Laatste hoofdstuk Clodius en Cicero.
Voor commentaar en oorspronkelijk Griekse tekst, klik hier.
Echter,
gedurende het consulaat van Lentulus, toen de wanorde bleef voortduren,
in die mate dat tribunen verwond raakten op het Forum en zelfs Quintus, de
broer van Cicero, als dood lag tussen de gedode mensen om niet te worden vermoord, toen pas begonnen de mensen van mening te veranderen. Annius Milo, een van de tribunen, waagde als
eerste Clodius te vervolgen voor geweldpleging. Daarna volgden velen hem, toen
hij een beroep deed op Pompeius, zowel van Rome’s volksvertegenwoordiging als die
van de nabij gelegen steden. Toen trok Pompeius op naar het Forum, dreef
Clodius ervan af en riep de mensen op tegen Clodius te gaan stemmen.
En ze zeggen
dat de volksvertegenwoordiging nog nooit eenstemmiger gestemd heeft dan toen.
Ook de senaat, in wedijver met de volksvertegenwoordiging, schreef aan alle
steden die Cicero te hulp waren geschoten tijdens zijn ballingschap,
dankbrieven. En vaardigde het besluit uit dat zijn huis (op de Palatijn) en zijn
villa’s op het platteland, die Clodius had laten verwoesten, zouden worden
herbouwd op kosten van de staat.
In de
zestiende maand van zijn ballingschap kwam Cicero terug naar huis. En de
vreugde van de steden en het verlangen de man te ontmoeten was zo groot dat,
wat Cicero er later over zei, daarbij in het niet valt. Hij zei namelijk dat
Italië hem op de schouders had genomen en hem naar Rome had gedragen. Maar het
was niet Italië, maar heel Italië. Want zelfs Crassus, die voor zijn
ballingschap altijd zijn grote tegenstander was geweest, was nu bereid om hem
te ontmoeten en zich met hem te verzoenen. Van de zoon van Crassus, Publius, wordt gezegd dat hij een vurig
aanhanger van Cicero was.
Toen er nog
maar weinig tijd verstreken was en Cicero ertoe de kans kreeg, omdat Clodius zich
niet in de stad ophield, ging hij met groot gevolg naar de Capitolijn en scheurde
daar de plakkaten van de muur met de verslagen, waarin tribunen hun bestuur
verantwoordden. Toen Clodius hem hiervoor aanklaagde, zei hij dat de verslagen
onwettig waren. Cicero betoogde dat het onwettig was dat Clodius uit de rangen
van de patriciërs was overgegaan naar de volksvertegenwoordiging (van
plebejers). Daarom was ook zijn bestuur illegaal. Alleen Cato was hierover
verontwaardigd en sprak zich tegen Cicero uit.
Cato
benadrukte dat hij het ook niet eens was met Clodius, --hij was zelfs heel erg
ontevreden over de gang van zaken—maar hij vond dat het voor de senaat een
vreemde en ongehoord agressieve maatregel was om zoveel besluiten en
handelingen in een keer ongeldig te verklaren. Onder deze verslagen bevonden
zich de notulen die betrekking hadden op zijn eigen bestuur op Cyprus en te
Byzantium. Dit alles had verzet, dat nu aan de dag trad, ten gevolge tussen hem
en Cicero, maar dit verzet werd getemperd door hun vriendelijke gedrag over en
weer.
Later werd Clodius vermoord door Milo. En toen Milo werd
vervolgd voor moord, werd Cicero zijn advocaat. De senaat was bang dat het
proces tegen Milo aanleiding zou zijn voor onrust in de stad. Milo was een man
met een bedenkelijke reputatie omdat hij snel zijn zelfbeheersing verloor. Zij
vertrouwden het algehele toezicht over dit proces en nog andere rechtszaken toe
aan Pompeius, die voor veiligheid in de stad en op de gerechtshoven diende te
zorgen.(x)
Harris, 815: Quintus ligt voor Dood.
Eerst
hoorden we van Atticus dat de nieuwe tribunen waren ingezworen. Acht waren
medestanders van Cicero en maar twee uitgesproken vijanden – maar twee waren
voldoende om een veto uit te spreken over iedere wet die zijn ballingschap zou
herroepen. Toen hoorden we van Quintus, Cicero’s broer, dat Milo als tribuun ,
Clodius had laten vervolgen voor gewelddadigheid en intimidatie, en dat Clodius
daarop zijn boeven Milo’s huis had laten aanvallen. Op nieuwjaarsdag ging de
ambtstermijn van de nieuwe consuls in. Een van hen, Lentulus Spinther, was al een overtuigd medestander
van Cicero. De andere, Metullus Nepos, was lange tijd als vijand
beschouwd. Maar iemand moet hem overtuigd hebben, want tijdens het
openingsdebat van de nieuwe senaat verklaarde Nepos dat hij, hoewel hij het
persoonlijk nog steeds niet op Cicero had, geen bezwaar zou maken als hij terug
werd geroepen. Twee dagen later legde de senaat het volk een motie voor de
herroeping van Cicero’s ballingschap voor, opgesteld door Pompeius.
Vanaf dat
moment was het mogelijk te geloven dat Cicero’s verbanning spoedig ten einde
zou zijn, en ik begon discrete voorbereidingen te treffen voor ons vertrek naar
Italië. Maar Clodius was een uiterst vindingrijke en rancuneuze vijand. Op de avond voor de volksvergadering bezetten
hij en zijn medestanders het forum, het comitium, de rostra – het volledig
wetgevende hart van de republiek—en toen Cicero’s vrienden en medestanders
arriveerden om te stemmen, vielen ze hen genadeloos aan.
Twee tribunen,
Fabricius (onvindbaar) en Cispius, werden belaagd en hun assistenten
werden vermoord en in de Tiber gesmeten. Toen Quintus de rostra probeerde op te
klimmen werd hij weggesleept en zodanig gemolesteerd dat hij enkel wist te overleven
door te doen of hij dood was. Milo reageerde door, voor het eerst, een stel van
zijn eigen gladiatoren erop uit te sturen. Spoedig was het centrum van Rome een
slagveld, en dagenlang werd er gevochten. Maar al kreeg Clodius voor het eerst
een stevige afstraffing, hij werd niet volledig verdreven, en hij had nog
steeds twee tribunen die een veto konden uitspreken, De wet om Cicero naar huis
te halen moest worden verworpen.
Harris
817
Spinther
diende dus een motie in waarin de gehele burgerij van de republiek
bijeengeroepen werd in het hoogste orgaan, het kiescollege van honderddrieënnegentig
centuriën, om eens en voor altijd het lot van Cicero te bepalen. De motie werd
door de senaat met vierhonderddertien stemmen tegen één aangenomen; die ene was
Clodius. Verder werd bepaald dat de stemming rond Cicero’s terugkeer gelijktijdig
met de zomerverkiezingen moest plaatsvinden, wanneer de centuriën al verzameld
zouden zijn op het Marsveld.
Harris,
841: Waarom heeft Cicero
recht om zijn huis op de Palatijn te herbouwen? Omdat er een heilig beeld op de
plaats van de villa staat, zou Cicero er niet meer mogen gaan wonen. Cicero
toont aan dat het beeld helemaal niet heilig is.
De schrijn
(het heilige beeld van Libertas, de Vrijheid) kon niet als ingewijd worden
beschouwd, aangezien Clodius wettelijk geen tribuun was geweest toen hij dit
schonk. “Uw overgang van patriciër naar plebejer (zie: vorig blog) is niet door dit college (van
pontifices/priesters) besloten, was in strijd met alle pontificale regels, en
moet als nietig worden beschouwd; en als die overgang niet wettig is, dan geldt
dat voor uw gehele tribunaat.” Dat was gevaarlijk terrein: iedereen wist dat
Caesar Clodius’ plebejerschap had
geregeld. Ik zag dat Crassus vooroverleunde, aandachtig luisterend. Cicero
voelde dit gevaar aan, herinnerde zich misschien de kwestie met Caesar, en
maakte een wending: “Zeg ik daarmee dat al Caesars wetten illegaal waren?
Allerminst: geen ervan schaadt mijn belangen nog, behalve dan die wetten die
met vijandige bedoelingen tegen mijn persoon gericht zijn.”
Maar de ware
slag bracht hij toe toen hij de vuige origine onthulde van het standbeeld dat
Clodius had laten oprichten. Ik had de arbeiders weten te traceren die dat hadden uitgevoerd
en van hen gehoord dat het beeld een donatie van Clodius’ broer Appius was
geweest, die het uit Tanagra in Boeotië had weggesleept, waar het de
graftombe van een bekende courtisane had opgesierd.
De hele zaal brulde van het lachen toen Cicero
dit feit uit de doeken deed. “Dus dat is het idee van ‘Libertas’ – als een courtisane, opgericht op een
uitheemse tombe, gestolen door een dief en opnieuw geplaatst door een
godslasterlijke hand! En door háár ben ik uit mijn huis verdreven? Heilige
vaders, ik kan dit niet kwijtraken zonder dat de staat te schande wordt
gemaakt. Als u gelooft dat mijn terugkeer de onsterfelijke goden, de senaat,
het Romeinse volk en heel Italië heeft behaagd, schenkt u mij dan mijn huis
terug!”
Harris,
844.
De volgende
dag las Spinther het oordeel van de pontifices aan de senaat voor: tenzij
Clodius geschreven bewijs kon overleggen waaruit bleek dat hij de schrijn
volgens de instructies van het Romeinse volk had ingewijd ‘kan het perceel
zonder heiligschennis te plegen opnieuw aan Cicero worden toegekend’.
Harris,
796. Cato is het er
niet mee eens om de periode Clodius voor een onwettige regeerperiode te houden,
omdat hij zelf in die tijd belangrijk werk voor de regering heeft verricht.
We hoorden
bijvoorbeeld over een nieuwe wet die de annexatie van het welvarende Cyprus
verordende, zodat de rijkdommen ‘het Romeinse volk ten goede konden komen’ –dat
wil zeggen, zodat ze het gratis aan iedere burger verstrekte graan konden
bekostigen, iets wat Clodius had ingesteld. Marcus Porcius Cato (junior) werd
met het uitvoeren van de diefstal belast. Onnodig te zeggen dat die wet werd
aangenomen, want geen kiezer weigert ooit een belasting voor een ander, zeker
niet als hij er zelf profijt van heeft. Cato weigerde eerst te gaan. Maar
Clodius dreigde hem te vervolgen als hij weigerde de wet te gehoorzamen.
Aangezien Cato de grondwet boven alles stelde, had hij geen andere keus dan te
gehoorzamen. Hij zeilde naar Cyprus samen met zijn jonge neef Marcus Junius
Brutus, en met zijn vertrek verloor Cicero zijn meest uitgesproken medestander
in Rome.
Harris,
878.
En toen, aan
de vooravond van het debat, keerde Marcus Porcius Cato na twee jaar afwezigheid in Cyprus
terug naar Rome. Hij kwam aan in grootse stijl; met een vloot van schepen vol
schatten voer hij vanaf Ostia de Tiber op, vergezeld van zijn neef Brutus, een
jongeman van wie veel verwacht werd. De hele senaat en alle magistraten en
priesters, net als het grootste deel van de bevolking waren uitgelopen om Cato
te verwelkomen.
Harris, 906.
Het aantal medestanders van Cicero groeit. Maar ook de tegenstand houdt
stand: Clodius gedraagt zich steeds gewelddadiger en het lijkt erop dat hij
opnieuw aan de macht zou kunnen komen. Voor de tweede keer komt Milo Cicero te
hulp. Milo had hem ook al uit zijn ballingschap bevrijd.
