vrijdag 21 januari 2022



Op het eind van het jaar maak ik altijd een overzicht om na te gaan welk verhaal het meest is gelezen en welke verhalen het minder hebben gedaan. Dit jaar heb ik een lijst samengesteld van de verschenen verhalen. Je kunt op de titel klikken om naar het betreffende verhaal te gaan om het eventueel te herlezen of omdat het je was ontgaan. Verder staat er een score in de lijst vermeld.

Uit de hier bijgevoegde lijst van verhalen van afgelopen jaar valt op te maken dat het verhaal van de Baljuw (nr. 4 in de lijst: uit de Canterbury Tales van Chaucer het meest gelezen verhaal is. Het één na laatste verhaal uit de serie Cicero (nr. 29 in de lijst) is het minst gelezen. Nu ligt de verklaring minder voor de hand dan je zou kunnen denken. Het Cicero verhaal staat nog maar kort op mijn blog, terwijl het Verhaal van de Baljuw er al een jaar opstaat. De kans dat het laatste verhaal vaker gelezen kon worden dan het verhaal van Cicero is dus veel groter. Vandaar de hogere score. En het wordt nog bizarder, als je de telling van Google ernaast legt: in deze lijst komt het Verhaal van de Baljuw niet voor bij de eerste 18 genoteerde verhalen. Dat wil zeggen dat de hoogste score voor alle verhalen boven de 139 hits ligt. Wat dit jaar op Één staat, komt niet bij de eerste 18 voor in de lijst met alle verhalen.

Maar dit jaar staat de Baljuw bovenaan, gevolgd door een ander verhaal uit de Canterbury Tales: het verhaal van de Non (nr. 23 in de lijst) En aangezien dit verhaal er veel later op is gekomen, kun je nu al concluderen dat dit verhaal uiteindelijk populairder zal zijn dan dat van de Baljuw. Deze constatering kan op een dieperliggend probleem wijzen, dat ik een beetje heb uitgewerkt in een achtergrondartikel  dat je hier kunt vinden door te klikken.

Er waren dit jaar vier series: de Canterbury Tales, de Koppigheidsserie, De vrouw van Djeha-serie en de Cicero-serie. Over de eerste en de laatste serie heb ik al iets verteld en daar laat ik het ook bij. De Koppigheidsserie werd meer gelezen dan De vrouw van Djeha-serie. Dat is opvallend, omdat de Koppigheidsserie bestaat uit een serie van dezelfde verhalen die steeds anders worden verteld en misschien iets verklappen over het land waar het wordt verteld. Dit is verder uitgewerkt in De vergelijking (nr. 17 in de lijst). De vrouw van Djeha-serie bestond uit steeds andere verhalen. Deze serie zal in het komende jaar een vervolg krijgen in het bespreken van de verhalen uit de Decamerone. Want nog steeds dienen de Ontdekkingen in het vertellen van deze verhalen zich aan.

Toekomst.

In het komende jaar zal ik minder tijd besteden aan het Klassieke Humor blog. Dat houdt in dat verhalen die vorig jaar al aan de beurt hadden moeten komen, die van Aristofanes en Arabische grappen uit de literatuur van het Institut Arabe, voorlopig van de baan zijn. Over een volledig nieuwe serie  Plautus, zullen we het dan ook maar helemaal niet hebben. Dat wil niet zeggen dat ze niet uiteindelijk op mijn blog komen te saan. Ik ga door tot ik 365 keer een blog heb gepubliceerd, omdat dat de basis moet worden voor een jaarkalender, waarin op elke dag een andere grap komt te staan.

Dit jaar, zal ik waarschijnlijk maar om de twee weken een verhaaltje bespreken. Dat zijn dan de verhalen uit de Decamerone, en de verhalen uit het standaardwerk over het Soefisme, The Sufis, van Idries Shah, dat mij in de schoot werd geworpen door de helaas overleden econoom Witteveen. In het bespreken van The Sufis zal ik de uitleg van Idries Shah van commentaar voorzien.

