(Uit: De mooiste Marokkaanse volksverhalen, 2016, uitgeverij Edisoft , redactie: Yasri Shakir,
tekeningen: Eshshwie Mohamed Hafy Mokhtar.)
Het hele verhaal aan een stuk, in een beter lopende vertaling.
Mohamed
Al-Aroesie wilde gaan trouwen. Daarom vroeg hij zijn moeder om hem een bruid te
zoeken. En hij maakte haar duidelijk dat
hij zich een vrouw wenste die niets van de
wereld afwist. Zij zou heel haar leven lang in huis moeten blijven zonder het
ooit te verlaten en niet te lang voor het raam staan, of vriendinnen of buren bezoeken,
en niemand mocht haar zien, en bij voorkeur kon zij niet lezen of schrijven.
Hij wilde dat zij gehoorzaam luisterde naar wat hij zei en zijn opdrachten
zonder tegenspreken of ruzie uitvoerde. Zijn moeder was heel erg verbaasd over
wat haar zoon haar vertelde en zei hem: “Maar zoon lief, zo’n vrouw is gek,
kan het leven niet aan, is
onwetend, ze deugt nergens voor, zij kan
niet leven tenzij met gekken en idioten.
Het leven vereist ervaring en niet gebrek daaraan. Het is goed dat je
toekomstige echtgenote kan lezen en schrijven. Wat de vrouw betreft die jij je
wenst: die is nergens goed voor en zij brengt je ongeluk”. Maar hij liet zich
niet op andere gedachten brengen, maar zette de hakken in het zand, werd kwaad
en vroeg zijn moeder om in te stemmen met zijn voorkeur.
Toen dit
voorviel, was zijn moeder al oud en was haar echtgenoot allang geleden gestorven.
Zij schoof het huwelijk van haar zoon steeds maar weer voor zich uit. Maar zij
kende niet zijn koppigheid en nog minder zijn naïviteit. Alles bij elkaar genomen,
besloot zij uiteindelijk om aan de eis van haar zoon tegemoet te komen en zijn
wensen in te willigen. En zij ging wanhopig op zoek naar zo’n vrouw, die in
alle opzichten voldeed aan de eisen die haar zoon aan haar stelde, tot zij er
eentje vond. Haar naam was Foufouya.
En inderdaad, zij was gek, en toen zij Mohamed hierover op de hoogte bracht,
verheugde hij zich hierover en buitenzinnig juichte hij: “Het maakt niet uit
dat zij gek is, zolang ze maar in huis blijft haar hele leven lang en geen
mensen binnenlaat, en de mensen haar niet zien”.
Mohamed
Aroesie trouwde Lala Foufouya
en zij leefde met zijn moeder onder een dak, maar ze was een bezoeking voor haar.
De moeder maakte met de echtgenote van haar zoon veel ruzie. Vaak was zij in de
weer om goed te maken wat Lala Foufouya fout had gedaan als resultaat van haar
onwetendheid. Zij wist bijna niets van het huishouden en nog minder van het
leven. Dit alles hield de moeder voor haar zoon verborgen. Zij probeerde Lala
Foufouya te begeleiden en haar iets te leren en haar aan het verstand te
brengen wat nodig is om het huishouden op orde te houden. Was zijn moeder niet
thuis en begeleidde ze Lala Foufouya niet bij alles wat ze moest doen, dan viel
dat Mohamed Aroesie wel op , maar hij
deed er niets aan, ook al voelde hij de huiselijke teloorgang waartegen zijn moeder hem altijd beschermde.
De dagen
verstreken en de moeder voelde de komst van de engelen des doods dichterbij
komen, en zij riep haar zoon bij zich en zei hem: “Mijn zoon, ik voel de nabijheid van mijn dood en wil je nog een laatste raad meegeven: “Beste Mohamed
jij bent met een gekke vrouw getrouwd, zij weet niets van het leven precies
zoals jij je het hebt gewenst. Zij is niet geschikt voor dit leven, en dit
loopt nog eens op niets anders uit dan verdriet. Je hebt mij gevraagd om haar
in de gaten te houden, om over haar te waken, om voor haar te zorgen, want zij
is gek. Zij moest wel gek zijn!” Daarop blies zijn moeder de laatste adem uit.
En de dagen gingen
voorbij. Mohamed was niet overtuigd van de laatste woorden van zijn moeder. Hij
geloofde het niet echt, omdat hij gelukkig was met zijn echtgenote. Maar op een
dag zouden er verschillende gasten bij
hem op bezoek komen, vrouwen van zijn familie en hun aangetrouwden. Voordat de
gasten arriveerden, riep hij Foufouya bij zich en zei: “Er zullen in de late
namiddag enige gasten komen, dochters van mijn oom en tante en hun aangetrouwden.
Ik draag je op dat je je zó kleedt dat ze zien dat je je er niet voor hebt gekleed.
Jij moet ze thee voorzetten, maar geenzoete koekjes. En ik waarschuw je dat ze je gezicht
niet mogen zien! Door je gezicht, je
hoofd, je haren helemaal te bedekken,
moet je ervoor zorgen dat ze je gezicht niet zien! Ik herhaal: je moet je hoofd
helemaal bedekken”. Zij wilde doen wat hij zei en zich kleden volgens zijn
aanwijzingen en zijn bevelen opvolgen.
De gasten
kwamen en gingen zitten om uit te rusten, en ze waren nog maar nauwelijks
gearriveerd, toen Lala Foufouya binnenkwam. En ze had al haar kleren uitgedaan
en ze boven op haar hoofd gelegd en haar hele lichaam was nog ongekleed, bloot.
De gasten waren hoogst verbaasd , en waren verlegen met de situatie. Mohamed
schreeuwde en duwde haar weg, zei dat hij spijt had haar in huis te hebben
genomen en gebruikte geweld tegen haar. Later antwoordde zij hem in al haar naïviteit, dat
zij goed naar wat hij zei had geluisterd, en ze legde hem uit dat zij al haar kleren
op haar hoofd had gelegd zoals hij haar had gezegd om haar gezicht te bedekken.
Zó, was zij het middelpunt van een
beschamend schandaal, en zijn familie en aangetrouwden lachten hen uit.
Mohamed
Aroesie was doof voor alle geruchten. Zijn echtgenote ontving geen enkele vrouw
meer, totdat enige weken later er een vrouw van zijn familie bij hen kwam met
drie kippen, en hij zei tegen Foufouya: “Ik heb enige gasten voor vrijdag te
eten gevraagd. Pak deze drie kippen aan, maak ze zoals gewoonlijk klaar om ze
aan mijn gasten te kunnen voorzetten. Tot zolang, hier heb je kippenvoer en
water, en maak ze helemaal kant en klaar zoals gebruikelijk.”
Nu was het gewoonte bij vrouwen om vóór een
feestje naar de sauna[3]te gaan. De vrouwen huurden ieder voor zich een plaatsje in de sauna, opdat
niemand hen naakt te zien zou krijgen. Mohamed Aroesie huurde voor lala
Foufouya ook een plaatsje in de sauna. Zij
stopte de kippen in een zak en nam die mee naar de sauna. Daar aangekomen waste
ze de kippen met warm water en wreef ze ze goed
schoon met zeep. Terwijl zij hiermee bezig was, gingen ze nog In haar handen dood, en zij begreep dat niet.
Ze dacht dat de kippen sliepen. Toen ze thuis kwam, nam ze de kippen mee naar
haar slaapkamer, legde ze gedrieën te slapen op haar bed en dekte ze vol liefde
toe.
Toen Mohamed
Aroesie thuis kwam, vertelde ze hem in
al haar
onschuld en naïviteit hoe ze de kippen met zeep had gewassen. Zij
vertelde hem uitgebreid hierover en maakte hem duidelijk dat zij zo goed haar
best had gedaan, dat de kippen al vlug gingen slapen en zij ze in bed had
ingestopt. Mohamed gaf een schreeuw, toen hij zag dat de kippen dood waren en
netjes opgebaard op de matras van zijn bed lagen. En hij zag geen mogelijkheid
om haar terecht te wijzen, omdat zij in alle onschuld en naïviteit naar zijn
woorden had geluisterd en zijn bevelen opgevolgd. Had hij haar niet gevraagd om
de kippen helemaal kant-en-klaar te maken zoals gewoonlijk en had
zij ze niet met liefde en water behandeld?! En had zij ze niet als
haar metgezellen met zich meegenomen naar de sauna, ze gewassen, om zeep
gebracht en ze te rusten gelegd, ook al was dat helemaal niet zijn bedoeling?
Zij had hem verkeerd begrepen. Zij verontschuldigde zich lachend en had niets
anders gedaan dan wat haar was gevraagd.
Vrijdagochtend
haalde Mohamed drie andere kippen, en vroeg haar om ze klaar te maken en te koken
en er veel saffraan op te doen. Hij herhaalde zijn opdracht: “Ik wil saffraan.
Ik zal het je niet nog eens uitleggen, maar ik wil er saffraan op hebben.”
Ondertussen
kwamen de gasten, en toen het tijd was om te gaan eten, waren de kippen nog lang niet gaar en hij schold op zijn
echtgenote, en vroeg haar naar de reden waarom zij zo laat was en zij
antwoordde dat zij urenlang achter de rooie kater
had lopen rennen tot ze hem te pakken
kreeg. Toen had ze hem geslacht en samen met de kippen in een grote kookpot gedaan.
Mohamed gooide de pot omver op het vuur, zodat het vuur uitging. Hij was
verbijsterd en schreeuwde haar toe:
“Heb ik je gevraagd om de kater te slachten
en samen met de kippen te koken?” Zij antwoordde in al haar naïviteit: “Ja
zeker. Je hebt mij gezegd dat je Saffraan wilde. Of Is er nog een andere kater
hier in huis?” Toen begreep hij pas wat de gekkin onder saffraan had verstaan,
namelijk de kater en niet het kruid saffraan. En hij riep uit: “Dat God medelijden
met je heeft. Mijn moeder heeft alles
begrepen en heeft mij gewaarschuwd voor jouw woorden.”
De tijd
verstreek en Mohamed lette heel erg goed op haar en werd steeds voorzichtiger
om te voorkomen dat zij iets slechts deed. Hij kocht een koe voor melk, kaas en
boter. Zijn echtgenote was hierover blij. Tot de dag kwam dat hij lever wilde eten
en haar te binnen schoot dat een koe een lever had. Waarom zou ze geen stuk uit
de koe snijden, een niet al te groot
stuk? Dat was de dag waarop haar
echtgenoot terugkwam (van zijn werk) en haar vroeg lever klaar maken, een flink
stuk lever en wel lever van de koe, dat hij haar zou gaan kopen. Maar zij
attaqueerde daarop de koe van op zij om er een lever van te bereiden, voordat
meneer Mohamed thuis zou komen. Ze
verschafte zich een mes, sneed een gat in de flank van de koe en ging daarmee
door tot ze bij de lever kwam, pakte er een stuk uit, verdeelde het in kleinere
stukjes, maakte er een heerlijke maaltijd van, maar de koe was dood.
Toen Mohamed
thuis kwam, en zij hem over de gebeurtenis inlichtte, betreurde hij zijn lot,
hij had genoeg van haar onwetendheid, haar gekte en haar verontschuldigingen
aan hem in al haar naïviteit en onschuld zoals zij gebruikelijk was dit te
doen. Vanaf die tijd begon hij te roepen: “Dat de genade van God je mag beschermen, beste moeder, waarom heb
ik niet naar je woorden geluisterd, dat was fout, heel erg fout….”
Meneer
Mohamed ging bezorgd en verdrietig van huis op stap en bracht die nacht samen
met enige van zijn vrienden door, en ging pas na middernacht terug naar huis.
Hij wilde de deur openen, maar die zat dicht. Hij klopte op de deur, maar zijn
echtgenote hoorde hem niet. Hij klopte en klopte op de deur, en bleef proberen
de deur open te krijgen. Niemand antwoordde en na lange tijd, bezweek de deur,
en viel hij met de deur zijn huis in, roepend: “Wat is dit? Je moet toch
reageren als er op de deur wordt geklopt uren achtereen en voor mij opendoen.
Heb je dan geen oren aan je hoofd?!” (Hij verwachtte dat zij op zijn eerste
kloppen meteen zou reageren om open te doen.) En dit voorval had tot pijnlijk
gevolg dat Mohamed er genoeg van kreeg, en weer verontschuldigde zij zich bij
hem: zij had hem niet horen kloppen op de deur, en was diep in slaap. Toen liet
hij haar zweren: haar oren te spitsen voor als hij aan de deur komt om open te
doen.
Op één van
de dagen daarna toen Mohamed Aroesie zijn huis inging, verbijsterde hem wat hij
te zien kreeg. Foufouya had haar oor afgesneden en het op de deur geplakt, en
als het niet aan de buren had gelegen, had ze zichzelf in een gat gelegd om voor
altijd te kunnen blijven slapen.
Dit keer was
hij niet boos op haar, maar nam hij de tijd haar heel bedaard uit te leggen dat
hij het zo niet bedoeld had, dat het hem speet, dat hij haar alles en nog veel meer
vergaf. Want toen zij zich het oor had afgesneden, zei hij tot zichzelf: “Moedertje,
moedertje, ik geloof je nu: een vrouw die niets van de dingen des levens afweet
en er volkomen open tegenover staat, is niet geschikt voor het leven, inderdaad
zij is van geen belang in dit leven.”
De dagen
gingen voorbij en in de vroege uurtjes van de ochtend van het Offerfeest ging
Aroesie naar de moskee om het offerfeestgebed te zeggen en bleef Foufouya thuis
op hem wachten, totdat hij zou terugkomen om het schaap te slachten. Zij zat
dicht bij het schaap en hoorde hem mekkeren: “mèe, mèe”. Zij dacht bij zichzelf
dat hij met haar praatte, en haar toestemming vroeg om uit te gaan om zijn
vrienden en verwanten te bezoeken. Zij vroeg hem: “Natuurlijk! Jij wil je
vrienden en verwanten bij gelegenheid van het feest bezoeken!?” Het schaap
kaatste terug : “ bè..bèe”. En zij zei hem: “Bij God, ik heb met je te doen en ik
ga je helpen.” Zij stond op van haar plaats, pakte de nieuwe kleren van haar
echtgenoot en deed die het schaap aan, deed hem de deur open en zei tegen hem:
“Ga, maar kom vlug terug”, waarop het schaap mekkerde: “Mèe…mèe”. En zij dacht dat het daarmee te kennen gaf
dat het vlug zou terugkeren.
Toen Mohamed
Aroesie thuis kwam, vroeg hij: “Waar is dat schaap om te slachten?” Zij
antwoordde hem in volle overtuiging: “Dat is weggegaan om zijn verwanten en
vrienden te bezoeken bij gelegenheid van het feest, en zal zo vlug als het kan
terugkomen naar huis.” Mohamed slaakte een kreet als door de bliksem getroffen:
“Hoe kun je erop vertrouwen, dat een schaap dat van huis is weggelopen naar
welke verwante of vriend dan ook, zal terugkomen, gekkie?” Deze keer
verontschuldigde Foufouya zich niet, maar kondigde hem het volgende aan: “Als
er in dit bestaan barmhartigheid en mededogen bestaat ,en God houdt zich aan zijn eigen woorden, natuurlijk verlangt het schaap dan naar zijn eigen
verwanten en vrienden!” Daarop verklaarde Aroesie: “Wat heeft het voor zin met
je te redetwisten. Dat leidt tot niets. Jij bent helemaal gek, had ik mijn
moeder maar geloofd dat een vrouw zoals jij, die het huis niet uit is geweest
haar hele leven lang , niet voor het raam staat, geen vriendinnen en buren
heeft, en die niemand ooit ziet, dat die
niet is voorbereid op het leven, er ook niet geschikt voor kan zijn!” Er is
geen reden voor ruzie en discussie, heen en weer gepraat, omdat
terechtwijzingen en verwijten geen nut hebben. Daarom pakte Mohamed Aroesie
zijn echtgenote bij de hand en liet haar naast zich plaats nemen en zei kalm tegen haar: “Ik hoop dat je goed luistert
naar wat ik je nu ga zeggen. Ik hou van je en ik wens je niets dan goeds toe.
Daarom vraag ik je dat je het rustig
aandoet, jij hoeft geen enkel huishoudelijke werk meer te doen, ik zal je je
eten kant klaar voorzetten. Alles wat je
hoeft te doen, is het vuur aan te steken en een pot voor de thee erop te zetten. Ik zal je
wol brengen om te wassen. En dat is alles wat je hoeft te doen.” En hij liep steeds
weer naar haar toe en weer van haar weg. Hij bracht haar te eten en kwam bij
haar met de wol, en Foufouya deed niets anders meer dan thee zetten en de wol
wassen.
Op een dag overkwam het
Foufouya dat een stuk wol op de houtstoof viel. Het vatte knetterend vlam:
tikke-tikke-tak. Zij verbaasde zich over dit geluid dat klonk als een stem. Zij
luisterde eens goed: toe-toe-toeterde-soefff.
Zij riep het vuur toe en zei: “Hebben jullie zin in wol?” En meteen wierp ze een
groot stuk wol op het vuur. Zij hoorde: tikke-tikke-tak tak. Hierover verheugde
ze zich en zei: “Oh vuur, jij bent net
als ik blij met de wol, dolblij, zijn jullie vlammetjes, jullie houden heel
veel van wol.” En gooide daarop het
grootste stuk wol in het vuur en hoorde het vuur zeggen: tikke-tikke-tak-tak
tukketukke toek-soeff, wat haar blijdschap nog groter maakte. Zij zei geknield
voor het vuur: “ Jij bent Afia,
Vuur, jij bent Voevoe-fou-fouya.
Natuurlijk moest ik voor je neerknielen,
jij bent Voedoe-foufouya.“ Daarna ging ze met het vuur als in processie rond, en
zo gauw ze merkte dat de verbrande wol veranderde in wat leek op
granaatappelschillen, deed ze de schillen in een schaal en wachtte vervolgens, tot
haar echtgenoot zou komen. Zij was in alle staten en vroeg hem: “Waarom wordt
wol granaatappelschil als het in de houtstoof verbrandt?” Hij begreep er niets
van en was even verbaasd als zij: “Wol in een houtstoof?” En ze zei tegen hem:
“Ja, echt wel! Ik deed vandaag wol in de houtstoof en dat gaf een prachtig vuur
en het zei: tikke-tikke-tak. Ik hou van vuur en ben voor haar neergeknield, en
ik heb haar gedoopt “Madame Foufouya”.
Maar, mijnheer Mohamed, toen ik ermee in
processie rondging, verbrandde het de wol en veranderde het in
granaatappelschillen.” Mohamed zweeg, en hield perplex z’n mond, zei niets en
dacht dat zij volkomen door een geest (djinn) bezeten was, en zij liep vlug
weg, bracht de schaal met daarin de granaatappelschillen, tenminste dat was wat
zij dacht dat ze waren. Hij keek en zag stukken goud in de schaal liggen en hij
riep uit: “Dat hier zijn de granaatappelschillen waarmee jij praat?” En zij
antwoordde: ”Ja!”.
Meteen stond Mohamed Aroesie
van de bank op, kuste zijn echtgenote en streelde de rug van haar hand vol
tederheid. Hij zei haar: “Gezegend ben jij, ongelukkige, alle goeds komt van
jou en gaat van je uit, gezegend ben jij, oh Foufouya”. En hij adviseerde haar
dat de schaal, met daarin de schat, niet de plaats was om “schillen van een granaatappel”
te bewaren. En hij stopte de schat in een kledingkist. Mohamed Aroesie omringde
van die dag af aan zijn echtgenote Lala Foufouya met zorg en charme: hij
verbeterde haar werkomstandigheden en vroeg in alles haar toestemming. Hij
vergat wat zij hem aangedaan had.
Op een dag hoorde Foufouya de
klanken van tamboerijnen. De tamboerijnen lieten van zich horen bij gelegenheid
van het Ashura feest.
Zij deed de deur open en zag voor haar deur een verkoper van tamboerijnen met
zijn ezel, omringd door kleine kinderen. De wens kwam in haar op eraan mee te
willen doen. Zij wilde ook een tamboerijn en vroeg de verkoper of hij haar er
eentje wilde geven. De verkoper overhandigde er haar eentje en zei haar de
prijs die hij ervoor wilde hebben. Maar Foufouya had geen geld in huis. Daarop
vroeg hij haar of zij iets anders van waarde had dat hij kon wisselen. Toen
dacht zij aan de granaatappelschillen, pakte ze uit de kledingkist, en gaf ze
aan de man. De tamboerijn-verkoper kon zijn ogen niet geloven toen hij het goud zag
en zei haar: “Neem mijn ezel en alle tamboerijnen!” En Foufouya ruilde de
granaatappelschillen in voor de ezel zo vlug ze kon. Zij was door het dolle
heen van vreugde en liet de ezel bepakt met rinkelende tamboerijnen het huis
binnen gaan (klopje op de kont van de ezel om hem sneller te laten lopen) dreef
hem naar boven de trappen op tot ze op het platte dak boven op het huis aankwam.
Daar ging ze op de ezel zitten en bleef hardnekkig op alle tamboerijnen en tamboerijntjes
kloppen: zij was op en top gelukkig en blij.
Toen Mohamed
Aroesie terugkwam, kreeg hij van zijn buren te horen, dat zijn echtgenote op
een ezel gezeten naar het dakterras was gegaan, waar ze tamboerijnen bespeelde,
en zij waren dat voortdurende ge-boem-boem-boem zat waarmee ze ook nog in
luidruchtig gesprek was. De deur bovenaan de trap naar het dakterras was lange
tijd versperd en Mohamed riep haar om hem de weg vrij te maken. Toen ze open
had gedaan, klom hij omhoog het dakterras op en zag meteen de ezel staan
volgeladen met tamboerijnen en hij riep haar toe: “Wie klimt er nu met een ezel
het dakterras op?” Hij kreeg van haar te horen dat zij het was die met de ezel
het dak op was geklommen, en zij vertelde hem wat haar was overkomen. Daarop
reageerde hij kwaad: “Die granaatappelschillen ….. dat was goud, halvegare!”
Maar zij begreep er niets van. Hij vervloekte haar, omdat hij haar beu was. Al
zijn winst was als sneeuw voor de zon verdwenen. Hij begon in zichzelf te
praten: “Mijn moedertje, je hebt het mij gezegd, de vrouw die niets weet van
het leven, is niets waard in dit leven. Natuurlijk moest ze wel gek zijn,
natuurlijk was ze gek, dat Gods zegen ruste op je, mijn moeder, dat God zich om
je bekommert.” Toen schoot hem het goud te binnen dat hij ook in de kledingkist
had verstopt, en hij zei haar: “Heb ik je niet gezegd om van die schaal met
granaatappelschillen af te blijven?” Daarop antwoordde ze in al haar onschuld
en naïviteit: “Er was geen geld in huis en daarom heb ik de
granaatappelschillen als wisselgeld gegeven”. Toen ze dat zei, ging ze recht
overeind staan en begon ze met haar vingers in de kleding, die in de kist lag, te
woelen, en raakte daarbij een klein kistje aan. Zij vroeg haar echtgenoot: “Wat
is dat voor kistje, meneer Mohamed?” En hij verzuchtte: “Dat is het kistje ….
dat is het kistje, dat niet het mijne is, begrijp je? Blijf er vanaf! Dat
kistje is van de Radertjes des Tijds,
het is er om moeilijke tijden door te komen, een appeltje voor de dorst”, en
zij riep verbaasd uit: “Gekke man, hoe kan dat nou? Dit is niet jouw kistje?”
En hij antwoordde: “Inderdaad, dat is niet mijn kistje, ik heb je toch gezegd
dat het niet mijn kistje is!” En weer schoot hem het verlies van het goud door
het hoofd en hij zei haar: “Ik heb de schaal in de kledingkist verstopt, en jij
hebt die kist open gemaakt en de schaal eruit gehaald, niet waar? Wie is er hier
nu gek?”
Zij raakte
geïrriteerd en zei hem: “Wat is nou de waarde van granaatappelschillen? Dat is
toch maar afval?” Hij zei spottend tegen haar: “Praat jij me over het schoon
houden van het huis? Kijk toch eens goed om je heen, hoe vies het hier is, en
daar is het nog smeriger. Ik zeg er niets van en ik wil je niet kwaad maken,
maar als jij het wilt hebben over het schoonmaken van het huis… is dit nog een
huis? Maar ik was tevreden met alle minpunten, ook al stapelde het ene probleem
na het andere zich op. Ik heb je laatst
nog gezegd, nietwaar , pak dat kistje maar, het is niet mijn kistje, het kistje met jouw bruidsschat!” En Mohamed
Aroesie liep boos weg. Deze woordenwisseling was haar niet in de koude kleren
gaan zitten. Zij begon in huis de vloer aan te vegen en op te ruimen, schoon te
maken en alles op z’n plaats te zetten en oude versleten spullen weg te
doen. Toen dacht ze aan het kleine
kistje, maakte de kledingkist open, haalde het kleine kistje tevoorschijn van
onder de kleren vandaan en zei bij zichzelf: “Waarom is dit kistje hier, als
mijn echtgenoot niet de eigenaar ervan is?” Zij dacht dat het weleens gevaarlijk zou kunnen zijn
….. Ze deed de deur open en bleef om zich heen kijken, nu eens die kant op dan
weer de andere kant op. Zij zag een man die naderbij kwam en zij vroeg hem: “Bent
u de Radertjes des Tijds?” Deze man dacht dat alle vrouwen als ze hem
aanspraken, wel slecht moesten zijn, en sputterde tegen. Zij begreep er niets
van. Daarom riep zij een andere man aan en stelde hem de vraag of hij dacht dat
zij met hem spotte. Die week achteruit en ging er vandoor. Toen riep ze een
derde man en vroeg hem: “Bent u de Radertjes des Tijds” en hij kaatste meteen
terug, omdat hij zag dat ze gek was: “Ja wel degelijk, dat ben ik! Wat wenst u
van Mij?” En zij zei hem: “Hier is je pakje. Ik wil het niet in mijn huis!” Zij
overhandigde hem het kistje vliegensvlug.
De man aarzelde even en nam
vervolgens het kistje aan en ging ermee vandoor.
Toen Mohamed Aroesie thuis
kwam, vertelde ze hem, dat ze zich had voorgenomen om aan zijn wensen tegemoet
te komen: zij had schoongemaakt in huis, opgeruimd, en alle oude overtollige
spullen van de hand gedaan. Ook het
kleine kistje had ze aan zijn eigenaar Radertjes van Tijd teruggegeven. Alles
vertelde ze tot in de details.
Er welde meteen een snik in Mohamed op, waarbij hij bijna het bewustzijn
verloor. Het ging vanzelf. Hij verklaarde haar: “Oh nee, nee, nee, alles in
huis heb je aan kant gemaakt, alles wat ik in huis bewaarde heb je zonder erop
te letten of het nu goed of slecht was weggebracht, het zij zo. Ik ben alles
kwijt. Ik ben de gekst van ons tweeën, ik ben gekker dan jij, jij hebt mij niet
willen trouwen, maar ik wenste mij een vrouw
die niets wist, die niet kon lezen, niet kon schrijven, die het huis
niet zou uitgaan of als een mens kon leven, ja, ja, ik had mijn moeder moeten geloven: een vrouw
met die kwaliteiten kan het leven niet aan en zij moet wel gek zijn. Maar ik
ben nog gekker, ik ben de gekste van ons tweeën, nee, nee, nee, ik kan niet met
je leven, ik ga je verlaten, ik ga je verlaten, ik ga je verlaten, het huis, de
grond, ik ga weg hier vandaan, weg van het land van de alom aanwezige God.”
Daarop reageerde ze in al haar naïviteit: “Mijn God, meneer Mohamed, waar wil
je dan naartoe?” Daarop gaf hij spottend ten antwoord, terwijl hij al met een voet
buiten stond en het andere op de drempel van de deur: “Naar de
vrouwengevangenis waar geen bed is om te slapen en geen stoel om op te zitten,
naar een plek waar ik niemand ken en waar geen deur is of ligbank, naar de
bergen.”
En hij ging er boos vandoor, maar Foufouya pakte vlug de deur uit de
hengsels, pakte een krukje, nam deze spullen op haar schouders, en volgde hem.
Nadat
Mohamed een lange afstand had afgelegd, kwam hij bij de bergen, en hij had geen
zin om het bergpaadje te beklimmen, omdat hij moe was. Hij ging zitten om te
rusten, en at een stukje om aan te sterken en toen kwam daar op hem afgelopen
Foufouya die een deur op haar rug droeg en een krukje. Hij kon z’n ogen niet
geloven, en merkte verbaasd op: “Foufouya!”. Zij gaf ten antwoord: “Ja,
mijnheer Mohamed, ik ben het.” Hij moest lachen en zei haar: “Ongelukkige gek!
Jij weet echt van geen kwaad.” En zij antwoordde hem in alle eenvoud: “Toen ik u
hoorde zeggen ‘ik ga naar de vrouwengevangenis waar geen vensters zijn en geen
stoelen, dat je naar een plaats zou gaan waar niemand je kent en waar geen deur
is of bed, naar de bergen’, toen heb ik de deur op mijn rug genomen en de
kruk.” Mohamed lachte om haar naïviteit. De zon stond op het punt onder te gaan
en er lag een lange nacht voor hen. Daarom zei hij haar: “Ik ga een plaatsje
voor ons zoeken om te overnachten. Morgenochtend gaan we naar huis terug.”
Mohamed zag
dichtbij hen een hoop grote stenen en daar legde hij de deur netjes boven op om
op te kunnen slapen. Er was nog geen uur verstreken, toen een stel boeven bij
hun plek kwam. Zij hadden net een rijkaard beroofd. Zij hadden zich naar de
bergen gehaast om aan de achtervolgers van het dorp te ontkomen. Toen de boeven
de hoop stenen zagen zonder dat ze de deur die er bovenop was gelegd opmerkten,
dachten ze dat ze daaronder in de grot tussen de stenen een mooie schuilplaats hadden
gevonden. Zij gingen in deze “grot” slapen. Mohamed was door ze wakker
geworden, maar hij verroerde geen vin en maakte Foufouya niet wakker. De boeven
gingen slapen en een geweldig gesnurk klonk op. En plotseling schrok Foufouya
wakker. Zij wilde opstaan. Maar haar echtgenoot verbood het haar. Hij vroeg
haar weer te gaan slapen. Daarop zei ze hem dat zij moest plassen. Hij beviel
haar op haar plaats te blijven en gaf haar zijn keppeltje om in te plassen.
Toen dat gedaan was, viel ze weer in slaap. Daarop werd ze weer wakker en nu
wilde ze ook weer opstaan, en weer verbood hij het haar. Maar zij moest ditmaal
poepen. Daarop gaf hij haar zijn schoudertas ,
“de sjekara”, een chique tas van
leer, waarin hij zijn geld en kleine andere dingen met zich meenam onderweg. Ze
poepte erin en viel weer in slaap. Toen was ze ineens weer klaar wakker. Dit
keer ging ze rechtop staan en begon ze te dansen boven op de deur. Ze gaf zich zelf
de maat aan, en ze zei: “Er is mij een dans te binnen geschoten”, en ze danste er
stevig stampend op de deur op los als een flamencodanseres. De boeven hoorden
boven zich trappelen en zij dachten dat het de paardenhoeven waren van de
achtervolgers en dat de dorpelingen hen gevonden hadden, ze sprongen bevreesd
op, doodsbang, en vlug gingen ze er als ratten vandoor, en vergaten wat ze bij
zich hadden aan buit.
Toen Mohamed
Aroesie zag dat ze ver weg waren en achter de bergen verdwenen, haalde hij
opgelucht adem. In hun schuilplaats trof hij parels, diamanten en veel goud
aan, dat hij met zich meenam. Hij ging terug naar huis met Foufouya en Mohamed
Aroesie werd een gezien en schatrijk man. Hij kocht een huis voor Foufouya en nam
voor haar een werkster in dienst. Ook kocht hij voor zichzelf een huis en
trouwde hij een andere vrouw, die wel het leven kende en hoe je moest omgaan
met mensen, hoe je erbij op bezoek ging en hoe je bezoek ontving. En Foufouya
kreeg ….. psychiatrische zorg.