dinsdag 18 april 2017


Koningsdag 2017.

Hoe Uilenspiegel de koning nadeed


Uilenspiegel was op bezoek bij een dikke koning die alleen de beste spijzen at. Tijl stelde voor dat hij bij de koning mocht verblijven als hofnar. De koning nam hem aan omdat hij van lachen hield. Uilenspiegel trad elke avond op ter vermaak van de koning. Toen de koning een avond weg was had Uilenspiegel zoveel gegeten dat hij even dik was als de koning. De volgende avond trad hij op en deed hij de koning na. Toen lachte het hele volk de koning uit en verliet de koning het land uit schaamte. Uilenspiegel deelde toen alle spijzen van de koning uit aan het volk.


Is dit een grap, of werkelijkheid? Charles de Coster, die de legende van Tijl Uilenspiegel schreef, vertaalde de grappen van Tijl Uilenspiegel naar de werkelijkheid. Hij plaatste de grappige snaak Tijl Uilenspiegel midden in de 80-tig jarige oorlog, waar hij aan de kant van de geuzen meevecht om Holland te bevrijden van de Spaanse overheersing. Tijl is de slimme en magere protestant in gezelschap van de (katholieke) dikbuikige Lamme Goedzak. De vrouwen die Tijl omringen moeten zich staande houden in een wereld, waarin de belangen van mannen en vrouwen extreem aan elkaar tegenovergesteld zijn. Neele, de vrouw van Tijl, trekt samen met hem ten strijde en zou je een van de eerste feministes van de Lage Landen kunnen noemen. De iconische typering van deze drie hoofdpersonages heeft ervoor gezorgd, dat het boek van de Coster de bijbel is geworden van strijd voor sociale gelijkheid van de Lage Landen.
Veel van deze grappen zijn op de een of andere manier verbonden met toneelvoorstellingen. Dat komt al uit de Romeinse tijd, waarin de toneelschrijver Plautus een voorbeeld is van een schrijver die volkse grappen op het toneel brengt. Ook van de streken van Tijl Uilenspiegel is toneel gemaakt. Een klein stukje uit het toneelstuk
Uilenspiegel
van Hugo Claus (pag 173-175):


Verteller:  Nu, waar is de weg naar Damme?
Tijl: Daar waar de eenden gaan. De verteller vertrekt. Tijl kijkt hem na, fluit een deuntje. Men hoort een mateloos gevloek: “Here van Spanje en keizer van God en alleman…..” De verteller komt terug zonder paard, met modder bedekt, wier en kroos over zijn gezicht.

Verteller: Wat betekent dit? Je hebt me bedrogen, snotvink! Waar de eenden zijn, is er alleen maar modder en moeras waar zij ploeteren.

Tijl: Ik zei u niet te rijden waar zij ploeteren, maar wel waar zij gaan.
Verteller: moe Goed, ik geef op. Je bent de slimste. Maar zeg mij nu in Godsnaam de weg die naar Damme gaat.

Tijl: In Vlaanderen, mijn heer, zijn het de mensen die gaan, de wegen blijven liggen.

Verteller wordt boos, springt over de haag, achtervolgt de lachende Tijl; als hij ziet dat hij de jongen niet kan inhalen, gaat hij zuchtend zitten
Als een hond, zei ik, groeide hij op, een dief, een luilak. Hij zwierf op Gods wegen, een leegganger, een deugniet. Maar moet de boom niet eerste zijn last afwerpen voor hij bladeren geeft? Misschien wel. En misschien moet men slim en listig zijn wil men de wreedheid van de wereld verdragen en weren. Zoals Katelijne (de vroedvrouw) voorspelde noemde men hem Uilenspiegel. Dat is Ulieden-spiegel.Ondertussen is Tijl voor een tent (op een kermis) gekomen, waar een kring mensen rond staan. Hij loodst hen naar binnen en ontvangt geld.

Tijl: Ulieden spiegel, Uwen spiegel, dames en heren en buitenlieden, hier kan een iegelijk komen zien wat de toekomst hem kan bieden.Hij trekt een gordijn weg, en staat bij een uil (=indertijd teken van domheid!) die bovenop een lege spiegellijst zit.

U komt het eerst aan de beurt, meneer de advokaat!Een oude man met een waardig gezicht komt naar voren. Tijl steekt zijn hoofd in de spiegel en trekt een apegezicht.

