zaterdag 24 december 2022
Kerst
Rond 1900, honderd tweeëntwintig jaar geleden, kwam de Franse filosoof Henri Bergson met een verhaal dat onze opvatting van tijd flink aan het wankelen kan brengen. Als jonge man ondervond hij dat op het moment dat we afdalen in onszelf er plotseling helemaal geen sprake meer lijkt te zijn van minuten en uren en weken en maanden.
“Een reiziger onderbrak zijn reis op een plaats waar een heremiet woonde in een kamertje, in zijn cel. De heremiet bood hem meteen te eten aan: 4 broden maar liefs! En hij ging linzen halen om het maal te completeren. Bij zijn terugkomst merkte hij dat zijn gast alle broden al had opgegeten. Vlug ging hij op pad om nog meer brood te halen. Bij zijn terugkeer bemerkte hij dat zijn gast ook alle linzen alweer had opgegeten. Dit herhaalde zich tien keer, toen vroeg hij zijn gast:
zaterdag 17 december 2022
Humorale Theorie
In de afgelopen maand heb ik afgemaakt, wat al een tijdje onafgemaakt ligt op mijn plank projectjes die afgehandeld moeten worden. Ik heb in het stuk over de Ezel een stuk opgenomen over de rol van de ezel in het antieke Egypte. Dat was hard nodig, omdat de rol van ezel in het antieke Egypte een voorbode is voor de status, die hij later zal krijgen toebedeeld: die van (tegendraads) lastdier.
Ik ben vooral bezig geweest met aanvullende informatie over
de Humorale Theorie. Er is een stuk opgenomen van Cicero over een droom die een kind van Scipio
Africanus, ook Scipio geheten, heeft over zijn toekomst, waarbij hij vanaf de
negende sfeer neerkijkt op een bol, de aarde. Verder is er een illustratie aan
de Humorale Theorie toegevoegd van hoe een analyse in deze theorie eruit zag.
Niet om hem belachelijk te maken, maar om te laten hoe men dacht. Het is een
vertaald citaat uit Ibn Khaloun waarbij ook blijkt dat de westerse manier van vertalen van het woord uitgaat,
niet van begrip van de tekst. Daardoor heeft men de wiskundige inslag van het
stuk gemist en lijkt het als men zich er niet van bewust was dat de Humorale
Theorie op de achtergrond speelt bij de interpretatie van ziekteverschijnselen.
En ik heb tekeningen van de veelhoeken van Plato toegevoegd,
omdat dit verduidelijkt, hoe ik van de allereerste tekening en de tabel, ertoe
ben overgegaan om een verbeelding in de vorm van bollen en vierkanten te maken
bij de Humorale Theorie. Steeds meer blijkt, volgens mij, dat mijn reconstructie
klopt. Daarmee wordt het ook steeds meer een oefening in het langs andere
lijnen beredeneren hoe de wereld volgens toenmalige (wetenschappelijke en
antropologische ) opvattingen in elkaar zat.
Ik denk dat het goed is deze teksten te publiceren en te
schrijven om aan de banaliteit van het leven te kunnen ontsnappen. Huidige
literatuur hamert ons in dat de realiteit super-interessant is. Ik vind een
oefening om op eigen verantwoordelijkheid bij tijd en wijle aan de
werkelijkheid te ontsnappen van groter belang. Het kost alleen iets meer moeite
dan het oplepelen van de banale realiteit. Maar misschien heb ik de
werkelijkheid te licht gemaakt en zou er iets meer zwaarwichtige ernst aan moeten
worden toegevoegd.
Dat doen we op het eind van het jaar met een volgende
aflevering van een Nasreddin verhaal, zoals Idries Shah het ons heeft
overgeleverd.
maandag 7 november 2022
Vrees of angst?
In de vreze des Heeren of heeren?
OF, in de vreze der Daame of daame?
In het leven van Nasreddin duiken bij tijd en wijle schrikbarende heersers op, zoals in dit verhaal (Idries Shah, The sufi’s, pag. 65):
“Ik laat je ophangen,” zei eens een wrede en ongelovige
koning tegen Nasreddin, “als je mij niet kunt bewijzen dat je diepere
in-zichten (waarnemingen), zoals men die aan jou toeschrijft, hebt!” Nasreddin
zei daarop terstond: “Ik zie een gouden vogel in de lucht en demonen in de
aarde” (1).
“Hoe doe je dat toch?” vroeg hem de Koning. “Vrees,” antwoordde hem Nasreddin,
“dat is alles wat daarvoor nodig is!”
Ik gebruik hier in de vertaling uit het Engels voor “fear”
het Nederlandse woordje “vrees”. Wie kent het nog? Ook in de verdere vertaling
heb ik een archaïsch taalgebruik. En dat niet zonder reden. De gebruikelijke
vertaling voor “fear” is “angst”. Maar er is een groot verschil in betekenis
tussen “angst” en “vrees”. “Angst” is een woord dat opgang maakte, nadat de psychoanalyse van Freud was geïntroduceerd. “Angst” kent ieder voor zich, zelfs als iedereen er mee te
maken krijgt. Het is een individuele gewaarwording. “Vrees” komt uit de Bijbel
en uit de godsdienst. Daarin wordt het onderscheid nog niet gemaakt tussen de
vrees voor God en de angst voor het Hoofd van het gezin (familie). Vrees is
geen individuele ervaring, zoals angst, maar iets van het collectief, de
gemeenschap in zijn totaal. Wij kennen het woord “vrees” niet meer, omdat wij
niet meer weten wat een collectief is, een gemeenschap. Een gemeenschap bestaat
niet zomaar uit individuen, maar komt voort uit een voorbeschikking, een gedeeld
lot.
Over dat lot beschikt blijkbaar een Heer en niet een Dame.
Want, als ik in de titel van dit blog het heb over “In de vreze der Daame of daame”,
komt dit meteen humoristisch over,
tenminste bij mij. Toch bestaan er in de Klassieke Oudheid wel degelijk vrouwen
zoals Hera die men vreesde. Helden als Anneas waren samen met zijn kameraden bevreesd
voor Haar. Zij kenden geen angst, maar vrees om door een enkele foutief te
interpreteren handeling een orkaan te oogsten, als er iemand per ongeluk een
windje liet. Dat sloeg terug op de hele gemeenschap en niet alleen op de
bewuste ongelukkige schetenlater.
Hera was op haar beurt jaloers op de vrouwen die het bed
deelden van haar man. De godin Hera was regelmatig terecht jaloers op haar
man Zeus, omdat hij weer eens overspelig was met een andere vrouw. Jaloersheid
was geen lelijke karaktertrek van Hera, maar een teken van haar
strijdvaardigheid om voor een terechte zaak op te komen. Zij hoefde nergens
voor te vrezen, omdat ze het Recht van de gemeenschap aan haar zijde had. Ze
kon bang, angstig, zijn voor haar onberekenbare echtgenoot, maar ze hoefde hem niet
te vrezen, omdat ze aan elkaar gelijkwaardig waren.
“Vrees” is een term uit de theologie. Antwoord en vraag in
het verhaal hierboven staan op een lijn. Als ik hier “angst” vertaald zou
hebben, zou dat in feite een miscommunicatie tussen de hoofdpersonen betekenen.
In het bovenstaande verhaaltje gaat het om een theologische kwestie: heeft
Nasreddin een mystieke band met het Opperwezen of niet? In het volgende verhaal
wordt er met datzelfde Opperwezen de draak gestoken. En een “gelovige” koning
wordt door Nasreddin voor de gek gehouden. De rollen zijn omgekeerd! Dit valt
op te maken uit de volgende versie van dit verhaal, vertaald vanuit het Frans
(“peur”) en Arabisch (“xuf”, ألخوف
) uit Jéha, Contes choisis, version triligue, 2016, pag. 121-125):
Waarzeggen.
De koning had horen zeggen dat Jeha bepaalde mystieke
talenten had. Daarom nodigde hij hem uit en vroeg hem het volgende:
“Voorspel mij mijn toekomst! Als je daarin niet slaagt, laat ik je ophangen!”
“Ik zie,” zei daarop Jeha, terwijl hij zijn hoofd omhoog richtte en zijn handen
ten hemel hief, “ik zie engelen met een kroon op het hoofd van goud en bezet
met diamanten voor u in aanbidding neerzijgen, en ik zie adelaars…”
“Maar hoe kun je dat nou allemaal zien, terwijl Wij, Wij niets zien?” vroeg de
koning.
“Majesteit, als je maar bang genoeg bent. Angst voldoet!”
(2)
Zo’n kleine verschuiving in de tekst van “vrees” naar
“angst”, maakt de strekking van de tekst volkomen anders. De tweede tekst
verduidelijkt ons nu, wat er in de eerste tekst van Idries Shah ook is bedoeld.
