dinsdag 26 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor: Gula.



Hier spreekt hij over zonde van de Gulzigheid.
Breughel , https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Brueghel_-_Sieben_Laster_-_Gula.jpg
291   Jij vraatzuchtige lekkerbek, je bent met gulzigheid behept,
         jij zou alle lekkere beetjes die je maar ziet, het eerst willen
         proeven.
         O zonde, jij verzwakt, maar bent een veelvraat,
         en om weer op krachten te komen, eet je als een wolf.
292   Sedert ik je ken, heb ik je nooit zien vasten,
         ’s morgens gebruik je het ontbijt, het middagmaal sla je niet over,
         je eet onmatig in de namiddag, en nog beter wil je avondmalen
         en als je nog wat hebt of nog kunt, wil je ’s nachts nog souperen. 
         (1)
293   Door het vele vlees en de wijn neemt je vadsigheid (2) toe;
         als je slaapt met je vriendin, doet je krop je stikken,
         de duivel neemt je mee, en brandt je in de hel.
         …………… (3)
294   Onze vader Adam door lekkernij en gulzigheid,
         doordat hij van de vrucht at die hij niet mocht eten,
         werd door God op die dag uit het Paradijs verstoten,
         daarom lag hij na zijn dood in de hel. (4)
295   Velen doodde de gulzigheid in de woestijn,
         van de allerbesten die daar zeker waren.
         De Profeet (5) vertelt dat, wat ik u hier verwijt.
         Om te eten en te slokken, zit je steeds met opengesperde mond.
296   Uit gulzigheid deed je Lot (6), die edele burger,
         zoveel drinken dat hij sliep met zijn dochters. Vooruit
         dus maar je hoererij bedrijven. Want waar veel wijn
         geschonken wordt,
         daar verschijnt terstond de wellust en daarna alle boosheid (7)
297   De gulzigheid brengt een plotselinge dood
aan het vraatzieke lichaam en aan de lage ziel;
daarover zijn vele fabels en bekende geschiedenissen,
dat zal ik je kortelings zeggen om je des te sneller je congé te kunnen geven.

Exempel van de leeuw en het paard.


298   Een heel dik paard graasde in de weide,
         daar kwam de leeuw die op jacht was, maar hij had niets
         tegen hem;
         de vraatzuchtige leeuw taxeert het paard met zijn ogen.
         “Vazal,” (8) zei hij, “kus mijn hand.”
299   Het paard antwoordde de slok-op leeuw:
         “Gij zijt mijn heer en ik ben uw vazal:
         ik heb geen bezwaar u de hand te kussen,
maar ik kan niet bij u komen, ik verkeer 
in een grote moeilijkheid.
300   Toen gisteren een vervloekte hoefsmid mij besloeg,
dreef hij in deze voet een spijker zo diep dat hij mij
vernageld heeft. Kom, heer, met uw hooggeprezen tanden
en trek hem eruit, en beschik over mij als over uw vrij eigendom.”
301   De leeuw bukte zich om hem verlichting te geven,
         het beslagen paard zon op verraad tegen hem:
         het gaf hem een hevige goedgemikte trap
         en trof hem tussen de ogen, zodat ze hem morsdood sloeg.
302   Het paard vluchtte uit angst als een pijl uit de boog (9)
         het had veel gegeten van gevaarlijke planten,
         het werd zeer vermoeid en kreeg de kroep.
         Zo sterven de domme vraatzuchtigen en daarheen ga jij ook.
303   Het onmatige eten en het volstoppen van de buik,
         evenals de wijn en het zware drinken,
         brengen er meer om hals dan het zwaard, gelijk Hippocrates zei.
         Maar jij zegt: wie goed eet, die is tot grote ontucht in staat.
         (3)

vrijdag 22 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor


Hier spreekt hij over zonde van de Nijd.

