Ik was erg gesteld
op de honden die ik dankzij mijn broer heb mogen verzorgen. Ik was vaak alleen
en de hond hield mij gezelschap. Ik was dan ook beledigd, toen bleek dat mijn
eerste hondje, Robbie, een teef was en zij op een gegeven moment mijn opdrachten niet
meer opvolgde. Als een dolle hond liet zij zich door alle rekels, mannetjeshonden,
achtervolgen. Met geen geweld was zij nog tot “rede” te brengen. Toen op een
nacht de halve deur kapot gebeten werd, omdat de mannetjes zo nodig mijn teef
wensten te bezoeken, is de bijl gevallen. Na veel overleg, mocht zij nog een
nest welpjes ter wereld brengen, daarna moest ze de deur uit. Van dit nest was één
zwart hondje forser uitgevallen dan de rest, een soort koekoeksjong, dat van
mij de naam Marco kreeg. Alles werd gecontroleerd: het was een mannetje en het
mocht blijven tot er een koper voor hem gevonden was. Deze hond groeide als
kool. Er waren mensen die niet meer bij ons thuis durfden te komen. Ik had de
hond behalve het apporteren van een tennisbal allerlei andere kunstjes geleerd.
Eén van die kunstjes was het happen naar alles wat flapperde zoals mantels van
mannen en vrouwen. Ik dacht dat er daarom misschien niemand meer in de hond
geïnteresseerd zou zijn en hij altijd bij mij zou kunnen blijven. Ook deze hond
moest de deur uit. Hij werd aan een boer ongeveer een kilometer van mijn lagere
school af gelegen verkocht. Op een ochtend ontstond er veel onrust in de klas.
Ik zat ergens achteraf en hield mij een beetje apart van deze klas die mij niet
erg lag. Later zou ik in een klas komen waar ik mij misschien wel ooit eens
echt gelukkig heb gevoeld. Maar dat is later. Nu ontstond er beroering in de
klas en dat kwam door een beest dat voor de ramen stond te blaffen en springen als
het monster van Baskervilles. Dat monster was mijn hond: hij was bij de boer aan
wie hij was verkocht weggelopen, en hij had op de geur af mij gevonden in de
eerste klas van de lagere school. Ik vraag me nu nog af welke geur ik
afscheidde, waardoor de hond wist dat ik daar zat. Ik had echter niet meteen in
de gaten dat het mijn hond was. De onderwijzeres gilde door de klas: “Van wie
is dat kalf?” Grote honden noemden we een kalf. Toen pas kwam ik uit mijn
terneergeslagen houding overeind en zag Marco. Over mijn gezicht kwam een
glimlach van het ene oor tot het andere, zo eentje als alleen een clowntje er heeft. Dat maakte de situatie in de klas er niet beter op. Nu de onderwijzeres
wist dat de hond van mij was, begon ze niet alleen te gillen, maar gloeide haar
hoofd op als een rood lampje. “En jij, jij brengt dat beest naar huis, vlug, en
je hoeft niet meer terug te komen, ook.” Dat laatste “ook” laat zich alleen
verklaren uit het Achterhoekse dialect, dat voor dit woordje een voorkeur lijkt
te hebben. “Maar juffrouw,” antwoordde ik, “die hond is verkocht en hij mag
niet meer bij ons op de boerderij komen.” “Je doet maar wat ik je gezegd heb!
Hoe je het verder oplost, zal mij een zorg zijn.” En ik ging naar buiten, de
hond kwam
aansnellen en liep mij te pletter als een Rataplan van de Daltons.
Enigszins beduusd liep ik ermee naar huis, de hond rende buitenzinnig blij met mij
mee. Onderweg bedacht ik dat ze mij niet met de hond mochten zien, omdat ze dan
zouden denken dat ik hem bij de boer die hem gekocht had, had weggehaald.
Daarom verstopte ik de hond op een donker plaatsje in het schuurtje achter de
boerderij, waar in de winter de steenkolen lagen opgeslagen. Omdat het
eigenlijk een goed afgerichte hond was, gehoorzaamde hij, ook al stond de plek
hem niet aan. Toen ik binnenkwam was iedereen erover verbaasd dat ik niet naar
school was. “Ik heb vrij gekregen,” zei ik in de overtuiging dat ik niet loog,
want ik wilde niet tegen mijn ouders liegen. Even later ging mijn vader naar
buiten, ik in zijn voetspoor. En wat doet die stomme hond, nou wat doet ie? Met
een vreugdesprong komt hij uit het schuurtje tevoorschijn en springt bijna mijn vader te pletter. Dat moest je echt niet doen! Mijn niet al te grote vader
schreeuwde en daarna liep zijn hoofd zo rood aan dat het me aan een lampje deed
denken. Daarna werd de hond afgevoerd. Ze hebben nooit geweten, hoe hij in het
schuurtje was gekomen. Daarover bestonden allerlei gezaghebbende theorieën
waarin ik geen inspraak had. Na verloop van tijd heb ik het opgegeven de
waarheid te vertellen, de hond luisterde beter naar mij dan mijn ouders, broers
en zusters naar mij.
Aantekening in de
agenda op 15 mei 1956: Marco is kapot!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten