Hoe Gargantua voor de monnik de abdij Thélème (1) liet bouwen..
(In de vertaling van Santford, met veel correcties van mijn hand)
Klik hier voor de originele teksten en noten.
Alleen broeder Jan had nog geen cadeau gekregen. Gargantua
wilde hem abt over Seuillé maken, maar dat sloeg hij af. Toen wilde hij hem abt
maken van Bourgueil of Saint-Florent, of van allebei tegelijkertijd, maar ook
dat sloeg hij af. De monnik antwoordde onomslachtig: “Hoe zou ik aan anderen
leiding kunnen geven, als ik met mezelf geen raad weet? Mocht het zo zijn dat
wat ik voor u gedaan heb, u welgevallig is en u in de toekomst op dezelfde
manier van dienst kan zijn. sta me dan toe een abdij te stichten naar mijn
eigen inzichten.”
Dit verzoek stond Gargantua aan en hij bood hem het landgoed
te Thélème (1) aan, gelegen aan de oevers van de
Loire, twee mijlen van het grote bos van Port Huault vandaan, om er zijn abdij
te bouwen. En broeder Jan vroeg Gargantua toestemming om zijn abdij anders (2) in te richten dan gebruikelijk was voor kloosters,
wat hij mocht. “Allereerst,” zei Gargantua, “moeten er geen muren om het
klooster heen gebouwd worden, omdat andere kloosters zich trots van de wereld afkeren
achter hoge muren.” “Inderdaad,” zei de monnik,” en dat er geen muren moeten
komen, heeft zijn redenen: waar muren zijn, voor en achter, daar wordt veel
geroddeld, bestaat er grote jaloezie en zweert men samen.”
Verder is het in bepaalde kloosters gebruik dat, wanneer er
een of andere gewone vrouw binnenkomt (eentje
van het preutse en zedige slag wel te verstaan), er achter haar meteen wordt
schoongemaakt. Daarom werd er besloten dat als er een non of een monnik per
ongeluk het klooster van broeder Jan zou binnenlopen, er ook meteen nauwgezet
achter ze zou worden schoongemaakt. En omdat het kloosterleven normaal bestond
uit regels met waar en wanneer je ergens moest zijn, werd besloten om nergens
klokken op te hangen, of een zonnewijzer of ander instrument om de tijd in te
kaderen. Werk zou worden verricht naar de gelegenheid en mogelijkheid zich
voordeed. “Want, “ zei Gargantua, “het tellen van de uren, dat is pas echte
tijdsverspilling. Wat voor goeds komt daaruit voort. Het is de grootste
gekkigheid om zijn leven in te richten naar het slaan van de klok (3) in plaats van naar het gezonde verstand.”
En omdat (4) er in die tijd
geen vrouwen in het klooster intraden, als die eenogig, kreupel, gebocheld,
mismaakt, lelijk, gek, onwijs, behekst of versloft waren, trouwens net zo als
dat er geen mannen intraden dan die met staar aan de ogen, met een te grote
neus (5), simpel waren of thuis lastig -- Hier
onderbrak hem broeder Jan: “Tussen haakjes, een vrouw die niet mooi is en ook
niet goed, waar deugt die dan wel voor?” Waarop Gargantua reageerde met: -- “Om
in het klooster te stoppen!” “Ja,” zei de monnik, “en om kousen te stoppen” –
werd er besloten, dat in zijn abdij slechts vrouwen zouden worden toegelaten,
als ze mooi waren, een lief karakter hadden en goed in hun vel staken, en van
de mannen alleen maar die werden toegelaten, die knap, recht van lijf en leden
en talentvol waren.
En omdat er in vrouwenkloosters geen mannen kwamen, tenzij
stiekem en illegaal, bepaalde men, dat er in broeder Jans klooster geen vrouwen
zouden zijn als er geen mannen waren, en ook dat er als er alleen mannen waren
als er ook vrouwen zouden zijn. En omdat zowel de mannen als de vrouwen, als ze eenmaal
ingetreden waren in het klooster, na afloop van een proeftijd ertoe werden
verplicht en gedwongen, er hun leven lang te blijven, bepaalde men, dat de
mannen en vrouwen in de nieuwe orde de volle en algehele vrijheid zouden hebben
om uit te treden, wanneer zij maar wilden.
En omdat de kloosterlingen gewoonlijk drie geloften deden, die van kuisheid, van armoede en gehoorzaamheid, bepaalde men dat in het klooster van broeder Jan, men naar eer en geweten getrouwd kon zijn, dat er ieder rijk kon zijn en vrij te doen was wat hij zelf wilde doen. De leeftijd waarop men kon worden toegelaten, was voor de vrouwen van tien tot vijftien jaar, voor de mannen van twaalf tot achtien jaar (6).
En omdat de kloosterlingen gewoonlijk drie geloften deden, die van kuisheid, van armoede en gehoorzaamheid, bepaalde men dat in het klooster van broeder Jan, men naar eer en geweten getrouwd kon zijn, dat er ieder rijk kon zijn en vrij te doen was wat hij zelf wilde doen. De leeftijd waarop men kon worden toegelaten, was voor de vrouwen van tien tot vijftien jaar, voor de mannen van twaalf tot achtien jaar (6).
De architectuur van de abdij Thélème.
De abdij heeft als architecturaal uitganspunt de zeshoek, de
vorm van een honingraat. Dat is nogal bijzonder, omdat meestal gekozen werd
voor het vierkant en de 45°
gekantelde vorm daaroverheen geprojecteerd, wat een achthoek oplevert. Waarom Rabelais waarschijnlijk voor de
honingraat heeft gekozen, valt in mijn commentaar te lezen (7).
De regels van de abdij.
Heel hun leven richtten zij niet in volgens wetten, statuten
of regels, maar naar hun eigen vrije wil
en inzicht. Zij stonden uit bed op, wanneer het hun uitkwam, dronken,
aten, werkten, sliepen, wanneer zij dat wensten. Niemand wekte ze, niemand zei
hun dat zij moesten gaan eten of drinken, of wat voor andere dingen dan ook te
doen. Zó had Gargantua het bepaald. Hun uitgangspunt was slechts deze regel:
Doe wat je zult willen!(8)
omdat vrije mensen, geboren in een goede familie, goed
opgevoed, die in goed gezelschap verkeren, van nature geneigd zijn het goede te
doen. Dat is wat ze hun eer noemen. Als zulke mensen door vernederende onderdrukking
en dwang te neer worden gedrukt en onderworpen, dan keren ze zich af van deze
nobele innerlijke neiging, waardoor ze spontaan tot het goede zijn genegen om
het juk van onderwerping af te werpen en stuk te slaan, want de mens is altijd
geneigd om dat wat verboden is te doen en te verlangen naar wat ons wordt
geweigerd.
Door deze vrijheid ontstond er een prijzenswaardige wedijver
om dat te doen, waarvan zij zagen dat het aan een iemand behaagde (9). Als een man of vrouw zei: Laten we drinken, dronken
ze allemaal. Als er eentje zei: Laten we spelen, gingen ze allen spelen. Zei
iemand: Laten in de wei gaan stoeien, dan gingen ze allen naar buiten. Ging men
op valkenjacht of gewoon jagen, dan reden de dames uit op hun paardjes (10) en statig voortschrijdende, goed gedresseerde rijpaarden,
met op hun schattige gehandschoende vuist een sperwer, een blauwvoet of een
smelleken (11) ; de mannen hadden andere vogels.
Allen waren zo voortreffelijk opgevoed dat er onder hen
niemand was die niet kon lezen, schrijven, zingen, spelen op welluidende
instrumenten, er geen was die niet vijf of zes talen sprak en er composities in
verzen en proza in kon maken. Nooit zag je zulke koene en hoofse ridders, zo
behendig te voet en in het zadel, of kloeker, flexibeler en vaardiger in de
omgang met de wapens dan die daar woonden. Nooit zag je zulke keurige dames, en
zo lieftallig en weinig vervelend, zo vlug met de naald en met elk eerzaam en
vrij vrouwenhandwerk, als die daar woonden.
Zo kwam het dat wanneer de tijd gekomen was dat een van de
kloosterbroeders, hetzij op verlangen van zijn ouders of om welke andere reden
dan ook, de abdij wilde verlaten, hij een van de dames meenam, die namelijk die
hem tot haar prins had uitverkoren, om met haar te trouwen. En hoewel zij ook
in Thélème in toewijding en vriendschap met elkaar geleefd hadden, in hun
huwelijk gingen ze nog beter met elkaar om, en op eind van hun dagen hielden
zij nog evenveel van elkaar als in de nacht van hun bruiloft.
Ik wil niet nalaten u mede te delen een raadsel opgeschreven
op een grote bronzen plaat gevonden in de fundamenten van de abdij:
Arme mensjes die
altijd maar het geluk verwachten
luister goed en hou
mijn woorden in gedachten.
Ik weet niet of je er
geloof aan moet hechten
aan wat er in de
sterren geschreven staat .
Sommigen laten dat
over aan de kwaden en slechten,
want niemands kennis
van wat te gebeuren staat
zal helpen het
kwalijk Lot te berechten . (12)
etc. etc.