De stand van zaken.
Klik hier voor de originele teksten.
Ik wil hieronder de balans opmaken van de argumenten die
vóór de publicatie van deze klassieke grappen op dit blog pleiten. Het
kwantitatieve argument is daarin niet doorslaggevend. Maar een geschat (omdat
Google Explorer- hits niet telt) aantal bezoekers van dit blog van ongeveer 50
per week, wat optelt tot ongeveer 4000 hits per jaar, is wat mij betreft geen
slechte score.
Het kwalitatieve argument is ingewikkelder. Ik wil
beoordelen, waarom ik het van belang vind deze grappen te publiceren. Daartoe
ben ik eerst bij de filosofie van Wittgenstein te rade gegaan om uit te komen
bij Nietzsche. Zonder meer een merkwaardig tweetal om te combineren. In
tegenstelling tot mijn gewoonte heb ik dit keer geput uit een secondaire bron, nl.
Het Sadistisch Universum van W.F. Hermans uit 1964 , de Bezige Bij, Amsterdam.
Hermans begint zijn eerste “esseej”[12] met een citaat uit Juliette van de
Markies De Sade: “De filosofie moet alles zeggen”. De veronderstelling
is dat je alles in woorden zou moeten kunnen zeggen en vangen. Als je zover
bent, is het een klein kunstje de wereld te verbeteren, omdat je ingezien hebt
wat mis ging. De Sade zelf zag in deze stelling niets[13]: “De ware moraal, mijn vriend, zou niet
kunnen afwijken van de natuur; alleen in de natuur ligt het beginsel van onze
ethische voorschriften en omdat de natuur ons alle misslagen inblaast, kan
niets immoreel zijn.” Op de natuur kon je dus niet corrigeren; onze driften
kunnen we niet de baas, hoe goed we ze ook verwoorden.
Klik hier voor de originele teksten.
Ik wil hieronder de balans opmaken van de argumenten die vóór de publicatie van deze klassieke grappen op dit blog pleiten. Het kwantitatieve argument is daarin niet doorslaggevend. Maar een geschat (omdat Google Explorer- hits niet telt) aantal bezoekers van dit blog van ongeveer 50 per week, wat optelt tot ongeveer 4000 hits per jaar, is wat mij betreft geen slechte score.
Het kwalitatieve argument is ingewikkelder. Ik wil
beoordelen, waarom ik het van belang vind deze grappen te publiceren. Daartoe
ben ik eerst bij de filosofie van Wittgenstein te rade gegaan om uit te komen
bij Nietzsche. Zonder meer een merkwaardig tweetal om te combineren. In
tegenstelling tot mijn gewoonte heb ik dit keer geput uit een secondaire bron, nl.
Het Sadistisch Universum van W.F. Hermans uit 1964 , de Bezige Bij, Amsterdam.
Hermans begint zijn eerste “esseej”[12] met een citaat uit Juliette van de Markies De Sade: “De filosofie moet alles zeggen”. De veronderstelling is dat je alles in woorden zou moeten kunnen zeggen en vangen. Als je zover bent, is het een klein kunstje de wereld te verbeteren, omdat je ingezien hebt wat mis ging. De Sade zelf zag in deze stelling niets[13]: “De ware moraal, mijn vriend, zou niet kunnen afwijken van de natuur; alleen in de natuur ligt het beginsel van onze ethische voorschriften en omdat de natuur ons alle misslagen inblaast, kan niets immoreel zijn.” Op de natuur kon je dus niet corrigeren; onze driften kunnen we niet de baas, hoe goed we ze ook verwoorden.
De Sade wilde juist het omgekeerde aantonen: als je alles in
woorden uitdrukte, verwoordde je ook gruwelijkheden, die gewoon bleven bestaan,
ook al verwoordde je ze. Je zorgde er misschien zelfs voor dat ze konden
blijven voortbestaan. De Sade wilde aantonen, dat misstanden eigen waren aan de
natuur; “ natuurrampen” –of het nu om oorlog ging of om een tsunami—hadden
altijd het laatste woord. Hiermee liep De Sade vooruit op de stelling van
Wittgenstein, dat je niets in woorden kon vastleggen, omdat de betekenis van
het woord afhankelijk was van het moment. Hermans laatste “esseej” gaat dan ook
over Wittgenstein met de titel “Wittgenstein’s levensvorm”.
Volgens Wittgenstein was het het moment dat besliste
welke speling van het woord in een bepaalde context betekenis voortbracht, d.w.z.
de wijze waarop het verstaan werd of niet. En als je niet van het dynamische
karakter van woorden uitgaat, krijg je humor. Een statisch tekstbegrip is
belachelijk, wat Wittgenstein demonstreert met de volgende bewering: “Waarom kan mijn
rechterhand mijn linkerhand geen geld geven?”[14]Statisch opgevat zou de bewering inhouden dat de ene hand in
alle gevallen altijd iets aan de andere hand kan geven. In het geval de ene
hand geld aan de andere geeft, leidt dit tot een absurde, humoristische
uitspraak, die misschien op corruptie slaat. Maar de eenduidigheid van de tekst
is verloren gegaan. Er is ruimte rond de woorden ontstaan, de tekst is nu dynamisch,
niet statisch meer.
Merkwaardig is de overeenkomst van het Wittgenstein citaat met het trickster-verhaal van de Noord-Amerikaanse Winnebago-Indianen[15]:
“Te midden van dit gedoe greep zijn linker hand
plotseling de bizon beet. ‘Geef terug, dat is van mij. Hou daarmee op of ik ga
mijn mes tegen je gebruiken.’ Dat was wat de rechter hand zei. ‘Ik snij je in
stukken. Dat is wat ik ga doen!’ Toen liet de linkerhand de bizon los. Maar
even later tastte de linkerhand weer toe, maar pakte ditmaal niet de bizon, maar
de rechterhand beet, bij de pols. …. De ruzie werd een heftig laag bij de
gronds gevecht, en de linker arm was er na verloop van tijd erg slecht aan toe.
‘Oh, oh, waarom heb ik dit gedaan? Waarom? Ik snap het niet. Ik heb mezelf pijn
gedaan!” De linker arm bloedde overvloedig…”
Volgens de jokeprofessor van Berkley California, Alan Dundes, waren het beursspeculanten en gevangenen die aan de basis staan van de eerste
grappen. Het is dan ook niet toevallig
dat in het citaat van Wittgenstein en in dat van de Winnebago de twee terreinen
voorkomen waarop de humor kon gedijen. Het thema van de linker- en de
rechterhand is universeel. In de grap zit volgens mij een essentie van humor
verborgen waarvoor eigenlijk alleen Greshon Legman (No laughing matter)
oog had: volgens hem zit in humor een verborgen tendens om geweld tegen vrouwen
te verdoezelen. Ik zou het nog breder willen trekken: in humor worden
agressieve aandriften geneutraliseerd, voor zolang het duurt.
Humor duikt vooral op in soldaten-literatuur, in
conflictsituaties, die weleens uit de hand zouden kunnen lopen. Humor ligt dus
dicht bij die natuurwetten van De Sade, waarin de natuur de overhand zou kunnen
krijgen en al onze driften open en bloot aan het daglicht treden. Het is
zinloos er iets tegen te ondernemen. Het is de natuur, die opspeelt, beteugeld
door wetenschap.In deze grap van rond 350 vóór Chr. komt dit mooi tot
uitdrukking[16]
Mijnheer Djeh’a en de Leider (Caïd) van zijn land.
De Leider hield zielsveel van vrouwen. Mijnheer Djeh’a
die regelmatig bij hem op bezoek kwam, berispte hem hiervoor: ‘Hoe kun je –en
jij bent nog wel onze Leider— het zo met alle vrouwen aanleggen. Hou je een
beetje in. Vrees de Heer! Het maakt je te schande.’ Deze woorden troffen de
Leider diep in z’n hart.De Leider had als werkster een vrouw van een geweldige
schoonheid. Zij merkte de neerslachtigheid van haar baas op en vroeg hem: ‘Wat
is er met je aan de hand, mijnheer?’ ‘Djeh’a heeft mij zus en zo gezegd,”
antwoordde hij. ’Is dat alles?’ vroeg ze. ‘Goed geef mij toestemming om naar
zijn huis te gaan. Jij blijft even hier, en komt daarna onverwacht bij Djeh’a
binnenvallen. Dan zul je zien wat ik met hem doe, en je zult je verbazen over
de toestand waarin je hem zult aantreffen.’ ‘Ga maar,’ zei de Leider.Zij vertrok. Toen ze thuis bij Djeh’a aankwam, ging zij vlak
naast hem zitten. Djeh’a was op slag verliefd op haar. Hij schoof op de bank
nog dichter naar haar toe. Zij week terug, liep bij hem vandaan, maar hij ging
haar achterna. ‘Beheers je toch een beetje, mijnheer Djeh’a,’ zei ze tegen hem.
Kom niet dichter bij. Als je dan toch dicht bij mij wilt zijn, laat me dan schrijlings
op je rug zitten; jij kruipt op handen en voeten, terwijl ik op je rug zit.’
‘Vooruit dan maar,’ zei Djeh’a. Zij deed hem een zadel op, deed hem een breidel
aan en een bit in de mond en besteeg hem schrijlings. Zó zette hij zich met
haar op zijn rug in beweging. Op dat moment kwam onverwacht de Leider binnen.
Die kon niet laten op te merken: ‘Maar mijnheer Djeh’a, jij hebt me verboden
vrouwen lief te hebben. Maar wat is dit dan? Kijk eens in welke toestand ik je
hier aantref.’‘Mijnheer’ antwoordde Djeh’a, ‘ik vreesde te zien
aankomen dat je in een ezel zou veranderen, zoals ik nu.’ Daarom moest de
Leider lachen en gaf hem een geschenk.”
Deze grap was in de klassieke oudheid bekend als een grap,
waarin de “leider” Alexander de Grote is, en Djeh’a is daarin Aristoteles,
een van de opvoeders van Alexander de Grote[17]. De clou is duidelijk: de wetenschap kan de
natuurlijke aandriften niet beteugelen.Uit dit ”esseej” tot nu vallen twee dingen op te maken.
Natuurlijke aandriften zijn bron van grappen. Freud dacht er ook zo over en
kwam dan tot de volgende uitspraak[18]:“…humor…is een vorm van lustgewin door intellectuele
arbeid…Het narcisme triomfeert in de humor en houdt de onkwetsbaarheid van het
Ik succesvol staande. .. Het essentiële van humor is dat het Ik weigert zich
door de buitenwereld te laten krenken.”
Maar ook zou je eruit op kunnen maken dat het met het
verwoorden van de werkelijkheid minder hopeloos is gesteld dan je zou
verwachten. Veel grappen van toen doen het nu even goed als vroeger en hebben
dus blijkbaar eeuwenlang dienst gedaan om agressie te beteugelen, zolang het
duurt, wereldwijd. Wittgenstein kan niet helemaal gelijk hebben. Niet alle
woorden zijn tijdgebonden: er zijn er die de eeuwen doorstaan, vooral die in de
vorm van humor. Is dat een reden waarom het vertalen van humor zo
verschrikkelijk moeilijk is? Blijkbaar vormt humor een kier tussen de
werkelijkheid en de gedachte. In die kier kunnen we een glimp opvangen van de
toekomst, als we niet goed met ons gedachtengoed omgaan. Humor legt de
axioma’s, het paradigma, van een gedachte bloot. Het heeft veel weg van wat
Nietzsche in Aldus sprak Zarathustra, in zijn symbolisch taalgebruik als
volgt zegt[19]
:
“Zegen deze kelk, die zich ertoe zet over te lopen, laat
het water in gulden gulpen uit hem vloeien, om overal een weerspiegeling van
zijn zalige glans te verspreiden. Kijk! Deze kelk wil zich ledigen: Zarathustra wil weer mens worden.” Aldus
begon Zarathustra’s ondergang.
Onze woordenschat is als deze beker die overloopt van gulden
humor. Alles wordt erdoor gekenmerkt: de menselijke maat. De reden waarom ik
deze grappen blijf onderzoeken –dit ter afsluiting van het kwalitatieve
argument— lijkt een beginselverklaring: het is de zoektocht naar de symboliek
die schemert tussen de gedachte en de realiteit, verwoord door humor. T’is wat,
wat het is.
In de komende 4 weken staan uitspraken van Wittgenstein
centraal als uitgangspunt voor het vinden van klassieke parallellen.
[12] Voor
schrijfwijze, Sadistisch Universum, Bezige Bij, 1970, in het “Vooraf”.
[13] La Nouvelle
Justine, dl. III, p. 210; Hermans, Sadistisch Universum, 1970, p. 13.
[14] Hermans,
p. 166: Wittgenstein, Schriften 396
[15] Paul
Radin, The Trickster, a study in American Indian mythology, 1956, Philosophical
Library, New York, verhaal 5, pag. 8 .
[16] Moulieras
en Basset: verhaal XXIII.
[17] Zie noot
bij Mouliéras n.a.v. verhaal 23.
[18] Hermans, Universum, p. 29
[19]
Friedrich Nietzsche, Sämtliche Werke, Kritische Studienausgabe, Band 4, Also
sprach Zarathustra, p. 12
Geen opmerkingen:
Een reactie posten