Het komende jaar komt in het teken te staan van mijn familiegeschiedenis. En als alles loopt zoals ik hoop dat het gaat lopen zullen de afzonderlijke levensverhalen verschijnen op mijn andere website alle gepubliceerd in overleg met de familie. Ik stel het vertrouwen dat men in mij stelt erg op prijs.

 

zondag 16 januari 2022

Laatste hoofdstuk Clodius en Cicero.

Voor commentaar en oorspronkelijk Griekse tekst, klik hier.


Echter, gedurende het consulaat van Lentulus, toen de wanorde bleef voortduren, in die mate dat tribunen verwond raakten op het Forum en zelfs Quintus, de broer van Cicero, als dood lag tussen de gedode mensen om niet te worden vermoord, toen pas begonnen de mensen van mening te veranderen. Annius Milo, een van de tribunen, waagde als eerste Clodius te vervolgen voor geweldpleging. Daarna volgden velen hem, toen hij een beroep deed op Pompeius, zowel van Rome’s volksvertegenwoordiging als die van de nabij gelegen steden. Toen trok Pompeius op naar het Forum, dreef Clodius ervan af en riep de mensen op tegen Clodius te gaan stemmen.

En ze zeggen dat de volksvertegenwoordiging nog nooit eenstemmiger gestemd heeft dan toen. Ook de senaat, in wedijver met de volksvertegenwoordiging, schreef aan alle steden die Cicero te hulp waren geschoten tijdens zijn ballingschap, dankbrieven. En vaardigde het besluit uit dat zijn huis (op de Palatijn) en zijn villa’s op het platteland, die Clodius had laten verwoesten, zouden worden herbouwd op kosten van de staat.

In de zestiende maand van zijn ballingschap kwam Cicero terug naar huis. En de vreugde van de steden en het verlangen de man te ontmoeten was zo groot dat, wat Cicero er later over zei, daarbij in het niet valt. Hij zei namelijk dat Italië hem op de schouders had genomen en hem naar Rome had gedragen. Maar het was niet Italië, maar heel Italië. Want zelfs Crassus, die voor zijn ballingschap altijd zijn grote tegenstander was geweest, was nu bereid om hem te ontmoeten en zich met hem te verzoenen. Van de zoon van Crassus, Publius, wordt gezegd dat hij een vurig aanhanger van Cicero was.

Toen er nog maar weinig tijd verstreken was en Cicero ertoe de kans kreeg, omdat Clodius zich niet in de stad ophield, ging hij met groot gevolg naar de Capitolijn en scheurde daar de plakkaten van de muur met de verslagen, waarin tribunen hun bestuur verantwoordden. Toen Clodius hem hiervoor aanklaagde, zei hij dat de verslagen onwettig waren. Cicero betoogde dat het onwettig was dat Clodius uit de rangen van de patriciërs was overgegaan naar de volksvertegenwoordiging (van plebejers). Daarom was ook zijn bestuur illegaal. Alleen Cato was hierover verontwaardigd en sprak zich tegen Cicero uit.

Cato benadrukte dat hij het ook niet eens was met Clodius, --hij was zelfs heel erg ontevreden over de gang van zaken—maar hij vond dat het voor de senaat een vreemde en ongehoord agressieve maatregel was om zoveel besluiten en handelingen in een keer ongeldig te verklaren. Onder deze verslagen bevonden zich de notulen die betrekking hadden op zijn eigen bestuur op Cyprus en te Byzantium. Dit alles had verzet, dat nu aan de dag trad, ten gevolge tussen hem en Cicero, maar dit verzet werd getemperd door hun vriendelijke gedrag over en weer.

Later werd Clodius vermoord door Milo. En toen Milo werd vervolgd voor moord, werd Cicero zijn advocaat. De senaat was bang dat het proces tegen Milo aanleiding zou zijn voor onrust in de stad. Milo was een man met een bedenkelijke reputatie omdat hij snel zijn zelfbeheersing verloor. Zij vertrouwden het algehele toezicht over dit proces en nog andere rechtszaken toe aan Pompeius, die voor veiligheid in de stad en op de gerechtshoven diende te zorgen.(x)

 Harris, 815: Quintus ligt voor Dood.

Eerst hoorden we van Atticus dat de nieuwe tribunen waren ingezworen. Acht waren medestanders van Cicero en maar twee uitgesproken vijanden – maar twee waren voldoende om een veto uit te spreken over iedere wet die zijn ballingschap zou herroepen. Toen hoorden we van Quintus, Cicero’s broer, dat Milo als tribuun , Clodius had laten vervolgen voor gewelddadigheid en intimidatie, en dat Clodius daarop zijn boeven Milo’s huis had laten aanvallen. Op nieuwjaarsdag ging de ambtstermijn van de nieuwe consuls in. Een van hen, Lentulus Spinther, was al een overtuigd medestander van Cicero. De andere, Metullus Nepos, was lange tijd als vijand beschouwd. Maar iemand moet hem overtuigd hebben, want tijdens het openingsdebat van de nieuwe senaat verklaarde Nepos dat hij, hoewel hij het persoonlijk nog steeds niet op Cicero had, geen bezwaar zou maken als hij terug werd geroepen. Twee dagen later legde de senaat het volk een motie voor de herroeping van Cicero’s ballingschap voor, opgesteld door Pompeius.

Vanaf dat moment was het mogelijk te geloven dat Cicero’s verbanning spoedig ten einde zou zijn, en ik begon discrete voorbereidingen te treffen voor ons vertrek naar Italië. Maar Clodius was een uiterst vindingrijke en rancuneuze vijand. Op  de avond voor de volksvergadering bezetten hij en zijn medestanders het forum, het comitium, de rostra – het volledig wetgevende hart van de republiek—en toen Cicero’s vrienden en medestanders arriveerden om te stemmen, vielen ze hen genadeloos aan.

Twee tribunen, Fabricius (onvindbaar) en Cispius, werden belaagd en hun assistenten werden vermoord en in de Tiber gesmeten. Toen Quintus de rostra probeerde op te klimmen werd hij weggesleept en zodanig gemolesteerd dat hij enkel wist te overleven door te doen of hij dood was. Milo reageerde door, voor het eerst, een stel van zijn eigen gladiatoren erop uit te sturen. Spoedig was het centrum van Rome een slagveld, en dagenlang werd er gevochten. Maar al kreeg Clodius voor het eerst een stevige afstraffing, hij werd niet volledig verdreven, en hij had nog steeds twee tribunen die een veto konden uitspreken, De wet om Cicero naar huis te halen moest worden verworpen.

Harris 817

Spinther diende dus een motie in waarin de gehele burgerij van de republiek bijeengeroepen werd in het hoogste orgaan, het kiescollege van honderddrieënnegentig centuriën, om eens en voor altijd het lot van Cicero te bepalen. De motie werd door de senaat met vierhonderddertien stemmen tegen één aangenomen; die ene was Clodius. Verder werd bepaald dat de stemming rond Cicero’s terugkeer gelijktijdig met de zomerverkiezingen moest plaatsvinden, wanneer de centuriën al verzameld zouden zijn op het Marsveld.

Harris, 841: Waarom heeft Cicero recht om zijn huis op de Palatijn te herbouwen? Omdat er een heilig beeld op de plaats van de villa staat, zou Cicero er niet meer mogen gaan wonen. Cicero toont aan dat het beeld helemaal niet heilig is.