Een oude rotkop kan wel rotten, maar bloeien doen alleen de zotten.Reacties van de omstanders. De advokaat lacht groen mee.

De volgende! Ah, een militair. Kom dichterbij, meneer de sergeant.Tijl houdt in de spiegel een grote schotel bloedworst.

In het volgende gevecht waar je zo heftig naar snakt, word je, mijn kinkel, tot bloedworst gehakt.De sergeant maakt zich kwaad, maar als de omstanders lachen, stapt hij woedend weg.

Meneer, mevrouw, komt naderbij.Een lieftallig jong meisje met haar oude echtgenoot. Tijl steekt door de spiegel een boomtak met twijgen als hoornen.
Een gluiperd koopt voor veel centen een jonge maagd, en klimt in de boom die hoornen draagt.
Oude Man Jij, godvergeten smeerlap, ik zal je….. 

Jonge Vrouw Maak je niet kwaad, Antonius, wij zijn op de kermis. Wacht toch even. Zeg, kereltje, wat zie je in mijn spiegel?
Tijl Kom dichterbij.
Het meisje nadert.
Nog dichter. Uw spiegel is harde jeugd gehuld in de koker van een trotse gulp.Tijl kust het meisje, zij kust terug. Tijl valt bijna uit zijn spiegel. De oude man trekt haar kwaad weg.

Jonge Vrouw Oh, wat een enige spiegel.Zij geeft Tijl, terwijl zij weggetrokken wordt, een gulden.

Tijl En u, eerwaarde vader?Een dikke monnik, die toeziet, komt schoorvoetend nader.

Monnik Mijn zoon, de toekomst kent niemand, alleen God.

Tijl Jij kleerkast vol hespen, jij bierkelder, geef mij een oortje!

Monnik zalvend: Mijn zoon, wij dragen nooit geld.

Tijl Omdat het geld jou draagt, want je hebt het in je schoenen verstopt. Geef mij je sandaal.

Monnik tegenover het spotziek, bijna dreigend gepeupel Maar kinderen, dit is geld van ons klooster. Nu, als het moet….

Tijl ontvangt het geld en toont in de spiegel een varkenskop In het land waar men mager is van het werken ben jij vet. Pas op dat men in het portaal van uw kerk het mes niet wet.

De omstanders lachen eerst, maar voor de zwijgende, griezelige haat die zij op het gezicht van de monnik zien, verstillen ze.

Tijl zou in Damme (België) zijn geboren. Wanneer precies wordt nergens vermeld. De eerste vermelding van de geboorte van Tijl Uilenspiegel in Damme zou een prent uit 1650 zijn. Maar in Duitsland ligt hij rond 1350 al begraven te Mölln. Omdat Saksen in twee delen uiteen is gevallen, een noordelijk (Mölln)   en zuidelijk deel (zie hieronder: Quedlinburg en Büddenstedt), lijkt het erop dat Tijl Saksische wortels heeft. Of hij is door een Saks al voor het einde van het eerste millenium nChr in Saksen geïntroduceerd. Hij heeft namelijk nogal veel overeenkomstigs met andere tricksters. Net als bij Nasreddin heeft zich een legende rond de figuur Tijl Uilenspiegel gevormd. De overeenkomsten tussen Nasreddin Hodja, Jeha, Pushkin (Kaukasus) en Tijl Uilenspiegel zijn zo sterk dat je er bijna vanuit moet gaan dat de verhalen ontsproten zijn aan een gemeenschappelijk boek. Het boek is interessant, omdat het lijkt te gaan over rebellie en opstandelingen. Hoewel De Coster het niet zegt, krijg je soms de indruk dat Tijl en Willem van Oranje iets gemeenschappelijks hebben: ze zijn beiden eigengereide manipulatoren van een onafwendbaar lot. Dat boek der opstandelingen vindt zijn oorsprong al in de Oudheid, om preciezer te  zijn, in de Boeddhistische traditie waarin het lot, het karma, een centrale plek inneemt in de ontwikkeling van levens. Tientallen verhaaltjes van Nasreddin, Jeha en Tijl Uilenspiegel hebben meer dan toevallige overeenkomsten met elkaar. Voor verdere informatie hierover, verwijs ik naar de vergelijkende tabel van Mouliéras en Basset.


