
“Here van Spanje en keizer van God en alleman…..” De verteller komt terug
zonder paard, met modder bedekt, wier en kroos over zijn gezicht.
Verteller: Wat betekent dit? Je hebt me
bedrogen, snotvink! Waar de eenden zijn, is er alleen maar modder en moeras
waar zij ploeteren.
Tijl: Ik zei u niet te rijden waar zij
ploeteren, maar wel waar zij gaan.
Verteller: moe Goed, ik geef op. Je
bent de slimste. Maar zeg mij nu in Godsnaam de weg die naar Damme gaat.
Tijl: In Vlaanderen, mijn heer, zijn het de
mensen die gaan, de wegen blijven liggen.
Verteller wordt boos, springt over de haag,
achtervolgt de lachende Tijl; als hij ziet dat hij de jongen niet kan inhalen,
gaat hij zuchtend zitten
Als een hond, zei ik, groeide hij op, een dief, een luilak. Hij zwierf op
Gods wegen, een leegganger, een deugniet. Maar moet de boom niet eerste zijn
last afwerpen voor hij bladeren geeft? Misschien wel. En misschien moet men
slim en listig zijn wil men de wreedheid van de wereld verdragen en weren.
Zoals Katelijne (de vroedvrouw) voorspelde noemde men hem Uilenspiegel. Dat is
Ulieden-spiegel.Ondertussen
is Tijl voor een tent (op een kermis) gekomen, waar een kring mensen rond
staan. Hij loodst hen naar binnen en ontvangt geld.
Tijl: Ulieden spiegel, Uwen
spiegel, dames en heren en buitenlieden, hier kan een iegelijk komen zien wat
de toekomst hem kan bieden.Hij
trekt een gordijn weg, en staat bij een uil (=indertijd teken van domheid!) die
bovenop een lege spiegellijst zit.
U komt het eerst aan de beurt, meneer de advokaat!Een
oude man met een waardig gezicht komt naar voren. Tijl steekt zijn hoofd in de
spiegel en trekt een apegezicht.
Een oude rotkop kan wel rotten, maar bloeien doen alleen de zotten.Reacties
van de omstanders. De advokaat lacht groen mee.
De volgende! Ah, een militair. Kom dichterbij, meneer de sergeant.Tijl
houdt in de spiegel een grote schotel bloedworst.
In het volgende gevecht waar je zo heftig naar snakt, word je, mijn kinkel,
tot bloedworst gehakt.De
sergeant maakt zich kwaad, maar als de omstanders lachen, stapt hij woedend weg.
Meneer, mevrouw, komt naderbij.Een
lieftallig jong meisje met haar oude echtgenoot. Tijl steekt door de spiegel
een boomtak met twijgen als hoornen.
Een gluiperd koopt voor veel centen een jonge maagd, en klimt in de
boom die hoornen draagt.
Oude Man Jij, godvergeten smeerlap, ik zal
je…..
Jonge Vrouw Maak je niet kwaad, Antonius, wij zijn op de kermis. Wacht toch
even. Zeg, kereltje, wat zie je in mijn spiegel?
Tijl Kom dichterbij.
Het
meisje nadert.
Nog dichter.
Uw spiegel is harde jeugd gehuld in de koker van een trotse gulp.Tijl
kust het meisje, zij kust terug. Tijl valt bijna uit zijn spiegel. De oude man
trekt haar kwaad weg.
Jonge Vrouw Oh, wat een enige
spiegel.Zij
geeft Tijl, terwijl zij weggetrokken wordt, een gulden.
Tijl En u, eerwaarde vader?Een
dikke monnik, die toeziet, komt schoorvoetend nader.
Monnik Mijn zoon, de toekomst
kent niemand, alleen God.
Tijl Jij kleerkast vol hespen, jij bierkelder,
geef mij een oortje!
Monnik zalvend: Mijn zoon, wij dragen nooit geld.
Tijl Omdat het geld jou draagt, want je hebt
het in je schoenen verstopt. Geef mij je sandaal.
Monnik tegenover het spotziek, bijna
dreigend gepeupel Maar kinderen, dit is geld van ons klooster. Nu,
als het moet….
Tijl ontvangt het geld en toont in de
spiegel een varkenskop In het land waar men mager is van het werken
ben jij vet. Pas op dat men in het portaal van uw kerk het mes niet wet.
De
omstanders lachen eerst, maar voor de zwijgende, griezelige haat die zij op het
gezicht van de monnik zien, verstillen ze.
Tijl zou in Damme (België) zijn geboren. Wanneer
precies wordt nergens vermeld. De eerste vermelding van de geboorte van Tijl
Uilenspiegel in Damme zou een prent uit 1650 zijn. Maar in Duitsland ligt hij
rond 1350 al begraven te Mölln. Omdat Saksen in twee delen uiteen is gevallen,
een noordelijk (Mölln) en zuidelijk
deel (zie hieronder: Quedlinburg
en Büddenstedt),
lijkt het erop dat Tijl Saksische wortels heeft. Of hij is door een Saks al
voor het einde van het eerste millenium nChr in Saksen geïntroduceerd. Hij
heeft namelijk nogal veel overeenkomstigs met andere tricksters. Net als bij
Nasreddin heeft zich een legende rond de figuur Tijl Uilenspiegel gevormd. De
overeenkomsten tussen Nasreddin Hodja, Jeha, Pushkin (Kaukasus) en Tijl
Uilenspiegel zijn zo sterk dat je er bijna vanuit moet gaan dat de verhalen
ontsproten zijn aan een gemeenschappelijk boek. Het boek is interessant, omdat
het lijkt te gaan over rebellie en opstandelingen. Hoewel De Coster het niet
zegt, krijg je soms de indruk dat Tijl en Willem van Oranje iets
gemeenschappelijks hebben: ze zijn beiden eigengereide manipulatoren van een
onafwendbaar lot. Dat boek der opstandelingen vindt zijn oorsprong al in de
Oudheid, om preciezer te zijn, in de
Boeddhistische traditie waarin het lot, het karma, een centrale plek inneemt in
de ontwikkeling van levens. Tientallen verhaaltjes van Nasreddin, Jeha en Tijl
Uilenspiegel hebben meer dan toevallige overeenkomsten met elkaar. Voor verdere
informatie hierover, verwijs ik naar de vergelijkende tabel van Mouliéras en Basset.
Tijl verpandt een haan.
Tijl vond het beter om uit
Maagdenburg te vertrekken. “Is niet erg”, zei hij bij zich zelf, ”Je passeert
Thüringen en trekt dan kalmpjes aan het mooie land van de Franken
in.” Onderweg hield hij voor een
paar dagen zich op in Quedlinburg . ’s Ochtends slenterde
hij er eens over de markt. Dat deed hem genoegen, want daar vond hij altijd wel
mensen die hij beentje kon lichten. Helemaal aan he begin van de markt zat een
dikke boerin, die een mand met daarin een kloeke haan en vette kippen voor zich
op de grond had staan ter verkoop. Tijl liep het water in de mond. Zo’n mooi,
mals kippetje had hij sinds lang (sinds Büddenstedt) niet meer gegeten. Maar hij had geen geld om
er eentje te kopen.
Hij ging een momentje
bij zich te rade. Daarop liep hij vrolijk fluitend naar de plaats waar de vrouw
op de markt zat en vroeg: “Hoeveel moet dat gaan kosten?” “Twee Groschen “, gaf
ze hem ten antwoord. Hij deed het voorkomen dat hij nog iets moest doen, en dat
daarna bij haar terug zou komen om in een keer de hele mand kippen mee te
kunnen nemen. Daar wilde de vrouw niets van horen. Hij knikte en knikte…: “Is
ook al goed! Ik neem de hele mand ook nu wel meteen met me mee.” Daarop pakte
hij de mand beet en liep vlug weg in de richting van de stadspoort.” “Blijf
hier, blijf hier!” riep de boerin hem opgewonden en kwaad achterna, ”Wil je me
dan niet voor de kippen betalen?” “Beste vrouw,” zei hij en liep naar haar
terug, ”ik ben toch de administrateur van het machtige nonnenklooster. Ik heb
op dit moment alleen maar niet genoeg geld bij mij. Dat ga ik nu voor u halen.”
”Het interesseert me niet wie u bent”, antwoordde daarop de boerin, “Ik wil
eerst geld zien voor mijn kippen.” Daarop antwoordde Tijl sarcastisch: “Vrouw,
wat zou er van de handel worden, als alle handelaren zo wantrouwend zouden zijn
als u. Maar laat mij om mij tegemoet te komen, de kippen, dan laat ik u de haan
hier als onderpand achter.” Daarmee haalde hij het kakelende en wild
fladderende beest uit de mand van de boerin. “Tja “, zei die daarop, ”als u mij
een onderpand geeft, dan vind ik het wel goed zo.” Tijl haastte zich met de
kippen ervandoor en de boerin pakte heel tevreden haar boeltje bij elkaar, blij
dat ze haar kippen zo snel aan de man had weten te brengen.
Toen ze in haar dorp
terugkwam, vroeg haar man verwonderd: ”Ben je nu alweer terug?” “Wat heb je
hierop te zeggen?” antwoordde hem de vrouw, ”Ik heb alle kippen al verkocht!”
“En waar is het geld?” “Geld heb ik niet. Maar de man die ze van mij heeft
gekocht –hij was administrateur van het nonnenklooster—zal het geld wel komen
brengen. Hij heeft mij de haan als pand meegegeven.” Toen werd de boer
woedend. “Jij, domme gans,” schreeuwde hij, ”heb jij je eigen haan als
onderpand geaccepteerd? Die kippen zijn we kwijt!” Daarop vroeg hij: “Hoe zag die
koper er eigenlijk uit, die administrateur van het nonnenklooster?” De vrouw
beschreef hem, tot in detail. Toen zei de man: “Dat had ik mij al gedacht. Dat
was die schalk, die Uilenspiegel. Hij heeft je mooi te pakken gehad.” En toen
moest hij toch nog lachen. Want ook al werden de mensen zelf door hem bespot en
benadeeld, toch moesten de mensen steeds weer om Tijl Uilenspiegel en zijn slimme
streken lachen!
Dit
verhaaleinde blijft mij fascineren! Het is duidelijk dat ze bedrogen
worden, en ze kennen hun eigen bedriegers. Toch worden telkens weer de bedriegers op het schild geheven om te
triomferen. Hoe is het mogelijk! Niet alleen het eigen belang viert hoogtij,
maar de illusie van vrijheid kan er ook wat van.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten