vrijdag 22 april 2022

Vuilnisbakken honden

 De vuilnisbakken honden.

Dit is het laatste essay in de serie Honden; het is ongebruikelijk dat ik in een serie vijf opstellen stop. De reden is dat een belangrijk aspect van de Honden nog niet aan de orde is gekomen. Dat heeft te maken met de opmerking in De wijsheid van de Honden, Georg Luck, waarin hij uitlegt dat veel filosofische anekdotes zijn geënt op populaire grappen (1). De filosofie zou een literaire bewerking zijn van mondelinge folklore.


Als je constateert dat bijna alle Honden uit het “buitenland” afkomstig zijn (Thraciërs  en Skythen, maar vooral Feniciërs)  (2) ,  die allen vaak ooit eens slaaf zijn gemaakt en zich uit de slavernij omhoog hebben weten te werken, dan is hun filosofie duidelijk een filosofie van een onderklasse in de Klassieke Oudheid. Dit bevestigt meteen een vermoeden dat ik in voorafgaande blogs diverse keren heb geuit, dat de oorsprong van de grappen waarschijnlijk Fenicisch is (o.a. in dit blog) . Dat is dan wel niet helemaal zoals ik me dat had voorgesteld, maar is wel een bevestiging van mijn vermoeden. Ik dacht dat de Feniciërs (zonder contact met het klassieke Griekenland) voor de verspreiding van de grappen hadden gezorgd. Dat is niet het geval; het ligt ingewikkelder.


De grappen kunnen niet Arabisch van oorsprong zijn, zoals Basset en Mouliéras , denken, omdat ze teruggaan op grappen die veel ouder zijn dan de dominante aanwezigheid van het Arabisch in het Midden Oosten: ongeveer 1000 voor Christus. Omdat ze toch vaak in het Arabisch (en Turks) voorkomen, moeten ze oorspronkelijk in een taal verteld zijn, die nauw aansluit bij het Arabisch (3). Dat is het Fenicisch. De variatie is te verklaren uit een eigenaardigheid van het Fenicisch: per regio verschilde het Fenicisch zo veel dat de Fenicisch sprekende bevolking van Cádiz de Fenicisch sprekende bewoners van Carthago of Tyrus nauwelijks kan
hebben verstaan. Het Fenicisch van Kanaän heeft sterk Hebreeuwse trekken. Contact blijft mogelijk, omdat Hebreeuws en Arabisch Semitische talen zijn. Het raamwerk (grammatica) was Fenicisch, maar het lexicon was aangepast aan de streek, waarin een handelsstad lag. Vandaar dat het Fenicisch in Italië de naam Punisch kreeg. In het woord valt de verachting nog te onderkennen die de Romeinen voor de handel hadden. Spreek “punisch” maar eens met een harde “P” uit en het klinkt als een vloek. Het is duidelijk dat de Fenicische handelaren, handelaren waren die wisten te handelen op het scherpst van de snede.


Maar het werpt ook een blik op de oorspronkelijke rol van de nar aan het hof van een koning. Hij was ook een ambassadeur die de handelsbelangen van een andere regio vertegenwoordigde. Het was dus niet zo gemakkelijk als het lijkt om de clown aan het hof van een dictator te zijn.


De verschillen waren ook de reden waarom de communicatie al gauw grappig werd en zich vertaalde in variaties om het contact te kunnen onderhouden. Het schrift speelt daarin een grote rol. Als afspraken op schrift werden gesteld in het Fenicisch, dan moesten die later nog begrepen kunnen worden. En daar ging het wel eens mis!  De grappen uit Marokko en Turkije, die ook teruggaan op de Hondse filosofie, verschillen subtiel van elkaar en zijn ouder dan de filosofie. De verhalen hebben te maken met het belang dat het Fenicische schrift had voor de handel. Behalve het hierboven door Georg Luck gestelde: “veel filosofische anekdotes lijken geënt op populaire grappen”, was er een praktisch nut. De op schrift gestelde verhalen waren een soort handelscontract, dat diende om er zeker van te zijn dat je met de juiste handelaar te maken had. Ze functioneerden als een tessara hospitalis (en ook). De nar aan het hof van een koning of dictator was blijkbaar een schrijver, die zulke contracten kon opstellen. Naast de handel ontwikkelde hij een theorie hoe je het beste met mensen kon omgaan, wilde je een succesvolle handelsrelatie opbouwen. De Klassieke Humor  werd de filosofie van de handelaar, van de de idiotès ( ἰδιώτης). 


In deze laatste aflevering, zal ik uit deze allochtone invalshoek drie fragmenten presenteren.

Menedemos, De Honden, pag. 214 (vertaling verbeterd)(4)

Menedemos was een leerling van Kolotes van Lampsakos. Deze man ging volgens Hippobotos zo ver met zijn wonderlijke acts, dat hij verkleed als een wraakgodin rondliep en beweerde dat hij als toezichthouder op de misdadigers (?) uit de Hades (vergelijk Aristofanes, De kikkers) was gekomen, met de bedoeling om daarover aan de goden te rapporteren, als hij weer naar beneden ging.


Zijn kleding zag er als volgt uit: een grijs lang hemd tot aan zijn voeten, daarover een purperen (Fenicische) buikband, en een Arkadische muts op zijn hoofd met daarop de twaalf sterrenbeelden geborduurd. Hij droeg toneellaarzen, een ontzaglijk lange baard, en in zijn hand had hij een essenhouten staf.


Onesikritos, De Honden, pag. 225: de naaktgeleerden (vertaling verbeterd) (5) (6) 

Een voorbeeld: zo-even hadden zij Taxiles (7) geadviseerd Alexander binnen te halen: als Alexander beter (in deugd) was dan hij, zou hij er wel bij varen om hem binnen te halen; als hij slechter was, zou hij diens mentaliteit verbeteren!
Toen Alexander daarmee instemde, zou hij gevraagd hebben of er ook onder de Grieken zulk soort theorieën in zwang waren. Toen zei hij dat Pythagoras iets soortgelijks verkondigde en adviseerde van bezielde wezens af te blijven evenals Sokrates en Diogenes (van wie hij zelf les had gehad), en Taxiles antwoordde daarop dat hij vond dat zij in het algemeen wel verstandige ideeën hadden, maar één fout maakten door de conventie (afspraak, de regels, contracten) boven de natuur te stellen. Anders zouden zij zich namelijk niet generen om, net als hij, naakt door het leven te gaan en te leven van simpele kost. Het beste huis was volgens hem ook een huis dat het minste onderhoud vergde.

Hij vertelde dat zij ook veel natuurverschijnselen hadden onderzocht en voorspellingen konden doen van regenbuien, droogtes en ziektes. Als zij terugkeerden naar de stad, verspreidden ze zich over de pleinen en, als ze iemand tegenkwamen met vijgen of druiven, dan kregen zij die spontaan van hem cadeau. Was het olie, dan goten ze die over zich heen en smeerden zich ermee in. Elk rijk huis stond voor hen open tot de vrouwenvertrekken toe, en als ze ergens binnengingen, namen ze deel aan het diner en de gesprekken. Lichamelijke kwalen vonden ze echter het meest ellendig. Wie dat bij zich zelf ontdekte, pleegde zelfmoord met vuur, door een brandstapel te bouwen. (8) Na zich met olie ingesmeerd te hebben en boven op de brandstapel te zijn gaan zitten, vroeg hij iemand het vuur te ontsteken, en hij ging dan zonder zich te verroeren in vlammen op!


Teles, De Honden, pag. 260 (vertaling aangepast op basis van brontekst) (9).


Uit de bronteksten  blijkt dat wij mensen idealiseren.Wij hebben niet alleen Socrates, maar ook Xantippe geïdealiseerd. Van een onberispelijke Socrates of Xantippe is geen sprake. De tekst eindigt met de enigszins gewijzigde uitspraak, die later door Nietzsche werd gebruikt om de westerse deugden te beschamen: “Ecce homo”, “zie de mens”, maar dan vooral in de zin van “zie de man”; in het Grieks en op de vrouw toegepast: “ὁρα παιδίαν”,  “zie het meisje”, en Teles, de schrijver van het verhaal, heeft het dan over de vrouw van Socrates, Xantippe.


Voordat u het verhaal gaat lezen wil ik uitdrukkelijk wijzen op de noten in de tekst, omdat zonder deze uitleg het verhaal verwordt tot een platvloerse anekdote, wat het niet is!


Een andere keer, toen Socrates Alkibiades voor de lunch had uitgenodigd en Xantippe de tafel omgooide, gaf hij geen kik, werd niet kwaad en klaagde niet van “Ach, wat een ellende, dat ik dat moet verdragen!”, maar pakte alles op wat was gevallen, en beval Alkibiades het weer op tafel te zetten. Toen deze er niet op inging, maar met de mantel om zijn hoofd geslagen zich zat te schamen, zei hij: “Vooruit, laten we maar naar buiten gaan, want het lijkt erop dat Xantippe ons in haar bittere woede zal gaan verscheuren.”


Vervolgens, toen hij een paar dagen later zelf bij Alkibiades lunchte en de dappere haan (10) van Alkibiades naar binnen vloog (op tafel), bleef híj met zijn mantel om zijn hoofd geslagen zitten en at niet meer. Toen Alkibiades moest lachen en vroeg of hij daarom niet at, omdat de haan (vogel)  naar binnen was gevlogen en zijn bord omver had geworpen, zei hij: “Ja, natuurlijk! Toen Xantippe gisteren de tafel omver gooide, wilde jij niet meer eten, en denk je dat ik nog een hap naar binnen krijg nu die haan de boel omver heeft gegooid? Of denk je dat er enig verschil is tussen haar en een stompzinnige haan? Zeg, als een varken (11)  die tafel omgegooid had, zou je dan niet geërgerd zijn, maar als het varken een vrouw is, ben je het wél? Zie daar de vrouw!  


De maaltijd was het moment om handel te drijven! Je zou dus kunnen denken dat Socrates’ kwaliteiten naast filosofische, ook commerciële waren! Ik denk dat weinig feministische vrouwen dit verhaal zullen waarderen. Bij nauwkeurig lezen staat er echter dat de positie van de vrouw tot stand is gekomen in de loop van de geschiedenis van man én vrouw! Er waren in die tijd maar weinig denkers die daar zo over dachten! Die positie stond niet vast; was aan verandering onderhevig! En dan krijgt de uitspraak van Nietzsche meer reliëf! Vind ik!