donderdag 22 april 2021
Ik ben bezig koekjes te maken voor de buurvrouw die pas is bevallen. Jij denkt de hele dag te kunnen verdromen? Ga dat kalf vastzetten!”
Mart-Djha sprong overeind, toen ze het alarmerende geschreeuw buiten hoorde. Ongerust haastte ze zich naar huis, duwde de deur open en gilde door de wolk rook heen:
dinsdag 13 april 2021
Een beetje lui. (Turkse variant, 19e eeuw!)
Ze zeggen dat de Hodja op een gegeven moment een kalf bezat.
De ene dag gaf zijn vrouw het kalf water en eten; de andere dag was het de
beurt van de Hodja (een geestelijk voorganger): ieder om de beurt.
Op een dag, toen het de beurt van de vrouw van de Hodja was
om het kalf te voederen, was er tegelijkertijd een bruiloft (1) precies tegenover waar zij woonden. De buren
hadden haar uitgenodigd te komen.
“Hoe gaan we dit doen?” zei ze tegen haar man.
“We gaan,” antwoordde die, “een overeenkomst met elkaar aan.
Wie van ons beiden als eerst iets zegt, zal het kalf te eten en drinken geven.”
(2)
“Akkoord,” antwoordde de vrouw.
Na dit met elkaar afgesproken te hebben, ging de hodja naar
huis, en zijn vrouw ging naar de bruiloft bij de buren.
Nu was het geval dat er op die dag een groep Zigeuners (3) neerstreek in de omgeving, net buiten het dorp. De
vrouwen verspreidden zich in de straten van het dorp, naar alle kanten kijkend
op zoek naar buit. Eén van hen ging toevallig het huis van de hodja binnen.
Daar heerste een absolute stilte. Aangekomen in de vrouwenvertrekken (harem)
zag ze de hodja daar zitten, die met geen woord liet blijken dat hij haar
aanwezigheid had opgemerkt. Ze sloop door het huis, en pakte alles naar haar
gading en vulde daarmee haar plunjezak.
De hodja hield zich nog steeds van de
stomme (4). Zij aarzelde niet lang pakte hem
zijn kalotje (keppeltje?) en tulband (5) van het
hoofd en nog steeds zei hij niets!
“Als ik iets zeg,” zei hij bij zichzelf, “moet ik het kalf
te drinken en eten geven.” Hij nam dan ook geen enkele notie van het doen en
laten van de zigeunerin die daarvan gebruik maakte door ervandoor te gaan en te
ontsnappen.
In het huis van de het pas getrouwde stel werd net de
maaltijd geserveerd (6).
De vrouw van de hodja
nam in een schotel wat te eten voor de hodja mee. Toen zij haar huis
binnenkwam, merkte ze meteen dat het huis helemaal was leeg geroofd, zelfs was van
het hoofd van haar man het kalotje en de tulband gestolen. En zij verbrak dan
ook het stilzwijgen en zei:
“Hodja, wat is hier toch gebeurd? Waar zijn al onze spullen gebleven?”
“Jij bent de eerste die wat zegt,” riep Nasreddin (7), de hodja, haar opgewonden toe. Jij moet dan ook
vandaag het kalf te drinken en eten geven!”
donderdag 8 april 2021
Een klein woordje vooraf.
Dit is het eerste verhaal in een serie van zeven verhalen over Koppigheid. De oude verhalen zijn varianten van elkaar, maar alle zijn verteld in een ander land. De bedoeling is na te gaan of de te constateren verschillen tussen de verhalen iets vertellen over de landsaard van het land waarin het verhaal wordt verteld.
Achtereenvolgens komen aan de beurt: Iran (Perzië), het
eerste verhaal, daarna Turkije (2), Algerije(3), Marokko(4), Egypte(5), en
tenslotte een verhaal uit de Canterburry Tales(6) van Geoffrey Chaucer. Ineens blijkt er een bekend kader te bestaan, waarin je al deze verhalen kunt
plaatsen. Dit laatste verhaal is een mooi bruggetje naar de samenvatting van
vier andere schitterende verhalen uit de Canterburry Tales.
In aflevering Zeven komt de uitkomst van de vergelijking te
staan, waarbij ik gebruik maak van de methode die staat beschreven in de analyse van
de verhalen waarin De Deur centraal staat. De bedoeling is minder te benadrukken
dat deze verhalen een structurele opbouw hebben, die zich op een bepaalde
manier verhoudt tot de symboliek. Ik veronderstel deze kennis en vergelijk de
verhalen zonder steeds weer de achterliggende redenen aan te geven. Ik ken de
uitkomst van de vergelijking nog niet. Dit in tegenstelling tot veel conclusies
van “wetenschappelijk” werk op basis van statistische analyses, waarvan de
uitkomst al wel vast staat. De uitkomst kan teleurstellend zijn, maar kan ook onvermoede
inzichten opleveren. Ik hoop op het laatste.