Breughel , https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Brueghel_-_Sieben_Laster_-_Invidia.jpg
276   Jij bent louter nijd, heel de wereld wordt daarin door 
         jou overtroffen:
                door de grote jaloezie die er in je is, wordt de mens 
                bang voor je.
                Als een vriend met een praatje bij aankomt, hoeveel
 somberheid (1) en verdenking breekt dan niet je hart!
277   Jaloezie wordt telkens geboren uit jouw loutere nijd,
         doordat je vreest dat ’n ander dwaze woorden tot je
         liefste spreekt:
         daarom ben je jaloers, somber en vol wrok,
         steeds ga je daar onder gebukt, aan iets goeds kun je 
         niet denken.
278   Sedert de jaloersheid zich in je genesteld heeft,
         dreigen zuchten en woedeaanvallen je te smoren,
         noch met jezelf noch met een ander ben je op je 
         gemak,
         het hart popelt in je, nooit heb je eens rust.
279   Door jaloezie en verdenking heb je ’n afschuw 
         van iedereen,
         je zoekt ruzie met hen (2), je krijgt wat je verdient,
         het vergaat je als de vissen (3) in het net.
280   Je werpt je in de strijd, je kunt er niet uitkomen,
         je bent flauw en zonder krachten, je kunt je niet 
         staande houden,
         je kunt de nijd niet overwinnen en je kunt er ook 
         niet voor vluchten,
         je zonde hindert je, doet je op de plaats sterven.
281   Door nijd heeft Kaïn zijn broeder Abel
gedood, waarom hij nu binnen in de Etna (4) ligt;
Jacob heeft Ezau (5) door nijd
van zijn zegen beroofd, omdat hij door hem werd 
uitgedaagd.
282   Christus (6) werd verraden door boze nijd,
         hij de heuse God en mens, de zeer geliefde zoon 
         Gods.
Door nijd werd hij gevangen genomen, ter dood 
en en ten onder ge bracht. (7)
In jou wordt niets goeds gevonden of gezien.
283   Iedere dag vechten de mensen uit begerigheid, (8)
         mensen en dieren strijden uit nijd en jaloezie:
         waar jij bent, daar tiert de jaloezie.
284   Omdat je buurman meer koren heeft dan jij stro, (9)
         zoek je door je grote nijd ruzie met hem. (10)
         Zo gaat het jou om het van hem te winnen,
         als het de kraai ging ten opzichte van de jonge 
         pauwen.

Exempel van de pauw
en de kraai. (11)


285   De kraai zag de pauw zijn staart ontplooien,
         en met grote nijd zei ze: “Ik zal al het mogelijke
         doen om ook zo mooi te zijn”. Het dwaze idee:
         de zwarte gaat tegen zichzelf te keer om wit te zijn.
286   Zij plukte heel haar lijf, haar gezicht en voorhoofd
         (12) kaal
         en trok een nieuwe huid van pauwenveren aan,
         heel schoon, maar niet van zichzelf, ging ze naar 
         de kerk: sommige vrouwen doen net als de kraai.
287   De verpauwde als pauw verklede kraai (13)
         zag zichzelf schoon gekleurd en ze werd helemaal 
         dol,
         ze werd ondankbaar tegenover degenen die beter 
          waren dan zij (14)
         zij, de onbekende, gaat tussen de pauwenjongen 
         lopen,
288   De pauw stond versteld dat ze zo’n kind had,
         ze zag het dom bedrog en de nagemaakte kleur,
         zij pikte haar al de veren af en wierp die in het riet:
         de kraai leek nog zwarter dan een egel.
289   Zo laat jij door je afgunst ook velen zichzelf 
         verheffen,
ze verliezen wat ze gekregen hadden, doordat ze 
andermans goed zich toe-eigenen;
door hun nijd zouden ze wel uit hun vel barsten,
ze zullen in jou niets dan kwade werken vinden.
290   Wie dat wat niet van hem is, begeert en een ander 
         wil lijken, of met iets van een ander pronken wil,
         die zal alles verliezen, het zijne en dat van een ander:

wie zichzelf houdt voor wat hij niet is, 
die is gek en komt ten val. (15)

dinsdag 12 juni 2018

Een intermezzo.

Omdat ik veel te doen heb, is de bijdrage van deze week niet aan de Libro de buen Amor gewijd. Zo’n Hoofdzonde uitwerken kost altijd nog meer werk dan het schrijven van een kort verhaaltje. Vandaar.

Mijn vader.

Wij hadden een kleine boerderij, die mijn vader met eigen handen gebouwd had. Alles was hem eraan gelegen dat iemand hem op de boerderij opvolgde.  Vandaar dat ook iedereen van jongs af aan mee moest werken op de boerderij. Zo leerde je het bedrijf kennen. Alleen het was een bedrijfje, en wel zo klein dat er geen toekomst was voor zijn boerenbedrijf.