Tijl verpandt een haan.

Tijl vond het beter om uit Maagdenburg te vertrekken. “Is niet erg”, zei hij bij zich zelf, ”Je passeert Thüringen  en trekt dan kalmpjes aan het mooie land van de Franken in.” Onderweg hield hij voor een paar dagen zich op in Quedlinburg ’s Ochtends slenterde hij er eens over de markt. Dat deed hem genoegen, want daar vond hij altijd wel mensen die hij beentje kon lichten. Helemaal aan he begin van de markt zat een dikke boerin, die een mand met daarin een kloeke haan en vette kippen voor zich op de grond had staan ter verkoop. Tijl liep het water in de mond. Zo’n mooi, mals kippetje had hij sinds lang (sinds Büddenstedt) niet meer gegeten. Maar hij had geen geld om er eentje te kopen.


Hij ging een momentje bij zich te rade. Daarop liep hij vrolijk fluitend naar de plaats waar de vrouw op de markt zat en vroeg: “Hoeveel moet dat gaan kosten?” “Twee Groschen “,  gaf ze hem ten antwoord. Hij deed het voorkomen dat hij nog iets moest doen, en dat daarna bij haar terug zou komen om in een keer de hele mand kippen mee te kunnen nemen. Daar wilde de vrouw niets van horen. Hij knikte en knikte…: “Is ook al goed! Ik neem de hele mand ook nu wel meteen met me mee.” Daarop pakte hij de mand beet en liep vlug weg in de richting van de stadspoort.” “Blijf hier, blijf hier!” riep de boerin hem opgewonden en kwaad achterna, ”Wil je me dan niet voor de kippen betalen?” “Beste vrouw,” zei hij en liep naar haar terug, ”ik ben toch de administrateur van het machtige nonnenklooster. Ik heb op dit moment alleen maar niet genoeg geld bij mij. Dat ga ik nu voor u halen.” ”Het interesseert me niet wie u bent”, antwoordde daarop de boerin, “Ik wil eerst geld zien voor mijn kippen.” Daarop antwoordde Tijl sarcastisch: “Vrouw, wat zou er van de handel worden, als alle handelaren zo wantrouwend zouden zijn als u. Maar laat mij om mij tegemoet te komen, de kippen, dan laat ik u de haan hier als onderpand achter.” Daarmee haalde hij het kakelende en wild fladderende beest uit de mand van de boerin. “Tja “, zei die daarop, ”als u mij een onderpand geeft, dan vind ik het wel goed zo.” Tijl haastte zich met de kippen ervandoor en de boerin pakte heel tevreden haar boeltje bij elkaar, blij dat ze haar kippen zo snel aan de man had weten te brengen.

Toen ze in haar dorp terugkwam, vroeg haar man verwonderd: ”Ben je nu alweer terug?” “Wat heb je hierop te zeggen?” antwoordde hem de vrouw, ”Ik heb alle kippen al verkocht!” “En waar is het geld?” “Geld heb ik niet. Maar de man die ze van mij heeft gekocht –hij was administrateur van het nonnenklooster—zal het geld wel komen brengen. Hij heeft mij de haan als pand meegegeven.” Toen werd de boer woedend. “Jij, domme gans,” schreeuwde hij, ”heb jij je eigen haan als onderpand geaccepteerd? Die kippen zijn we kwijt!” Daarop vroeg hij: “Hoe zag die koper er eigenlijk uit, die administrateur van het nonnenklooster?” De vrouw beschreef hem, tot in detail. Toen zei de man: “Dat had ik mij al gedacht. Dat was die schalk, die Uilenspiegel. Hij heeft je mooi te pakken gehad.” En toen moest hij toch nog lachen. Want ook al werden de mensen zelf door hem bespot en benadeeld, toch moesten de mensen steeds weer om Tijl Uilenspiegel en zijn slimme streken lachen!


Dit verhaaleinde blijft mij fascineren! Het is duidelijk dat ze bedrogen worden, en ze kennen hun eigen bedriegers. Toch worden telkens weer de bedriegers op het schild geheven om te triomferen. Hoe is het mogelijk! Niet alleen het eigen belang viert hoogtij, maar de illusie van vrijheid kan er ook wat van.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten