Na drie maanden ben ik eindelijk
in staat om het laatste deel van de Rodenko vertelling Maroef, de
muilenlapper, op mijn blog te zetten. We zijn
begonnen bij de negenhonderdnegentigste nacht en eindigen dit verhaal uit de Duizend en een Nacht in Nacht 1001.
De minister echter haastte zich de kroonraad bijeen te
roepen en legde een verklaring af, waarin hij uiteenzette dat de veiligheid van
de staat en het welzijn van het volk hem genoopt hadden, persoonlijk de
regering in handen te nemen, en sultan Sam en zijn schoonzoon, emir Maroef, die
een bedrieger van het ergste soort was, te verbannen. En hij liet allen de eed
van trouw afleggen, en vervolgens zette hij een aantal functionarissen af die
hem niet bevielen, benoemde er andere voor in de plaats en stuurde omroepers de
stad in om de troonsbestijging van de nieuwe sultan aan te kondigen en het volk
op te roepen tot trouw en gehoorzaamheid.
En toen hij deze staatkundige aangelegenheden geregeld had,
zei hij bij zichzelf: “ziezo, en nu het meer joyeuze deel van het programma.” (1) En hij liet prinses Marilyn melden, dat zij zich
gereed diende te houden om hem, haar nieuwe heer en meester, te ontvangen en
ter wille te zijn. De prinses echter, die reeds van het gebeurde in kennis
gesteld was, en onmiddellijk had begrepen hoe de vork in de steel zat (want
Maroef had haar intussen alles over de schat en de magische ring verteld), liet
hem antwoorden, dat zij zich zeer verheugde op zijn komst; dat zij in het
geheim al lang van hem had gehouden maar het nooit had durven laten merken, dat
zij blij was, dat hij haar van de Egyptische bedrieger verlost had, maar dat
zij helaas op dat moment juist haar maandelijkse affaire had en hem derhalve
verzocht nog een paar dagen te wachten, opdat zij hem rein en puur ontvangen
kon.
De minister echter liet haar weten, dat het hem niet kon
schelen wat voor affaire zij had; dat hij maar in één affaire geïnteresseerd
was, een affaire die hij onmiddellijk persoonlijk uit de doeken wenste te doen;
en dat hij zo lang op dit moment gewacht had, dat hij er niet aan dacht zich waardoor
dan ook te laten weerhouden. (2)
Daarop trok de prinses haar mooiste kleren aan en
parfumeerde zich met haar verleidelijkste parfum. En toen de nieuwe sultan haar
kamer betrad, ontving zij hem met haar liefste glimlach, en terwijl zij hem aankeek
met een blik die hem het gevoel gaf of zijn brillenglazen begonnen te blozen en
een rozige kleur aannamen, zei zij:
“Eindelijk dan, mijn suikerminister….”
“Suikersultan”, zei de nieuwe sultan. “Ik bedoel sultan.”
“Heerlijk!” juichte Marilyn. “Ik heb altijd wel geweten dat er een groot
staatsman in je stak. Toon nu ook, dat er een groot minnaar in je steekt en
maak onze nacht tot een nacht van verrukking en extase!”
“Dat was precies wat ik van plan was”, zei de minister, de nieuwe sultan. “En
ik ben blij dat we hierover eens zijn. Hoewel ik het niet goed begrijp; ik
dacht altijd, dat je een hekel aan me had……”
“Een hekel! Welnee, dat was camouflage”, zei zij. Dat moest je als mensenkenner
toch weten. Maar in mijn innerlijk heb ik altijd bewondering voor je gekoesterd….”
“Des te beter”, zei de minister. “Want ik heb een cadeautje voor je
meegebracht, dat het best tot zijn recht komt, wanneer je het even diep in je
innerlijk koestert. Alsjeblieft. Wat zeg je ervan?”
“Enorm”, zei de prinses.
“Dat dacht ik ook”, zei de minister tevreden. “En nu aan het werk, want ik
brand van verlangen om het cadeau zijn juiste bestemming te geven. Kom,
snoepje, kleed je uit!”
En prinses Marilyn begon zich langzaam en met veel
lonkingen, draaiingen en kokette plagerijen van haar kleren te ontdoen; maar
toen zij niets meer aanhad dan haar hemd van ragfijne mousseline en de minister
zich niet langer kon bedwingen en haar met het cadeau in de hand wilde naderen,
stiet zij plotseling een verschrikte kreet uit en sloeg snel een doek voor haar
gezicht.
“Wat is er, snoepje?” vroeg de minister verwonderd. En zij antwoordde:
“Zie je het dan niet? O, o!”
“Bij Allah ik zie niets”, zei de minister.
“O schande! O Allah, ik schaam me dood! Waarom wil je me naakt aan de blikken
van die vreemde man die je bij je hebt blootstellen?” riep Marilyn.
“Wat voor een vreemde man?” vroeg de minister.
“Daar aan je vinger”, zei de prinses. “In die kornalijn!”
“Waarachtig”, zei de minister, “daar dacht ik niet aan. Maar hoe zie je dat zo?
Ik bedoel, zo van buiten is er toch niets aan te zien?”
“Dat is vrouwelijk instinct”, zei Marilyn. “Een snufje man is
genoeg om onze oren te doen spitsen. Figuurlijk bedoel ik. En ik vóél dat hij
naar me kijkt. Stuur hem alsjeblieft weg!”
“Maar het is helemaal geen man”, begon de minister.
“Ik weet ook wel dat een kornalijn geen man is”, zei Marilyn. “Maar ik voel
duidelijk dat er ergens iets van een man inzit, al is het maar een snufje; en
dat snufje is in ieder geval één en al oog!”
“Maar het is geen man”, herhaalde de minister, “het is alleen maar een ifriet,
de slaaf van deze ring”.
“Een ifriet!” kreet Marilyn. “O Allah, ik ben als de dood voor ifrieten. Ik heb
al genoeg met de Cholliwoets te stellen gehad, maar ifrieten moeten nog erger
zijn. Alsjeblieft, laat hem niet zo kijken, stop hem weg!”
En om haar gerust te stellen en eindelijk het verlangde doel
te bereiken, nam de minister de ring van de vinger en stopt hem onder het
beddenkussen.
“Zo, hij is weg”, zei hij. “En nu geen kuren meer. Kom hier en ga liggen….zo.
Allah, wat
ben je mooi!…..Een beetje hoger…..Zo. Opgelet daar komen we aan! Wie
komt er aan? Haha, de nieuwe sultan komt
er aan! Open de poort voor de nieuwe sultan!” (3)
En prinses Marilyn lichtte haar benen hoog op als om de nieuwe sultan de poort
van het verlangen te openen, maar toen hij zich gereed maakte om binnen te
treden, gaf zij hem plotseling met beide voeten tegelijk zo’n harde trap tegen
zijn buik, dat hij hals over kop van het bed vloog en nog een paar meter ver
over de vloer gleed, tot zijn hoofd met een doffe bons tegen een pilaar
stootte. De prinses echter greep zonder een seconde te verliezen de ring van
onder het kussen vandaan en wreef snel over de kornalijn; en er klonk een luid
gegiechel en een stem riep:
“Hi-hi-hi! Tot uw dienst, tot uw dienst. Maar kietel….Hee, dat is gek!”
“Wat is gek?” vroeg Marilyn.
“Hoe doet u dat? Dit was een prettig soort kietel”, zei de ifriet Winnetoe.
“Kietelt u nog eens”.
“Ik zou de man wel eens willen zien die durft te beweren, dat het niet prettig
is door mij gekieteld te worden! Maar we hebben nu wel iets anders aan ons
hoofd dan kietelen. Vooruit, grijp dat zwijn daar met zijn tweestuiverscadeau (4) en werp hem in de onderaardse kerker van het
paleis. En haal vervolgens mijn vader en mijn man terug van de plaats waarheen
je ze gevoerd hebt en breng ze heelhuids en onbeschadigd hier”.
“Met het grootste genoegen”, zei Winnetoe. En de minister, die juist weer begon
bij te komen van de schok, werd als een vaatdoek opgelicht en in de donkere
kerker geworpen en een paar tellen later zaten de sultan en Maroef reeds in de
kamer van prinses Marilyn, de eerste nog groen van de doorstane angsten, de
tweede nog niet helemaal van zijn roes bekomen.’
“Ha, die Ma! Ha, die Pa!” riep prinses Marilyn, terwijl ze
ze de een na de ander omhelsde. “Nou, dat was op het nippertje”.
“Zeg dat wel”, zuchtte de sultan. ”Ik wist niet dat mijn land zulke helse
woestijnen bevatte. Een wonder dat we nog leven; mijn tong lijkt wel van leer
en mijn keel is volkomen verschroeid….”
“Zjonge, ja”, zei Maroef. “Ik dachal, wa wad zschoeit er toch zo? Maar m’n
beker is leeg, daddizzet! Kom, zchenk nogges in! Zeddemop! Zjonge, Ma, wat doe
jij hier? Diddiz een ma mannenfuif, ouwe jongens onder mekaar. Ik zeg nettegen
meouwe vrind, de minister, ouwe jongen zeggik….Maar waar izzie ineens gebleven?
Zjonge, wacht, daz waar ook, wewwaren gaan pik piknikken oppet strand en…Hee,
Ma, weet je wel dat je nik je niks aanhebt? Waddiz dat voor toeztand?”
“Dat zal ik je straks haarfijn uitleggen, m’n zuiplammetje”, zei Marilyn, “maar
ik zal jullie eerst maar eens wat te eten en te drinken laten brengen; wat het
laatste betreft, iets alcoholvrijs. Dan kleed ik me intussen aan”.
En zo geschiedde. En toen de sultan en Maroef gegeten en
gedronken hadden en de eerste van zijn schrik, de tweede zich van zijn roes
hersteld had, vertelde prinses Marilyn hun wat er intussen gebeurd was en hoe
zij de verrader had laten opsluiten. En de sultan riep: “Voor zo’n schurk is er
maar één straf: de spiets!”
“We kunnen hem ook levend verbranden”, zei Maroef.
“Aan de martelpaal!” klonk de stem van Winnetoe uit de kornalijn.
“Dat is waar ook”, zei Maroef. “Geef me nu maar gauw mijn ring terug, Ma, voor
er verdere ongelukken mee gebeuren”.
“Dat is sterk!” zei Marilyn. “Wie veroorzaakt er ongelukken met die ring, jij
of ik? Nee, mijn zonnige jongen, die ring zal ik
voortaan maar bewaren. Vrouwen kunnen met zulke dingen beter omspringen dan
mannen; wat jij Winnie? voegde ze eraan toe, terwijl ze met haar vinger over de
kornalijn streek.
“Hi-hi-hi!” zei Winnetoe. “Heerlijk! Hè, mevrouwtje, kietelt u nog eens. U hebt
een kietel over u waar je als ifriet gewoon de haberdaan van krijgt! Ugh”.
“Maar zeg”, zei Maroef, “ik dacht overigens, dat je nog een appeltje met haar
te schillen had?”
“Ach, welnee”, zei Winntoe, en men hoorde zijn stem blozen. “Ik wist toen nog
niet hoe ze er uitzag, maar nu begrijp ik al die Cholliwoets beter. Bij Allah,
als ik niet aan deze kornalijn gebonden was, zou ik ook mijn tenten wel in zo’n
lichaam willen opslaan! Uche-uche”.
“Als je dat maar uit je hoofd laat”, zei Maroef.
“Ik heb geen hoofd”, zei Winnetoe.
“Nou, datgene wat in jouw constitutie met een hoofd overeenkomt”, zei Maroef.
“Bovendien zou je er weinig plezier aan beleven”.
“Waarom niet?” vroeg Winnetoe.
“Omdat ik van plan ben, me nog lang en grondig met dat lichaam te bemoeien”,
zei Maroef, “en zolang ik me ermee bemoei, zou jij tien keer per nacht de kans
lopen om dwars door je tenten heen gespietst te worden. Ugh. Maar over spietsen
en over zulke soorten toestanden gesproken….”
“Juist”, zei sultan Sam. “Al dat abstracte gepraat is mij vrij duister, laten
we ons liever haasten een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. En om iedereen
zijn zin te geven lijkt mij het beste, de verrader op een puntige martelpaal te
spietsen en vervolgens aan de voet van de martelpaal een vuur te ontsteken,
zodat hij levend geroosterd wordt. En ik zal een aantal kunstenaars opdracht
geven, zijn marteling van minuut tot minuut met de tekenstift vast te leggen,
evenals de kreten die hij uit, en hieruit een instructief en leerzaam
beeldenboek voor de jeugd laten samenstellen onder het motto: Misdaad Betaalt
Niet”.
En zo werd de verraderlijke minister op het grote plein ter
dood gebracht, en de tienduizenden die het schouwspel bijwoonden namen een
onvergetelijke herinnering mee naar huis, waar ze nog lang morele kracht uit
putten (5). De sultan echter deelde de macht
voortaan met zijn schoonzoon Maroef, die hij tevens als opvolger op de troon
van Al-Merika aanwees. En aangezien de plaats van minister was vrijgekomen,
werd op voorstel van Maroef zijn vriend Ali tot minister benoemd. En zo leefde
Maroef nog lang en gelukkig in gezelschap van zijn beste vriend Ali en zijn
lieve vrouw Marilyn, die voortaan de ring met de kornalijn aan haar vinger droeg
en er op een nuttige en verstandige wijze gebruik van wist te maken.
Alvorens echter deze geschiedenis te besluiten rest ons nog
één episode te vermelden niet alleen omdat de geschiedenis zonder deze episode
niet compleet zou zijn, maar ook omdat zij een goed voorbeeld geeft van de
praktische zin die prinses Marilyn bij het beheer van de ring aan de dag legde.
Het gebeurde namelijk op een nacht, toen Maroef na de
echtelijke geneugten het vertrek van de prinses verliet en zich naar zijn eigen
kamer begaf om nog wat te slapen, dat er plotseling een afschuwelijke heks
vanonder zijn bed vandaan kroop en zich tierend en krijsend op hem stortte (6). En tot zijn ontzetting herkende Maroef in de heks
niemand anders (dan) de onzalige Hajbaj, zijn vrouw uit Kaïro! En op hetzelfde
ogenblik dat hij haar herkende, daalden er reeds een paar dreunende oorvijgen
op hem neer die opnieuw twee tanden uit zijn mond deden springen. En zij gilde
hem toe:
“Zo! Lummel, vlegel, rokkenroller! Waar heb je al die tijd gezeten, hè? Dacht
je, dat je zo gemakkelijk van me afkwam? Welja, dat gaat maar op reis! Dat
knijpt er maar tussenuit zonder iets te zeggen! Stiekemerd, snoeperd! Ik heb je
lang gezocht, maar nu zal je ervan lusten!”
Maroef echter wachtte niet, maar rende zoals hij was, in
zijn vorstelijke pyjama en met de zijden slaaptulband op zijn hoofd, de kamer
uit en spoedde zich naar het appartement van zijn echtgenote, terwijl hij
luidkeels riep:
“Help, Ma, help! Ma, Winnetoe, te hulp!”En hij vloog als een waanzinnige de
kamer van Marilyn binnen en viel aan haar voeten in zwijm.
En terwijl Marilyn nog bezig was, zijn gelaat met rozenwater
te besprenkelen, kwam reeds met een hels kabaal de verschrikkelijke heks
binnengestormd, zwaaiend met een dikke knuppel die zij speciaal uit Egypte had
meegebracht, en zij krijste:
“Waar is hij, de bruut, de meisjespinner, de kindernepper?” De prinses echter,
die bij dit ijzingwekkende schouwspel haar tegenwoordigheid van geest niet
verloor, wreef snel over de kornalijn en kon de ifriet Winnetoe nog net op tijd
een haastig bevel geven. En op hetzelfde ogenblik dat Hajbaj haar knuppel hoog
in de lucht hief om hem op het hoofd van de arme Maroef te doen neerkomen,
verstijfde zij in deze houding en bleef onbeweeglijk en roerloos als een
standbeeld staan waar zij stond alsof zij door honderd onzichtbare handen werd
vastgehouden.
En toen Maroef weer bijkwam en de furie met opgeheven
knuppel in de kamer zag staan, slaakte hij een kreet van ontzetting en viel
opnieuw in zwijm. En Marilyn begreep dat deze feeks niemand anders was dan de
onzalige Hajbaj kon zijn; en toen Winnetoe haar op haar vraag meedeelde, dat
zij door vijftig ifrieten, sterk als buffels, werd vastgehouden en dat zij
zonder tegenbevel tot in alle eeuwigheid in diezelfde positie zouden vasthouden,
besloot zij dat het beste was haar zonder meer in deze positie te laten. En
aangezien Hajbaj een zo schandelijk misbruik had gemaakt van haar rechten van
echtgenote, besloot zij voorts, haar ondanks haarzelve tot een nuttig
gebruiksvoorwerp te maken. En zij gaf Winnetoe opdracht, de knuppel uit te
hollen en er een toorts in te plaatsen en de tot standbeeld verstarde Hajbaj te
vergulden en bij wijze van schemerlamp aan het voeteneind van het bed neer te
zetten.
Aldus geschiedde, en al kostte het Maroef aanvankelijk enige
moeite, zijn angst voor de nieuwe schemerlamp te overwinnen, ten slotte begon
hij niet alleen aan het idee te wennen maar er zelfs meer en meer plezier in te
krijgen. Want de machteloze aanwezigheid van Hajbaj bleek aan de genoegens van
het echtelijk sponde een pikante noot toe te voegen; en in het licht van de
toorts, die Hajbaj eigenhandig ophield, toonden Marilyn en Maroef zich
vindingrijker dan ooit in het verzinnen van steeds weer nieuwe amoureuze
posities. En in hun lange en gelukkige huwelijk werd de schemerlamp Hajbaj een vertrouwd en onmisbaar meubelstuk;
en zelfs de naam Hajbaj kreeg een intieme klank en het werkwoord “hajbajjen”,
of “een rondje hajbajjen”, nam in het echtelijk spraakgebruik een kleur aan die
met de associaties die de naam Hajbaj vroeger wekte, tezamen wit gevormd zou
hebben (en die in een net boek trouwens door een regel wit wordt aangeduid). En
toen Ma en Ma hun gouden bruiloft vierden, lieten zij uit dankbaarheid voor de
bewezen diensten ook de schemerlamp Hajbaj van top tot teen vergulden.
En zij leefden nog zo lang, dat ten slotte niemand meer wist
wat de oorsprong was van deze vergulde toortsdraagster in de gedaante van een
vrouw; daar men echter via de boulevardpers wel nauwkeurig op de hoogte was van
de plaats en de functie van de toortsdraagster, kreeg deze in de volksmond de
naam van het Vrijersbeeld. En na de dood van sultan Maroef en zijn vrouw
Marilyn, die op hoge leeftijd gelijktijdig in elkaars armen ontsliepen, werd
het gouden beeld met de hoog opgeheven toorts in de haven van Nefjorek
geplaatst; want men meende de herinnering aan de zegenrijke regering van sultan
Maroef niet beter hoog te kunnen houden dan door het beeld, dat een baken was
geweest voor zijn huwelijksbootje, tot een baken te maken voor alle schepen die
naar de haven van Nefjorek koersten. En wanneer wij ons niet vergissen, staat
het beeld er ook thans nog; daar de legende echter verloren is gegaan en
niemand begreep wat het beeld met vrijers te maken had, noemt men het tegenwoordig
het Vrijheidsbeeld.
Het is ons helaas niet bekend wat er van de ring (7) met de kornalijn is geworden; de oude bronnen
geven hieromtrent geen uitsluitsel. Waarschijnlijk bevindt hij zich in een
glazen kistje in een van de musea van Al-Merika zonder dat iemand een vermoeden
heeft van de geheime krachten die de kornalijn bevat; en op zekere dag zal
iemand er wel achter komen en zullen zich opnieuw vreemde gebeurtenissen in het
land Al-Merika afspelen. Het is echter te hopen dat hij niet in verkeerde
handen valt: want wat zou er gebeuren wanneer de vijftig ifrieten, die het
beeld van de Vrijheid staande houden, tot andere taken geroepen zouden worden?
De vrouwenheerschappij, die achter het verguldsel van de Al-Merikaanse Vijheid
schuilgaat, zou zich ongetwijfeld als een furie over Al-Merika storten en het
land tot een Hajbajaanse hel maken, waarin de mannen niet meer dan slaven
zouden zijn, die dansten naar de pijpen van der vrouwen en wier enige taak het
was, de Al-Merikaanse speeldoos - dat wil zeggen het pijpen van steeds weer
nieuwe vrouwen – draaiende te houden; kortom pik-opslaven. Maar zover is het
nog niet, al lijkt het soms of de vijftig ifrieten reeds spierpijn beginnen te
krijgen, of althans pijn in dat onderdeel van hun constitutie dat met spieren overeenkomt.
(8)
En dat was dan de waarachtige geschiedenis van Maroef, de
arme muilenlapper uit Egypte, en zijn avonturen met Hajbaj, Winnetoe en
Marilyn, de schone prinses uit het land der onbegrensde mogelijkheden. Maar
waarlijk Onbegrensd is alleen Allah, de Alwijze, de Alwetende.