Wie het eerst spreekt… (De Perzische variant)
In een dorpje in Iran –het heette Khâbdshân—woonde een hadji, iemand die de pelgrimstocht naar, in en om Mekka had gemaakt. Op zekere dag ging hij zijn huis binnen en zag dat zijn vrouw druk bezig was met haar naaiwerk. “Vrouw,” zei hij, “ga buiten de schapen eens water geven.” “Heb jij geen ogen in je hoofd?” vroeg zijn vrouw. “Zie je dan niet dat ik hier zit te naaien?” De man werd driftig. Hij had een stok in zijn hand. Die gooide hij zijn vrouw naar het hoofd. Zij pakte op haar beurt een schop die anders gebruikt werd om sneeuw te ruimen en gooide die naar de man. En ze zei: ”Luister nu eens goed, man, ga rustig zitten en wie van ons tweeën het eerst iets zegt moet buiten de schapen water geven.” En ze gingen beiden zitten. Maar de vrouw begon het zwijgen al gauw te vervelen en dacht stiekem: “Ik ga maar eens naar mijn buurvrouw hiernaast, samen kunnen we allicht wat babbelen en zo de tijd doorkomen. Als ik dan terugkom, kan ik mijn man misschien wel zo ver krijgen dat hij iets zegt”. Ze deed haar sluier om en liep langs haar man heen in de hoop dat hij haar zou vragen waar ze heen ging. Maar hij zei niets en zij ging bij haar buurvrouw op bezoek.
Ook de man kreeg er weldra genoeg van zo alleen binnen te
zitten. Hij stond op en posteerde zich in de deuropening. Er kwam iemand
voorbij en die zei goedendag. Hij antwoordde met een knik omdat hij bang was
dat zijn vrouw hem iets zou horen zeggen. Even later kwam er weer iemand langs
en die zei ook goedendag. De man beantwoordde de groet met fluisterende stem,
want zijn vrouw kon immers wel achter de deur of boven op het platte dak staan
luisteren.
Even later kwam er een barbier (kapper)
aan. Hij bleef staan en overhandigde de hadji
een spiegel. De hadji bekeek zich zelf in de spiegel en gaf hem terug. De barbier vatte
zijn stilzwijgen op als toestemming en bond een servet om de hals van de hadji . De hadji dacht bij zichzelf: “Als ik het servet nu afdoe en zeg dat ik mijn
hoofd niet wil laten kaal scheren, hoort mijn vrouw dat natuurlijk en komt ze
hierheen en zegt dat ik buiten de schapen water moet geven. Nee, laat ik maar
liever mijn mond houden.” En dus schoor de barbier zijn hoofd kaal, pakte
vervolgens een schaar en knipte de baard van de hadji. Nu stonden er een eindje
verder, op de hoek van de straat, twee mannen. Ze begonnen ruzie te maken. De
artiest met de schaar wilde met alle geweld zien hoe de scheldpartij afliep en
terwijl hij helemaal door het tafereel in beslag werd genomen, knipte hij door.
Toen hij zijn aandacht ten slotte weer aan de hadji wijdde, zag hij dat er van
de ene kant van diens baard alleen nog maar een paar stoppels over waren. Hij
besefte heel goed dat hij die met de beste wil van de wereld niet meer lang zou
kunnen krijgen en knipte dus ook de andere helft er maar af. Daarna bekeek hij
de hadji maar eens goed. De man zag er vreselijk uit, maar zei nog steeds
niets. Wat moest de barbier beginnen? Hij bette de armtierige restjes baard met
water en schoor hem toen helemaal af. Daarna pakte hij een stukje houtskool,
sleep er op de stenen bank een punt aan, zette drie schoonheidsstippen op het
gezicht van de hadji en overhandigde hem toen de spiegel. De hadji keek erin en
moest bekennen dat de
barbier zich grondig van zijn taak had gekweten. Maar hij dacht alleen: “Ook al beweeg ik hemel en aarde, mijn baard komt er niet door terug en als ik tegen deze baardscheerder spreek, steekt mijn vrouw vast en zeker meteen ergens haar neus om de hoek en zegt dat ik buiten de schapen water moet geven. Dan liever gezwegen!” En hij gaf de barbier de spiegel terug. “Geef me nu mijn loon voor het werk dat ik heb verricht,” zei de barbier. Maar de hadji antwoordde niet. “Hij is zeker stom,” dacht de barbier, “dan moest ik maar eens naar binnen gaan en tegen zijn vrouw zeggen dat ik haar man geschoren heb en mijn geld moet hebben.” Zo gezegd, zo gedaan. Hij stapte over de drempel en riep: “Hela, is er iemand thuis?” Maar niemand antwoordde. Toen ging hij het vertrek binnen en keek rond. Aan een spijker hingen sieraden van goud en zilver ter waarde van 500 tômân. “Het is maar het beste,” dacht hij, “dat ik dat spul in mijn zak steek.” Hij pakte de sieraden, wikkelde ze in zijn servet en ging weer naar buiten. De hadji dacht dat hij wat brandhout of iets dergelijks had meegenomen en zei niets uit angst dat zijn vrouw zich verstopt had en tevoorschijn zou komen met de woorden: “Jij hebt het eerst gesproken, jij gaat nu de schapen water geven.”
Nauwelijks was de barbier om de hoek verdwenen of zijn vrouw
kwam terug en zag binnen in de kamer een vrouwspersoon in mannenkleren zitten.
Verwonderd kwam ze dichterbij en bekeek het mens eens goed. Daar zat haar man
zonder baard en met schoonheidsstippen op zijn wangen! De vrouw barstte in
lachen uit en zei: “Maar man, wie heeft je in godsnaam zo toegetakeld?” Haar
man sprong overeind, lachte en danste en klapte in zijn handen. “Jij hebt het
eerst iets gezegd,” zei hij, “wees nu zo vriendelijk om de schapen water te
geven.”
Abonneren op:
Posts (Atom)