Zijn (Milo’s)
lijfwachten zetten hun paard aan en omringden hem (Clodius). Onze stoet kwam
tot stilstand. Ik zag dat we dichtbij een herberg waren – een bizar toeval
wilde, dat het dezelfde was waar wij waren gestopt om onze paarden te halen in
de nacht dat Cicero uit Rome weg vluchtte. Milo sprong met getrokken zwaard
zijn rijtuig uit en liep langs de kant van de weg om te kijken wat er aan de
hand was. Overal in de stoet stegen mannen af. Clodius’ helpers hadden
inmiddels de speer uit zijn ribben getrokken en hielpen hem naar de herberg.
Hij was voldoende bij bewustzijn om half te kunnen lopen, ondersteund door zijn
metgezellen. Intussen waren groepjes mannen in tweegevechten gewikkeld langs de
weg en in de aangrenzende velden – wanhopige, woeste hakpartijen, soms te voet,
soms te paard -- in zo’n verward
strijdgewoel dat ik eerst Milo’s mannen niet kon onderscheiden van die van
Clodius. Maar langzaamaan merkte ik dat
die van ons, van Milo, aan de winnende hand waren, want wij waren driemaal
talrijker dan zij. Ik zag hoe verscheidene van Clodius’ mannen die de hoop op
de overwinning hadden opgegeven, hun handen in overgave omhoog staken of op hun
knieën vielen. Anderen gooiden gewoon hun wapens neer en renden of galoppeerden
weg. Niemand nam de moeite hen te achtervolgen.
Toen de strijd over was overzag Milo
met zijn handen in zijn zij het bloedbad en gebaarde toen naar Birria (een
enorme gladiator) en een paar anderen dat ze Clodius uit de herberg moesten
ophalen.
Ik steeg van mijn paard. Ik had geen
idee wat er nu zou gebeuren. Ik liep op Milo af. Net op dat moment kwam er een
kreet, of eerder een gil, vanuit de herberg en Clodius werd naar buiten
gedragen door vier gladiatoren die ieder een arm of been vasthielden. Milo
moest een rekensommetje maken: zou hij Clodius laten leven en de gevolgen
aanvaarden, of hem doden en de zaak afhandelen? Zij legden hem aan zijn voeten
neer op de weg. Milo pakte een speer van de man die naast hem stond, beproefde
de punt met de duim, zette hem midden op Clodius’ borst, greep de schacht vast
en ramde hem met volle kracht naar binnen. Er spoot bloed uit Clodius’ mond.
Daarna hakte iedereen om beurten in op het lichaam, maar ik kon het niet
opbrengen te blijven kijken.
Harris,
914.
“En als ik
word aangeklaagd,” antwoordde Milo sluw, “verdedig jij me dan?”
Ik had verwacht dat Cicero zou zeggen
dat dat onmogelijk was. Maar hij zuchtte alleen en streek met zijn hand door
zijn haar. “Luister naar me, Milo – luister goed. Toen ik in het diepste dal
van mijn leven zat zes jaar geleden in Thessalonica, was jij de enige die me hoop bood.
Daarom kun je er gerust op zijn dat ik me niet van je zal afwenden, wat er ook
gebeurt. Maar in vredesnaam, laat het ook niet zover komen.”
Het
onderzoek leidde tot het moordproces van Milo begin april en Cicero werd
verzocht zijn belofte om hem te verdedigen in te lossen. Dat was de enige keer
dat ik meemaakte dat hij zwaar leed onder de spanning. Pompeius had het
stadscentrum volgepakt met soldaten om de orde te handhaven, maar het effect
daarvan was geenszins geruststellend. Ze blokkeerden elke toegang tot het forum
en bewaakten de voornaamste openbare gebouwen.
Milo
wordt verbannen uit Rome en gaat naar Marseille, waar hij van een rustige oude
dag geniet.