De vuilnisbakken honden.
Dit is het laatste essay in de serie Honden; het is
ongebruikelijk dat ik in een serie vijf opstellen stop. De reden is dat een
belangrijk aspect van de Honden nog niet aan de orde is gekomen. Dat heeft te
maken met de opmerking in De wijsheid van de Honden, Georg Luck, waarin
hij uitlegt dat veel filosofische anekdotes zijn geënt op populaire grappen (1). De filosofie zou een literaire bewerking zijn van
mondelinge folklore.
Als je constateert dat bijna alle Honden uit het “buitenland”
afkomstig zijn (Thraciërs en Skythen, maar vooral Feniciërs) (2) , die allen
vaak ooit eens slaaf zijn gemaakt en zich uit de slavernij omhoog hebben weten
te werken, dan is hun filosofie duidelijk een filosofie van een onderklasse in
de Klassieke Oudheid. Dit bevestigt meteen een vermoeden dat ik in voorafgaande
blogs diverse keren heb geuit, dat de oorsprong van de grappen waarschijnlijk
Fenicisch is (o.a. in dit blog)
. Dat is dan wel niet helemaal zoals ik me dat had voorgesteld, maar is wel een
bevestiging van mijn vermoeden. Ik dacht dat de Feniciërs (zonder contact met
het klassieke Griekenland) voor de verspreiding van de grappen hadden gezorgd.
Dat is niet het geval; het ligt ingewikkelder.
De grappen kunnen niet Arabisch van oorsprong zijn, zoals
Basset en Mouliéras , denken, omdat ze teruggaan op grappen die veel ouder zijn dan de dominante
aanwezigheid van het Arabisch in het Midden Oosten: ongeveer 1000 voor Christus.
Omdat ze toch vaak in het Arabisch (en Turks) voorkomen, moeten ze
oorspronkelijk in een taal verteld zijn, die nauw aansluit bij het Arabisch (3). Dat is het Fenicisch. De variatie is te verklaren
uit een eigenaardigheid van het Fenicisch: per regio verschilde het Fenicisch
zo veel dat de Fenicisch sprekende bevolking van Cádiz de Fenicisch sprekende
bewoners van Carthago of Tyrus nauwelijks kan hebben verstaan. Het Fenicisch
van Kanaän heeft sterk Hebreeuwse trekken. Contact blijft mogelijk, omdat
Hebreeuws en Arabisch Semitische talen zijn. Het raamwerk (grammatica) was
Fenicisch, maar het lexicon was aangepast aan de streek, waarin een handelsstad
lag. Vandaar dat het Fenicisch in Italië de naam Punisch kreeg. In het woord
valt de verachting nog te onderkennen die de Romeinen voor de handel hadden.
Spreek “punisch” maar eens met een harde “P” uit en het klinkt als een vloek.
Het is duidelijk dat de Fenicische handelaren, handelaren waren die wisten te
handelen op het scherpst van de snede.
Maar het werpt ook een blik op de oorspronkelijke rol van de
nar aan het hof van een koning. Hij was ook een ambassadeur die de
handelsbelangen van een andere regio vertegenwoordigde. Het was dus niet zo
gemakkelijk als het lijkt om de clown aan het hof van een dictator te zijn.
De verschillen waren ook de reden waarom de communicatie al
gauw grappig werd en zich vertaalde in variaties om het contact te kunnen onderhouden.
Het schrift speelt daarin een grote rol. Als afspraken op schrift werden
gesteld in het Fenicisch, dan moesten die later nog begrepen kunnen worden. En
daar ging het wel eens mis! De grappen
uit Marokko en Turkije, die ook teruggaan op de Hondse filosofie, verschillen
subtiel van elkaar en zijn ouder dan de filosofie. De verhalen hebben te maken met het belang
dat het Fenicische schrift had voor de handel. Behalve het hierboven door Georg
Luck gestelde: “veel filosofische anekdotes lijken geënt op populaire grappen”,
was er een praktisch nut. De op schrift gestelde verhalen waren een soort
handelscontract, dat diende om er zeker van te zijn dat je met de juiste
handelaar te maken had. Ze functioneerden als een tessara hospitalis (en ook). De nar aan het hof van een koning of dictator was blijkbaar een schrijver, die zulke contracten kon opstellen. Naast
de handel ontwikkelde hij een theorie hoe je het beste met mensen kon omgaan,
wilde je een succesvolle handelsrelatie opbouwen. De Klassieke Humor werd de filosofie van de handelaar, van de de
idiotès ( ἰδιώτης).
In deze laatste aflevering, zal ik uit deze allochtone invalshoek drie fragmenten presenteren.
Menedemos, De Honden, pag. 214 (vertaling verbeterd)(4)
Menedemos was een leerling van Kolotes van Lampsakos. Deze
man ging volgens Hippobotos zo ver met zijn wonderlijke acts, dat hij verkleed
als een wraakgodin rondliep en beweerde dat hij als toezichthouder op de misdadigers (?) uit de Hades (vergelijk
Aristofanes, De kikkers)
was gekomen, met de bedoeling om daarover aan de goden te rapporteren, als hij
weer naar beneden ging.
Zijn kleding zag er als volgt uit: een grijs lang hemd tot
aan zijn voeten, daarover een purperen (Fenicische)
buikband, en een Arkadische muts op zijn hoofd met daarop de twaalf
sterrenbeelden geborduurd. Hij droeg toneellaarzen, een ontzaglijk lange baard,
en in zijn hand had hij een essenhouten staf.