 


De schrijn (het heilige beeld van Libertas, de Vrijheid) kon niet als ingewijd worden beschouwd, aangezien Clodius wettelijk geen tribuun was geweest toen hij dit schonk. “Uw overgang van patriciër naar plebejer (zie: vorig blog) is niet door dit college (van pontifices/priesters) besloten, was in strijd met alle pontificale regels, en moet als nietig worden beschouwd; en als die overgang niet wettig is, dan geldt dat voor uw gehele tribunaat.” Dat was gevaarlijk terrein: iedereen wist dat Caesar Clodius’ plebejerschap  had geregeld. Ik zag dat Crassus vooroverleunde, aandachtig luisterend. Cicero voelde dit gevaar aan, herinnerde zich misschien de kwestie met Caesar, en maakte een wending: “Zeg ik daarmee dat al Caesars wetten illegaal waren? Allerminst: geen ervan schaadt mijn belangen nog, behalve dan die wetten die met vijandige bedoelingen tegen mijn persoon gericht zijn.”

Maar de ware slag bracht hij toe toen hij de vuige origine onthulde van het standbeeld dat Clodius had laten oprichten. Ik had de arbeiders  weten te traceren die dat hadden uitgevoerd en van hen gehoord dat het beeld een donatie van Clodius’ broer Appius was geweest, die het uit Tanagra in Boeotië had weggesleept, waar het de graftombe van een bekende courtisane had opgesierd.


De hele zaal brulde van het lachen toen Cicero dit feit uit de doeken deed. “Dus dat is het idee van ‘Libertas  – als een courtisane, opgericht op een uitheemse tombe, gestolen door een dief en opnieuw geplaatst door een godslasterlijke hand! En door háár ben ik uit mijn huis verdreven? Heilige vaders, ik kan dit niet kwijtraken zonder dat de staat te schande wordt gemaakt. Als u gelooft dat mijn terugkeer de onsterfelijke goden, de senaat, het Romeinse volk en heel Italië heeft behaagd, schenkt u mij dan mijn huis terug!”

Harris, 844.

De volgende dag las Spinther het oordeel van de pontifices aan de senaat voor: tenzij Clodius geschreven bewijs kon overleggen waaruit bleek dat hij de schrijn volgens de instructies van het Romeinse volk had ingewijd ‘kan het perceel zonder heiligschennis te plegen opnieuw aan Cicero worden toegekend’.

Harris, 796. Cato is het er niet mee eens om de periode Clodius voor een onwettige regeerperiode te houden, omdat hij zelf in die tijd belangrijk werk voor de regering heeft verricht.

We hoorden bijvoorbeeld over een nieuwe wet die de annexatie van het welvarende Cyprus verordende, zodat de rijkdommen ‘het Romeinse volk ten goede konden komen’ –dat wil zeggen, zodat ze het gratis aan iedere burger verstrekte graan konden bekostigen, iets wat Clodius had ingesteld. Marcus Porcius Cato (junior) werd met het uitvoeren van de diefstal belast. Onnodig te zeggen dat die wet werd aangenomen, want geen kiezer weigert ooit een belasting voor een ander, zeker niet als hij er zelf profijt van heeft. Cato weigerde eerst te gaan. Maar Clodius dreigde hem te vervolgen als hij weigerde de wet te gehoorzamen. Aangezien Cato de grondwet boven alles stelde, had hij geen andere keus dan te gehoorzamen. Hij zeilde naar Cyprus samen met zijn jonge neef Marcus Junius Brutus, en met zijn vertrek verloor Cicero zijn meest uitgesproken medestander in Rome.

Harris, 878.

En toen, aan de vooravond van het debat, keerde Marcus Porcius Cato na twee jaar afwezigheid in Cyprus terug naar Rome. Hij kwam aan in grootse stijl; met een vloot van schepen vol schatten voer hij vanaf Ostia de Tiber op, vergezeld van zijn neef Brutus, een jongeman van wie veel verwacht werd. De hele senaat en alle magistraten en priesters, net als het grootste deel van de bevolking waren uitgelopen om Cato te verwelkomen.