Idries Shah schreef de grap op in 1960 en de laatste tekst is uit 2016. Je ziet
hoe de tijd de tekst beïnvloedt. Eigenlijk heb je beide teksten nodig om de
oorspronkelijke bedoeling te achterhalen. Want dat het om waarzeggen ging,
waarbij Nasreddin/Jeha voorspelt wat de koning graag wil horen, was uit de
tekst van Idries Shah verdwenen. En uit de laatste tekst is de gedragen
dreigende stijl verdwenen, waarin een absoluut heerser wil vaststellen dat hij
niet met een charlatan te maken heeft. Beide verhalen zijn onontbeerlijk om de
tekst in zijn middeleeuwse context te kunnen plaatsen.
Idries Shah merkt op dat de grap zijn weerslag heeft in het
vijfde hoofdstuk van de Don Quichot van Cervantes. Nu staat er in hoofdstuk 4
(Cervantes, Don Quichot, vertaling Barber van de Pol, pag. 51 en 53) wel iets vergelijkbaars
te lezen, maar zeker niet deze tekst. Toch is de verwijzing van belang om de
teksten in een historisch context te kunnen plaatsen. In de Middeleeuwen moest
je niet vragen naar bewijzen van geloof.
pag 51: “Als ik haar aan u liet zien,” zei Don Quichot hierop, “wat
zou dan de verdienste zijn als u zo’n aperte waarheid erkende? Het gaat erom
dat u het zonder haar te zien gelooft, erkent, bevestigt, zweert en volhoudt;
anders bent u met mij in gevecht, verwaand en verwaten volk….”
pag.53: Een van de
meereizende muilezeljongens, die niet erg goedmoedig moet zijn geweest, kon al
die aanmatigende taal van de arme gevallene niet verdragen zonder hem het
antwoord in de ribben te splitsen. Dus ging hij naar hem toe, pakte de lans,
brak het ding in stukken en begon met één ervan onze Don Quichot zo druk te
bewerken, dat hij hem ondanks zijn wapenrusting tot moes sloeg.” (3)
De “haar” op pagina 51 is de “verblindend schone Dulcinea”, de aanbedene van Don Quichot, die net als alle ridders een vrouw heeft om hem
tot zijn daden te inspireren. Behalve Hera was ook de godin van de liefde Venus
(of Aphrodite) zo’n godin waaraan je niet zonder vrees
voorbij kon gaan. In “De Gouden Ezel” van Apuleius staat het verhaal over Venus om haar
zoon Amor uit de armen van zijn geliefde Psyche te houden. Dulcinea is de Psyche, de gefantaseerde
inspirerende geliefde, van Don Quichot. En je moet in haar geloven zonder haar
te zien! En niet om bewijzen vragen.
En hier komt iets fantastisch om de hoek kijken:
middeleeuwse Schoonheid was niet individueel. Voor de Middeleeuwen was het de
door God geïnspireerde kunstenaar die iets maakte waaraan iedereen op zijn
beurt weer inspiratie kon ontlenen. Vrees maakte dat je zó naar iets kon
kijken, dat je overweldigd werd door de hemelse genade als collectief.
In mijn eerdere blog vertelde ik over een vergelijkbare
ervaring, toen ik de Camposanto in Pisa binnenliep en het overweldigende werk
van Buenamico Buffalmacco zag. Het leek op wat je op z’n bijbels zou kunnen
aanduiden met “het verheffen van je hart”: mijn
hart sloeg eenmaal een slag over, ik hapte naar adem. Echte Schoonheid
kun je delen met anderen, de vrees voorkomt dat je te dichtbij komt: je moet
het geloven en delen met anderen zonder het alleen voor jezelf te (kunnen) houden.
Bordjes om afstand te houden waren niet nodig. Zo’n moment noemen Soefi’s:
verlichting. Ineens is er het inzicht in een diepere waarheid, lijkt het. En
vrees is een motor waarop de ziel vleugeltjes krijgt.
Op pagina 53 komen we dan de
muilezeljongens tegen, de ezeldrijvers die in deze grappen van Nasreddin en
Jeha zo’n grote rol spelen. Ik wist het niet, maar zo’n jongen heet in het Spaans van Cervantes een
“mula” (2) , en onze held Nasreddin heeft voor
zijn naam “mulla” staan, hetzelfde woord maar met een “l” meer! Is Nasreddin nu
een geestelijk voorganger of eigenlijk een muilezeldrijver? En hoe zit het met
Jezus, de geestelijk voorganger die op een ezel op Palmzondag Jeruzalem komt
binnen rijden? Zie onder het hoofdje: “De Romeinse ezel” in De Ezel. Gustave Doré maakt bij deze scène een tekening, waardoor je nog meer in je idee gesterkt wordt
dat hieraan een Nasreddin/Jeha verhaal ten grondslag ligt. Wie zien we hier,
zoals Nasreddin gewoonlijk doet, achterstevoren op een ezel zitten? Don
Quichot!? Maar hij wordt wél gestraft en Nasreddin/Jéha in dit verhaal niet!
Huizinga zegt het zó en plaatst daarmee de grap van Idries
Shah precies in het tijdsgewricht, waarin het thuis hoort (Herfsttij der
Middeleeuwen, pag 136)
“Wat is er over van al die menselijke schoonheid en
heerlijkheid? Herinnering, een naam. Maar de weemoed van die gedachte is niet genoeg
om de behoefte aan scherpe huivering voor de dood te bevredigen. Dus houdt de
tijd zich de spiegel voor van een zichtbaarder verschrikking, de
vergankelijkheid op korte termijn…….”
De Middeleeuwen: een tijd vol vrees en schoonheid. En gek
genoeg, die tijd heeft iets met onze tijd te maken, met die mensen die zich
vastlijmen aan kunstwerken!
zondag 16 oktober 2022
Idries Shah: Nasreddin
Ik kende deze passage uit de Legende van Nasreddin Hodja nog niet. Idries Shah geeft ook niet aan, hoe hij eraan is gekomen. Volgens hem weet Nasreddin zijn doel te bereiken door op een geheel eigen wijze gebruik te maken van “onze intellectuele schering en inslag” (fabric). Een echo van deze wel overwogen opzet kan je vinden in de Legende van Nasreddin . Hierin wordt, volgens Idries Shah, verteld dat Hussein, de stichter van de (Soefi-) school, Nasreddin uit de grijpgrage handen van de Ouwe Schurk wist te redden, toen Hussein hem ertoe voorbestemde zijn Boodschapper (voorspreker, profeet, verbindingsfiguur tussen god en de mensen) te worden. Met de Ouwe Schurk wordt bedoeld het grofmazige denken over de werkelijkheid zoals wij bijna allemaal doen. “Hussein” is in het Arabisch geassocieerd met het concept Deugd; de Ouwe Schurk doet denken aan de personificatie van de Ondeugd, de duivel. Ook de trickster van de Winnebago zou je een Ouwe Schurk kunnen noemen, omdat hij de anderen steeds “jongere broeders” noemt.
Toen Hussein de hele wereld had afgezocht naar een
leraar, die zijn boodschap aan de volgende generaties kon doorgeven, was hij
bijna ten einde raad, toen hij ineens rumoer hoorde. De Ouwe Schurk berispte
een van zijn leerlingen voor het vertellen van grappen. “Nasreddin,” donderde
de Schurk, ”omdat jij je zo oneerbiedig gedraagt, veroordeel ik je ertoe dat
overal in de hele wereld de mensen je voor belachelijk zullen houden. Daarom,
als één van jouw absurde grappen wordt verteld, zullen er direct telkens nog zes
andere van die grappen worden verteld, totdat je duidelijk zult inzien dat je
voor gek staat.”(1)
Scepticisme over metafysische verschijnselen beperkt zich,
volgens Idries Shah, geenszins tot het Westen. In het Oosten is het niet ongebruikelijk
dat mensen zeggen
dat zij het gevoel hebben dat deelnemers (“discipleship”) aan een mystieke leerweg hun
onafhankelijkheid zullen verliezen (“will deprive them of”), of hen van iets anders zal beroven (als
een trickster). Zulke mensen worden door Soefi’s genegeerd, omdat zij nog
niet het stadium
hebben bereikt, waarin zij zich realiseren dat ze gevangene zijn van de ergst mogelijke
tirannie (die van de Oude Schurk), wat in geen opzicht te vergelijken is met de tirannie van een
mystieke leerweg.
Het opvoeren van de Ouwe Schurk doet mij denken aan de
trickster uit de Indianenculturen van Noord Amerika. Hierin wordt de trickster vaak
genoemd (The Trickster, 1956, pag. 20, noot 44: zie literatuurlijst)
: “First-born ”, de Eerst Geborene, m.a.w. de Oudste (schurk). Hetzelfde
gegeven komt terug in De Vogels van Aristophanes, als hij het heeft over de
Vader van de Kuifleeuwerik, die leefde toen er nog geen aarde was en daarom in
de kuif van de leeuwerik moest worden begraven . Maar zoals we in het verhaal van Rodenko over de Muilenlapper hebben kunnen vaststellen, is de Trickster
nog springlevend. Je zou de interpretatie van Idries Shah van de Nasreddin verhalen een
optimistische en positieve invalshoek kunnen noemen. En mijn interpretatie van
in wezen hetzelfde fenomeen, een pessimistische, negatief cynische.
De grappen hebben direct te maken met ons gebrek aan
intuïtieve vermogens (Inleiding)
, volgens Idries Shah. De afwezigheid van het gebruikmaken van intuïtie door de
mensheid in
’t algemeen brengt, een bijna hopeloze situatie met zich mee. En veel Nasreddin
verhaaltjes leggen daar de nadruk op.
Nasreddin speelt de rol van de ongevoelige, doodgewone
derwisj in het
verhaaltje over de zak met rijst:
Op een dag kreeg hij een meningsverschil met de overste van
het klooster,
waar hij verbleef. Even daarna was er ineens een zak met rijst weg.
De overste beval iedereen zich in een rij op te stellen op de binnenplaats.
Daarop vertelde hij dat in de baard van de man die de zak met rijst had gestolen, wel
een paar rijstkorrels zouden zitten.
"Dat is een oude truc om degene die schuldig is
onwillekeurig ertoe te bewegen naar zijn baard te grijpen,” dacht de echte dief
en bleef onbewogen stilstaan.
Nasreddin dacht echter: “De overste is erop uit om zich
op mij te wreken. Hij heeft vast en zeker wat korrels rijst in mijn
baard gestopt!”
En hij probeerde de rijstkorrels eruit te verwijderen, door onopvallend
liefkozend zijn vingers door zijn lange baard te halen alsof hij ergens diep over
nadacht.
Toen hij dat deed, merkte hij dat iedereen naar hem
keek.
"Ik wist het, dat links
om of rechts om, vroeger of later, hij mij te pakken zou nemen,” zei daarop
Nasreddin. (2)
Wat sommige mensen een voorgevoel noemen, is vaak in werkelijkheid
het gevolg van een neurose en inbeelding (suggestie).
Er bestaan verschillende variaties op deze versie die ik
overigens weer niet kende. De eerste hieronder staande versie heb ik eerder in
verband gebracht met klassenongelijkheid (Klassieke Humor & zijn Schaduw,
2014, pag. 35): “Nasreddin als een echte “socialist” probeert wat te doen aan
de inkomensongelijkheid…” Als deze verhaaltjes betrekking hebben op intuïtie,
dan zou je kunnen concluderen dat ons gevoel voor onrechtvaardigheid is
aangeboren. Een “normaal” mens voelt aan zijn water, wanneer hij/zij iemand
onrechtvaardig behandelt of als iemand hem/haar onrechtvaardig behandelt. Van
dit gevoel kun je vervreemd raken, als je al eeuwen in rijkdom of armoe hebt
geleefd (Abderrachid Abdessemed, Jéha, contes choisis, version trilingue, 2016,
pag. 181/185).
Idioot.
Op een dag gaat Jeha met een zak tarwe naar de molen om
er meel van te laten malen. Hij zet zijn zak ergens neer om zijn beurt af te
wachten. Terwijl de anderen in beslag worden genomen door onderling te
redetwisten, begint Jeha handje voor handje tarwe uit de ene zak in een andere
zak, de zijne, te doen. Plotseling wordt hij op heterdaad betrapt door de
molenaar -- zijn hand nog in de zak van een ander-- vraagt die hem:
-- Wat ben je nu toch aan het doen, Jeha? Schaam je je dan niet?
-- Neem het me niet kwalijk. Je weet toch dat ik een idioot ben en ik heb me in
de zak vergist.
-- Als je dan echt een idioot bent, waarom doe je dan niet het omgekeerde en
doe je jouw graan in de zakken van de anderen? antwoordt de molenaar.
-- Oké, ik mag dan wel een idioot zijn, zei daarop Jeha, maar zo idioot ben ik
nou ook weer niet dat ik mijn eigen zak niet meer zou herkennen als die van mij!(3)
In het vervolg op dit verhaal weet hij niet meer wie hij is,
en denkt hij de molenaar te zijn. Een variatie hierop is te vinden op mijn
webside, Grappen van Vroeger: Wie ben ik? Maar natuurlijk kan je dit gedrag ook houden voor dat van een dommerik .
Op een van mijn blogs heb ik er een theologische en psychologische uitleg aan
gegeven (naar beneden scrollen).
Uit deze variaties valt goed het verschil van invalshoek op een- en hetzelfde
gegeven op te maken. Ze zijn door de eeuwen heen ontstaan en vertellen ons hard
en duidelijk iets over onze intuïtie voor recht en onrecht.
Abonneren op:
Posts (Atom)