Onesikritos, De Honden, pag. 225: de naaktgeleerden (vertaling verbeterd) (5) (6)
Een voorbeeld: zo-even hadden zij Taxiles (7) geadviseerd Alexander binnen te halen: als
Alexander beter (in deugd) was dan hij, zou hij er wel bij varen om hem binnen
te halen; als hij slechter was, zou hij diens mentaliteit verbeteren!
Toen Alexander daarmee instemde, zou hij gevraagd hebben of er ook
onder de Grieken zulk soort theorieën in zwang waren. Toen zei hij dat
Pythagoras iets soortgelijks verkondigde en adviseerde van bezielde wezens af te blijven evenals Sokrates en Diogenes
(van wie hij zelf les had gehad), en Taxiles antwoordde daarop dat hij vond dat zij in
het algemeen wel verstandige ideeën hadden, maar één fout maakten door de
conventie (afspraak, de regels, contracten) boven de natuur te stellen. Anders zouden zij
zich namelijk niet generen om, net als hij, naakt door het leven te gaan en te
leven van simpele kost. Het beste huis was volgens hem ook een huis dat het
minste onderhoud vergde.
Hij vertelde dat zij ook veel natuurverschijnselen hadden
onderzocht en voorspellingen konden doen van regenbuien, droogtes en ziektes.
Als zij terugkeerden naar de stad, verspreidden ze zich over de pleinen en, als
ze iemand tegenkwamen met vijgen of druiven, dan kregen zij die spontaan van
hem cadeau. Was het olie, dan goten ze die over zich heen en smeerden zich
ermee in. Elk rijk huis stond voor hen open tot de vrouwenvertrekken toe, en
als ze ergens binnengingen, namen ze deel aan het diner en de gesprekken.
Lichamelijke kwalen vonden ze echter het meest ellendig. Wie dat bij zich zelf
ontdekte, pleegde zelfmoord met vuur, door een brandstapel te bouwen. (8) Na zich met olie ingesmeerd te hebben en boven op
de brandstapel te zijn gaan zitten, vroeg hij iemand het vuur te ontsteken, en
hij ging dan zonder zich te verroeren in vlammen op!
Teles, De Honden, pag. 260 (vertaling aangepast op basis van
brontekst) (9).
Uit de bronteksten blijkt dat wij mensen idealiseren.Wij hebben niet alleen Socrates, maar ook Xantippe geïdealiseerd. Van een onberispelijke
Socrates of Xantippe is geen sprake. De tekst eindigt met de enigszins
gewijzigde uitspraak, die later door Nietzsche werd gebruikt om de westerse deugden te
beschamen: “Ecce homo”, “zie de mens”, maar dan vooral in de zin van “zie de
man”;
in het Grieks en op de vrouw toegepast: “ὁρα παιδίαν”, “zie het meisje”, en Teles, de schrijver van het verhaal, heeft
het dan over de vrouw van Socrates, Xantippe.
Voordat
u het verhaal gaat lezen wil ik uitdrukkelijk wijzen op de noten in de tekst,
omdat zonder deze uitleg het verhaal verwordt tot een platvloerse anekdote, wat
het niet is!
Een
andere keer, toen Socrates Alkibiades voor de lunch had uitgenodigd en Xantippe
de tafel omgooide, gaf hij geen kik, werd niet kwaad en klaagde niet van “Ach,
wat een ellende, dat ik dat moet verdragen!”, maar pakte alles op wat was
gevallen, en beval Alkibiades het weer op tafel te zetten. Toen deze er niet op
inging, maar met de mantel om zijn hoofd geslagen zich zat te schamen, zei hij:
“Vooruit, laten we maar naar buiten gaan, want het lijkt erop dat Xantippe ons
in haar bittere woede zal gaan verscheuren.”
Vervolgens,
toen hij een paar dagen later zelf bij Alkibiades lunchte en de dappere haan (10) van Alkibiades naar binnen vloog (op tafel), bleef
híj met zijn mantel om zijn hoofd geslagen zitten en at niet meer. Toen
Alkibiades moest lachen en vroeg of hij daarom niet at, omdat de haan
(vogel) naar binnen was gevlogen en zijn
bord omver had geworpen, zei hij: “Ja, natuurlijk! Toen Xantippe gisteren de
tafel omver gooide, wilde jij niet meer eten, en denk je dat ik nog een hap naar
binnen krijg nu die haan de boel omver heeft gegooid? Of denk je dat er enig
verschil is tussen haar en een stompzinnige haan? Zeg, als een varken (11) die tafel omgegooid had, zou je dan niet geërgerd
zijn, maar als het varken een vrouw is, ben je het wél? Zie daar de vrouw!
De
maaltijd was het moment om handel te drijven! Je zou dus kunnen denken dat
Socrates’ kwaliteiten naast filosofische, ook commerciële waren! Ik denk dat
weinig feministische vrouwen dit verhaal zullen waarderen. Bij nauwkeurig lezen
staat er echter dat de positie van de vrouw tot stand is gekomen in de loop van
de geschiedenis van man én vrouw! Er waren in die tijd maar weinig denkers die
daar zo over dachten! Die positie stond niet vast; was aan verandering
onderhevig! En dan krijgt de uitspraak van Nietzsche meer reliëf! Vind ik!