Harris, 906. Het aantal medestanders van Cicero groeit. Maar ook de tegenstand houdt stand: Clodius gedraagt zich steeds gewelddadiger en het lijkt erop dat hij opnieuw aan de macht zou kunnen komen. Voor de tweede keer komt Milo Cicero te hulp. Milo had hem ook al uit zijn ballingschap bevrijd.

Zijn (Milo’s) lijfwachten zetten hun paard aan en omringden hem (Clodius). Onze stoet kwam tot stilstand. Ik zag dat we dichtbij een herberg waren – een bizar toeval wilde, dat het dezelfde was waar wij waren gestopt om onze paarden te halen in de nacht dat Cicero uit Rome weg vluchtte. Milo sprong met getrokken zwaard zijn rijtuig uit en liep langs de kant van de weg om te kijken wat er aan de hand was. Overal in de stoet stegen mannen af. Clodius’ helpers hadden inmiddels de speer uit zijn ribben getrokken en hielpen hem naar de herberg. Hij was voldoende bij bewustzijn om half te kunnen lopen, ondersteund door zijn metgezellen. Intussen waren groepjes mannen in tweegevechten gewikkeld langs de weg en in de aangrenzende velden – wanhopige, woeste hakpartijen, soms te voet, soms te paard  -- in zo’n verward strijdgewoel dat ik eerst Milo’s mannen niet kon onderscheiden van die van Clodius.  Maar langzaamaan merkte ik dat die van ons, van Milo, aan de winnende hand waren, want wij waren driemaal talrijker dan zij. Ik zag hoe verscheidene van Clodius’ mannen die de hoop op de overwinning hadden opgegeven, hun handen in overgave omhoog staken of op hun knieën vielen. Anderen gooiden gewoon hun wapens neer en renden of galoppeerden weg. Niemand nam de moeite hen te achtervolgen.
    Toen de strijd over was overzag Milo met zijn handen in zijn zij het bloedbad en gebaarde toen naar Birria (een enorme gladiator) en een paar anderen dat ze Clodius uit de herberg moesten ophalen.
    Ik steeg van mijn paard. Ik had geen idee wat er nu zou gebeuren. Ik liep op Milo af. Net op dat moment kwam er een kreet, of eerder een gil, vanuit de herberg en Clodius werd naar buiten gedragen door vier gladiatoren die ieder een arm of been vasthielden. Milo moest een rekensommetje maken: zou hij Clodius laten leven en de gevolgen aanvaarden, of hem doden en de zaak afhandelen? Zij legden hem aan zijn voeten neer op de weg. Milo pakte een speer van de man die naast hem stond, beproefde de punt met de duim, zette hem midden op Clodius’ borst, greep de schacht vast en ramde hem met volle kracht naar binnen. Er spoot bloed uit Clodius’ mond. Daarna hakte iedereen om beurten in op het lichaam, maar ik kon het niet opbrengen te blijven kijken.

Harris, 914.

“En als ik word aangeklaagd,” antwoordde Milo sluw, “verdedig jij me dan?”
    Ik had verwacht dat Cicero zou zeggen dat dat onmogelijk was. Maar hij zuchtte alleen en streek met zijn hand door zijn haar. “Luister naar me, Milo – luister goed. Toen ik in het diepste dal van mijn leven zat zes jaar geleden in Thessalonica
, was jij de enige die me hoop bood. Daarom kun je er gerust op zijn dat ik me niet van je zal afwenden, wat er ook gebeurt. Maar in vredesnaam, laat het ook niet zover komen.”

Het onderzoek leidde tot het moordproces van Milo begin april en Cicero werd verzocht zijn belofte om hem te verdedigen in te lossen. Dat was de enige keer dat ik meemaakte dat hij zwaar leed onder de spanning. Pompeius had het stadscentrum volgepakt met soldaten om de orde te handhaven, maar het effect daarvan was geenszins geruststellend. Ze blokkeerden elke toegang tot het forum en bewaakten de voornaamste openbare gebouwen.

Milo wordt verbannen uit Rome en gaat naar Marseille, waar hij van een rustige oude dag geniet.