Nog minder was er toekomst voor de bijzondere benadering die mijn vader had tot de “beesten”.  Ik weet het niet zeker maar kippen en varkens waren bij hem favoriet, met koeien had hij minder.
De kippen scharrelden buiten rond, legden de eieren soms ver weg van de boerderij. Mijn vader wist ze meestal te vinden, maar was dan soms wel een half uur bezig met het zoeken van de eieren. Vond hij de eieren niet dan zette een kip zich aan het uitbroeden ervan; soms verschenen er plotseling kleine kuikens bij de boerderij, die al in de veren zaten en een graantje mee wilden pikken. Als mijn vader het kippenhok betrad, kraaide hij als een haan. De kippen maakten dan een schuddende beweging met hun kop alsof ze wilden zeggen:  hij doet wel als een haan, maar is het niet.


Ook de varkens scharrelden op gezette tijden in de zomer rond de boerderij. Als
de rogge gemaaid was en het land nog z’n stoppels droeg van na het maaien, kregen de varkens toestemming het land te betreden. Ze vraten dan de stoppels en de achtergebleven rogge op. En al vlug ontstonden er kuilen, omdat ze erop los wroetten. Al mijn broers hebben weleens als varkenshoeder dienst gedaan. Het was dan je taak om te voorkomen dat een varken ging wroeten, want het ploegen van een akker die omgewoeld is door varkens is geen pretje. We hadden geen tractor, een paard van de buren moest de ploeg trekken. In de beginjaren hadden we zelfs geen elektriciteit, alles moest met de hand of met paardenkracht worden gedaan.

Soms slaagden we er niet in om de varkens weer in hun hok terug te krijgen. Varkens zijn niet alleen intelligente wezens, maar ook wezens die op hun vrijheid gesteld zijn.  Er was maar een persoon naar wie de varkens luisterden: mijn vader. Een zomerse dag zal ik nooit meer vergeten. De varkens toonden zich opgetogener dan anders en weigerden absoluut om naar hun hok terug te keren. Mijn vader werd erbij gehaald en zoals zo vaak leek zich ook dit keer het wonder te voltrekken dat de varkens onder aanvoering van mijn vader gewillig zich naar hun hok lieten voeren. Maar de varkens hadden die dag duidelijk een strategie bedacht om mijn vader te slim af te zijn. Het waren de drie lievelingsdieren van mijn vader die al knorrend alsof ze met elkaar praatten, schijnbaar gehoorzaam voor mijn vader uitliepen. Plots gaf het middelste varken een  hardere knor dan gewoonlijk. De koppen gingen omhoog, de oren flapten naar boven, onder de oren vandaan keken zes helder blauwe oogjes spiedend rond. Het linker varken sloeg links af, versnelde z’n pas. Het rechter varken sloeg rechts af, versnelde idem dito ook in ongeveer dezelfde mate zijn pas. De beide varkens lieten vol verrukking wat kleinere knorgeluidjes ontsnappen. Mijn vader bleef enigszins wijdbeens staan, verbaasd over het revolutionaire elan dat zich van de varkens meester maakte. De derde big, die in het midden, draaide zich plots om, schoot tussen de benen van mijn vader, en we zagen op een afstand hoe mijn vader achterste voren rijdend op een varken in tegengestelde richting van die die hij wilde, in sukkel draf van de boerderij wegreed. De toeschouwers lachten, en mijn vader riep om hulp, maar niemand schoot te hulp behalve het varken. Met een schok stond het stil. Mijn vader greep zich vast aan de staart, het varken maakte een achterwaartse beweging, en daar stond mijn vader weer, enigszins wijdbeens alsof er niets was gebeurd. Het varken draaide zich om, voegde zich weer bij de twee andere handlangers. Ze begonnen aan een zegetocht rond de boerderij, waar wij ze met z’n allen uiteindelijk zo ver kregen dat ze weer teruggingen naar hun hok.

In de tijd daarop kwamen de varkens steeds minder vaak buiten. Door het opzoeken van de grenzen van hun vrijheid, raakten ze langzamerhand hun vrijheid kwijt. Mijn vader sprak niet over deze gebeurtenis en als mijn broers en zusjes er stiekem aan refereerden, en ze werden daarop betrapt, kregen ze een opdracht waarmee ze het plezier, dat ze in het belachelijk maken van mijn vader hadden, snel waren vergeten.


Commentaar:
Op deze historische dag waarop een akkoord tussen Amerika en Noord-Korea is bereikt, moest ik aan Animal Farm van Orwell denken.  Met een iets andere invalshoek, natuurlijk.  Maar dit verhaal maakt duidelijk, hoe moeilijk het is symbolen te interpreteren. Want je denkt toch niet dat ….? Nee, dat is te eenvoudig, omdat symbolen als ”varkens”  altijd  twee kanten hebben. Het “varken” is niet alleen intelligent en dwars, maar mits goed bereid, ook heel erg lekker.  Hetzelfde geldt eigenlijk voor kippen. Maar wat is er toch met deze dieren gebeurd? Mochten ze ooit dragers zijn van symbolen, dat zijn ze nu niet meer: nu eten we ze op. Er is maar één kant over van de ooit dubbelzijdige betekenis van het symbool.


Wat er vandaag gebeurde ver weg in Singapore, heeft er alle schijn van dat ook daarvan maar een kant overeind zal blijven: twee “regeringsleiders” die in aanzien erop vooruitgaan. De vraag is of het de vrijheid en democratie ook ten goede komt.

woensdag 6 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor

Hier spreekt hij over zonde van de wellust.



257   Altijd is de wellust daar waar jij bent:
         naar overspel en hoererij verlang je steeds door,
         dadelijk wil je zondigen met de eerste de beste 
         die je in ’t oog krijgt;
         om wellust te bedrijven bekijk je de vrouwen 
         met een knipoogje.
258   Uit wellust liet je de profeet David (1)
         de dood brengen over Uriah, 
toen hij beval hem tijdens de strijd
in de eerste gelederen te plaatsen, terwijl hij zei: “Ga
en breng deze brief aan Joab en kom dan terug.”
259   Uit liefde (2) voor Bathsheba, de vrouw van Uriah,
         werd koning David een moordenaar 
         en stelde God teleur;
         daarom voltooide hij de tempel bij zijn leven niet
         en moest zwaar boeten om jouw boze verleidingen.
260   Door wellust werden vijf aanzienlijke steden 
         verbrand en vernield,
         drie om hun eigen boosheid, twee niet 
         om eigen schuld maar
om hun nabuurschap: door slechte 
buren gaat veel grond verloren.
261   Ik wil je niet als buur, kom me niet te na.
         Gelijk het verhaal (3) zegt, werd de wijze Vergilius (4)
         door zijn beminde bedrogen, toen zij hem 
         in de mand (5) liet hangen,
         waarmee ze hem zou omhoog trekken 
         naar haar woning.
262   En omdat ze hem deze hoon aandeed en 
         deze spot om zijn aanzoek,
         bakte de grote tovenaar (4) haar een lelijke poets:
         het licht van de kaarsen en het vuur behekste hij,
         zodat het in heel Rome onmiddellijk doofde (6).
263   Zo konden de Romeinen, tot het kleinste kind toe,
         tot hun verdriet geen vuur krijgen;
         tenzij ze het aanstaken aan de schaamte
van de nietswaardige vrouw,  anders bleef het niet branden.
264   Als ze elkaar vuur of licht gaven,
         ging het terstond doven; en zo kwamen allen bij haar
         en ontstaken het aan haar als aan een grote vonk.
         Aldus wreekte Vergilius zijn oneer en 
         de hem aangedane belediging.
265   Na deze smaad en na zoveel schaamte, 
         onttoverde Vergilius,
         om de wellust te bedrijven aan deze vrouw,
         het vuur opdat het in het hout zou branden,
en deed hij een ander wonder dat de mens nooit gedroomd had.
266   Heel de bodem van Rome’s  rivier,
         de Tiber, een machtige stroom die vele 
         wateren in zich opneemt,
         maakte hij tot een vloer van koper (7)
         die meer glanst dan gom uit Arabië (8):
         aldus heerst jouw (bronstige) wellust over de vrouwen.
267   Nadat hij met haar gezondigd had, 
         voelde zij zich bedrogen,
         zij liet een wenteltrap maken bezet
         met scherpe messen opdat Vergilius,
als hij die betrad, het leven zou laten.
268   Door zijn hekserij wist hij wat zij had gedaan:
         nooit zocht hij haar meer op, zijn liefde tot haar was over.
         Aldus wordt de wereld door wellust werkelijk
bedrogen en zijn de mensen zeer bedroefd (9).
269   Tegenover de velen die jij doodt, 
         ken ik er niet een die je redt.
         Allen die in jouw wellust vervallen, 
         zijn grote geweldenaars,
         de domme dwazen doen zich zelf de dood aan,
         het gaat deze trawanten (10) als de adelaar.

Exempel van de adelaar en de jager.

               
270   De koninklijke adelaar krijst van 
         boven uit de beukeboom,
         van daaruit bespiedt hij alle andere vogels,
         er is geen veer die van hem op aarde valt,
         Vindt een boogschutter er zo een, 
          dan schat hij die hoger dan een wambuis.
271   Pijlen en schichten die hij van punten heeft voorzien
         heeft hij bevederd met veren van de adelaar.
         Eens ging hij, zoals hij gewoon was schieten op het wild,
         en trof de koningsarend in zijn ribben.
272   De gewonde adelaar keek naar zijn borst
         en zag dat zijn eigen veren hem hadden overmeesterd.
         Hij sprak tot zichzelf dit geduchte woord:
         “Uit mijzelf is voortgekomen de oorzaak 
         van mijn dood en de rover van mijn leven.”
273   De dwaas, de ellendeling die zijn ziel niet behoedt,
         die met jouw dwaasheid en 
         jouw kwade zaken zich inlaat,
         vernietigt zijn lichaam en doodt zijn ziel,
         want uit hemzelf komt voort wat zijn leven ontbindt.
274   Mens, vogel of beest die door  liefde wordt verlokt,
         krijgt dadelijk berouw als hij de wellust bedrijft,
         wordt somber (9) en voelt zich direct verzwakken;
         hij verkort zijn leven, wie dat zei, spreekt 
         geen onwaarheid.
275   Wie zou kunnen vertellen hoevelen 
         de wellust in de dood voert?
         Wie zou jouw hoererij en jouw kwade 
          zaken kunnen noemen?
         Wie jouw vuur en jouw dwaasheid aanhangt,
         die wordt een prooi van de duivel (A)
         als hij niet op zijn hoede is.


vrijdag 1 juni 2018

Uit: Libro de Buen Amor

Hier spreekt hij over zonde der vrekkigheid. (1)


Klik hier voor mijn commentaar en de oorspronkelijke tekst.

246   Gij zijt de vrekkigheid zelf, je bent heel gierig;
         je bent blij als je krijgt, maar geven is je gewoonte niet.
         De Duero (2) met zijn waterstroom zou je nog niet voldoen (3)
         Telkens als ik naar je luister, krijg ik een naar gevoel.
247   Door zijn grote gierigheid kwam de rijke ten val,
         die aan de arme St. Lazarus niet een enkel stukje gaf. (4)
         De arme, jong of oud, wilt ge niet zien, je hebt een hekel aan hem,
         en van je rijkdommen wil je hem niets geven.
248   Ofschoon door een heilig gebod je wordt bevolen,
         dat je de naakte kleedt, de hongerige spijzigt
         en de arme huisvest, ben je zó vrekkig dat je nooit
aan één iets gegeven hebt, terwijl honderd je het vroegen.
249   Jij, ellendeling, wat zul je doen op de Dag des Oordeels (5),
als God je rekenschap zal vragen van je goederen en je grote inkomsten?
         Dan zullen geen schatten en geen vijftig koninkrijken je baten.
250   Toen jij arm was en in groot lijden verkeerde
         toen zuchtte je en deed je boete
         en je smeekte God dat hij je zou redden en in ’t leven houden,
en je beloofde dat je met de armen zou delen en hen niet in de steek zou laten.
251   God heeft je klachten verhoord en  goede raad gegeven,
         gezondheid en rijkdom en overvloedige schatten.
         Maar als je nu een arm mens ziet, dan betrekt je gezicht,
         dan doe je als de wolf die zo’n pijn had.

Exempel van de wolf, de geit en de kraanvogel. (6)


252   De wolf verslond de geit als een lekker hapje,
         een bot bleef hem in de keel steken, en hij zat erg in de penarie.
Hij stikte bijna, en vroeg haastig om meesters en doctoren (7),
en zei dat hij zich wilde beteren.
253   Aan degene die het bot eruit zou halen, beloofde hij rijkdom en schatten.
         Daar kwam de kraanvogel van boven uit de hoogte
         en trok met zijn snavel heel behendig het bot eruit.
         De wolf was weer gezond, kon er weer flink op los eten.
254   De kraanvogel zei tot de wolf dat hij hem moest betalen;
         de wolf sprak: “Waarom? Had  ik niet je hals met mijn tanden
kunnen afbijten, als ik ze had willen samenklappen?
Laat dat je loon zijn, dat ik je niet gedood heb.”
255   Precies zo doe jij ook (8): nu je overvloed hebt
         aan brood en geld dat je anderen afgenomen hebt,
         wil je de arme niet een beetje rogge geven, uit vrees,
         dat je op die manier zo snel zou opdrogen als dauw en hooi.
256   Goed doen aan een boze levert niets op,
         een ondankbaar mens vergeldt een goede daad nooit,
         een slecht mens verwerpt het goede inzicht,
het goede dat iemand hem aandoet, daarvan zegt hij dat hij er recht op heeft.