zaterdag 28 oktober 2023

 De Molenaer van Bredero (op ’n rijtje).

Commentaar is te vinden onder de linken op de voorgaande blogs:

Deel 1 en het commentaar en de oorspronkelijke tekst.
Deel 2 en het commentaar en de oorspronkelijke tekst.
Deel 3 en het commentaar en de oorspronkelijke tekst
Deel 4 en het commentaar en de oorspronkelijke tekst  

Wat eraan vooraf ging.


Een vrouw, Trijntje Jans, brengt een bezoek aan de stad Amsterdam, maar komt net te laat om binnen de poorten te worden toegelaten. Zij wil niet de nacht in de openlucht doorbrengen, omdat dat te gevaarlijk is. Zo komt ze terecht bij de Molenaar Piet en zijn vrouw, Aaltje. Na wat heen en weer gepraat, kan ze blijven slapen. Maar de molenaar – en molenaars hebben in die dagen de naam losbandig te zijn – is er meteen op uit eens lekker met haar van bil te gaan.
 

Deel 1: Hoe pakt Piet het aan? Is dat verschillend van nu?

Piet: Maar die meid waar je het net over had, is die een beetje mooi?
Trijntje Jans:  Ze kan ermee door…
Piet : Ben jij niet bang dat jouw man ermee naar bed gaat? Of heeft hij geen zin in een verzetje, als jij niet thuis bent?
Trijntje Jans: Jij denkt slim te zijn, hè Piet?! Nu heb ik pas door dat jij een doortrapte deugniet bent.
Piet : Vrouwtje, hoe kom je daarbij? Denk je dat zulke dingen niet gebeuren?
Trijntje Jans: Zou jij alleen maar om seks met mij te hebben je huwelijk te grabbel willen gooien?


Piet: Wat zullen we nou hebben? Ik heb schijt aan al die moraalridders, als ik eens lekker kan vrijen.
Trijntje Jans:  Beste man, weet je wel hoelang het duurt, voordat een zondig wipje niet meer aan je knaagt? Een getrouwd man zou zelfs aan zoiets niet mogen denken! Met wie kun je meer plezier hebben dan met je eigen vrouw?
Piet: Weet je dan niet dat onze natuur altijd weer op zoek is naar iets anders, fris en fruitig? Dat je van steeds hetzelfde moe en chagrijnig wordt? Verandering van spijs, zeggen ze, doet eten!
Trijntje Jans: Oude kost is goede kost! Die lekkere hapjes die gaan je opbreken. Wie kwaad doet, kwaad ontmoet. Het duurt niet lang of de straf zal over je komen.


Piet: Klets. Een gestolen kusje smaakt beter dan een gewoon zoentje. Heeft de lucht
er last van dat vogelvleugeltjes het doorklieven? Heeft de zee er last van dat er een zeilscheepje overheen vaart? En welke last heeft de aarde ervan dat er velen op rondlopen?
Trijntje Jans: Dat zijn van die dingen die je in ’t algemeen kunt zeggen en waar je naar leeft als het redelijk is. Hoe dan ook mijn man ziet liever dat ik mij kuis gedraag. En hij houdt het bij zijn geliefde huisvrouw.
Piet: Dat doe ik ook! Maar als ik ergens een mooi meisje tegenkom, dan probeer ik het met haar aan te leggen  en met haar een beetje te dollen. Mijn vrouw heeft daar geen bezwaar tegen dat ik eens een ander boterhammetje aflik. Ze is daar echt niet kwaad om op mij: wij blijven even goede vrienden.
Trijntje Jans: Hoor die jongen eens liegen en dat nog wel tegen zijn eigen vader!
Piet: Ik liegen?  
 
Trijntje Jans: Ik denk dat je op mijn man lijkt: ik denk dat die mij ook regelmatig
bedriegt, ik voel het aan mijn water. Want als het al eens een keer in de maand gebeurt, dan mag ik van geluk spreken. En met mij doet hij het dan ook nog op z’n Lubberts. Hij roept je “hallo!” en doet dan verder niks. Ik denk dat het jouw vrouw ook niets doet, als je met een ander meisje gemeenschap hebt. Wat je teveel hebt aan aandrift, dat mag je voor mijn part naar het bejaardenhuis brengen. Het stelt niets voor.
Piet: Tjongejonge! Dat ik bij God toch eens zo’n meisje als jou te pakken zou kunnen krijgen. Ik zou me te pletter zoenen tot ik erbij neer zou vallen. Ik zou er nooit genoeg van krijgen. Mijn god ik word hier zo opgewonden van. Ik hou het niet meer! Het varken moet naar de beer!
Trijntje Jans: Ga dan toch naar je vrouw toe!
Piet: Die wordt me een beetje te vet (vollijvig). Maar meteen toen ik jou zag, was ik stapelverliefd. Mijn lijf deed mij pijn en ik stond te beven als een rietje. En tegelijk sta ik stijf van de drift als een fel rood gekamde haan.
Trijntje Jans: Schaam je, Piet! Hoe kun je zo praten. Wie kwaad doet, gaat naar de hel.
Piet: Kan me niks schelen, als ik maar eens naar hartenlust met je mocht vrijen.
Trijntje Jans: Laten we het erop houden, dat als jij mijn man zou zijn, dan zou ik je laten castreren, zoals ze doen bij ossen en kapoenen. Dan zou je niet zo krols zijn als een kater en overal de kust onveilig maken.
Piet: In godsnaam, castreer me niet, dan ga ik nog liever niet naar de hoeren. Maar alle gekheid op een stokje, Trijn Jans, kom laat me toch eens begaan. Dat begrijp je toch wel: wat is het probleem hier? Dat we eens lekker vrijen? Daarvan zal je man niets merken.
Trijntje Jans: Beste man, wat zeg je me nou? Het is al erg zat dat je mij houdt voor een hoer.
Piet: Wie waagt, die wint. Je mocht mij anders eens houden voor een ijsheilige boer.
Trijntje Jans: Loop naar de hoeren, slimme Piet! Mijn eer is mijn waardevolste bezit.
Piet: Kom, laat mij jou eens lekker pakken. Gun je zelf dat pleziertje !
Trijntje Jans: Maar wat ben jij een raar hitsig mannetje. Ik weet niet, ik zou bijna… God heeft voor ons geleden, en laat Hij me nu in mijn leed met Zijn raad en daad bijstaan!? Schei uit: zo dadelijk komt je vrouw. En als ze jou op heterdaad betrapt, dan zou het weleens verkeerd met je kunnen aflopen. Dan gaat ze mij het huis uitjagen en de deur voor mijn neus dichtgooien. Waar moet ik dan nog heen? Langs de weg bivakkeren? Onder de blote hemel slapen?
Piet: Nee, mijn lief schaapje, daar hoef je niet bang voor te zijn. Ik hoef maar een keertje. Is dat nu teveel gevraagd?
Trijntje Jans: Alles goed en wel, hoe denk je het klaar te kunnen spelen? Want hier kan het niet.
Piet: Niet? Natuurlijk wel! Ik weet wel raad: als we zo dadelijk hebben gegeten, zal ik tegen mijn vrouw zeggen dat ze kan gaan slapen. Ik zal nog even naar de molen gaan om ’s nachts nog wat graan te malen. Ik steek een kaars aan en als die is opgebrand, kom ik een borreltje met je drinken. Ga voor de deur van je slaapkamer zitten, Trijn Jans, en als je mij hoort hoesten en kuchen, dan weet je dat Piet eraan komt. Sta zonder geluid te maken op en doe de deur van de slaapkamer zachtjes open. Je zult niet tekort komen, denk ik.
Trijn Jans: Hoe moet ik me hieruit redden? Wat moet ik doen? Ik ben helemaal uit het lood geslagen.

Wat eraan vooraf ging.


Trijn Jans brengt de vrouw van Piet, Aaltje,  ervan op de hoogte dat Piet het voor elkaar heeft gekregen, dat hij met haar die nacht zal komen vrijen.

Aaltje: Maar waarom?
Trijn Jans: Uit dartele wellust gaan de jonge jongens er nu eenmaal op uit om een vrouw te vinden om mee te trouwen. Hoe het ook zij, zusje, hij heeft er bij mij zolang op aangedrongen, dat ik uiteindelijk ingestemd heb. Wij hebben het volgende bedacht om jou te bedotten. Hij zal bij mij op bezoek komen als er één kaars is opgebrand. Maar nu gaan we het zo doen: kom eens vlug hier, dan ga ik je kleden zoals ik ben aangekleed. Trek mijn mantel aan en ga hier achter je slaapkamerraam zitten op dit krukje. Als hij dan zo graag wil, dan zal hij niet in de gaten hebben, met wie hij in bed ligt. En zo wordt hitsigheid gekoeld, zonder dat hij zondigt. Ik heb ermee ingestemd, omdat ik bang was dat hij kwaad op mij zou worden. Ik hou teveel van mijn man om die te bedriegen. Om jou van dienst te zijn heb ik het spelletje meegepeeld. Jij hebt weleens recht op een lekker potje vrijen, net hoe je het maar hebben wilt! En als hij klaar is, mijn god,  dan zou ik hem eens flink de mantel uitvegen.

Aaltje
: Denk eens goed na: neem je niet een te groot risico? Dit flikt hij mij dus ook steeds, Trijn Jans! Vooruit doe met mij zoals je hebt gezegd. Ga jij maar in mijn bed slapen. Wees maar niet bang, ik zal de rest stilletjes afhandelen. Ik ga de vreemde vogel in zijn eigen netten vangen.
Trijn verkleedt Aaltje.
Trijn Jans: Kijk eens aan, Aaltje Melis! Bekijk je zelf eens goed, mij dunkt dat je een heel andere vrouw bent nu.
Aaltje: Lieve help, wat ben ik knap! Een echte schoonheid! Mensenkinderen, wat heb ik een zin om die wilde man in mijn strikken te vangen!
Trijntje Jans: Doe de deur open als je hoort hoesten en zuchten. Nou, welterusten!
Aaltje: Droom lekker, Trijn Jans, slaap zacht! Nou ga ik hier bij het raam zitten met een brandend kaarsje. Hola! Ik blaas de kaars uit. En wacht stilletje zonder te klagen op de heilige weldaad.

Wat er staat te gebeuren:


Piet de echtgenoot van Aaltje, stopt zijn eigen knecht bij zijn vrouw in bed, zonder dat hij dat weet.
Piet komt op.
Piet: Goddegod, wat is dat een afzien! Soms dan steigert het paard al voor je er goed en wel op zit, mijn god nog toe. Ik heb me een paal zo recht opstaand en scherp geslepen dat je er een paard aan vast zou kunnen zetten. Zo moet je ze besluipen, die verrekte stadskatten. Ze zijn wat ze zijn: wij molenaars weten wel, hoe we die katten moeten aanpakken. Ik heb daar net in de schuur drie rauwe eieren leeg geslurpt, da’s goed voor de potentie. Dat zal wel genoeg zijn. Je slaapt toch niet Trijn Jans? Doe open!! Suusss, doe stilletjes open, dat de deur niet piept. Suss, suuss, maak mijn vrouw niet wakker. Prachtig, ik hou nog veel meer van je, nu je dit zo handig en rustig aanpakt.
Piet verlaat het toneel en gaat de slaapkamer in van Trijn Jans, waar zijn eigen vrouw Aaltje post heeft gevat in de plaats van Trijn Jans.
Even later komt hij tevreden het toneel weer op.
Piet: Wij mogen dan nog zoveel van onze boerinnen houden, ze halen het niet bij de stadsen. Die overtreffen ze bij verre. Nou, ik ga maar weer eens naar de molen. Ho, wie hebben we daar? Joosje mijn knecht? Slaap je?

Joost:
Nee ik ben klaar wakker. Niet iedereen die snurkt, ligt te slapen. Goddomme, baas, je zit me op te geilen. Zou ik dan eindelijk eens met de neus in de boter vallen? Wat zou ik d’r knuffelen (snobbelen), strelen en kroelen (woelen), mijn god. Ik kan niet wachten.
Piet: Zo, heb je er zin in? Ik geef je toestemming, ik ben een ruimdenkend man. Wil jij eens in mijn plaats gaan? Nou, wil je dat? Hup, ga d’r op af, voor ik het doe!
Joost gaat de kamer van Trijn Jans binnen, waar eigenlijk de vrouw van Piet, Aaltje, zit. Piet blijft alleen achter op het toneel.
Piet: Ik zou graag dat je me zoent, zei de meid. Als je het niet doet, ben ik boos op je. Ik weet niet, hoe het komt dat ik zo blij ben.


Wat eraan vooraf ging.



Trijn Jans  brengt een bezoek aan de stad Amsterdam. Maar de poorten gaan dicht voor het donker worden van de nacht, vlak voordat zij aankomt. Zij kan dus niet in de stad slapen. Daarom stapt ze naar een molen en vraagt de molenaar en zijn vrouw of zij bij hen mag overnachten. Dat mag, maar de molenaar, Slimme Piet , ziet zijn kans schoon om een nacht van plezier met deze bijzonder mooie vrouw, Trijn Jans, door te brengen, zonder medeweten van zijn vrouw, Aaltje Melis. Trijntje stemt in na aandringen van Piet. Trijn verklapt Piets plan aan zijn vrouw en stelt voor dat Aaltje de plaats van Trijntje inneemt, zonder dat hij daarvan op de hoogte is. Aaltje stemt toe en ontvangt haar eigen man met open armen. Piet vindt dat zijn knecht ook toe is aan een extraatje, en stuurt hem naar het kamertje, waar volgens hem Trijntje slaapt, maar in werkelijkheid zijn eigen vrouw, Aaltje. Als de knecht, Joost, de kamer binnenkomt, gaat het mis.
Je hoort Aaltje tekeer gaan vanuit haar kamer tegen Joost, de knecht.
Aaltje (vrouw van Piet): Jij luizige schelm!  Met wie denk je te maken te hebben? Is dit de liefde, waarop jij me denkt te kunnen onthalen, luizenbos, viezerik? Jij hoerenjong, gij losbol! Ik ben te fatsoenlijk om met overspel mijn ziel op spel te zetten helemaal voor niets. Jij echtbreker, trouweloze verrader, jij eerloze bedrieger. Durf jij, schoft, mij te zeggen dat je me lief hebt?....
Joost rent naar buiten.
Joost:  Ik kan het niet, ik durf het niet..
Piet: Wat is er met jou aan de hand? Ging het niet goed? Wou ze niet open doen?
Joost: Nee, dat is het niet, ze deed wel open…
Piet: Je kon toch wel één keertje, toch?
Joost: Ja, dat wel….maar..
Piet: Goed, maar waarom ben je dan zo verdrietig? Dat is dan toch wel vreemd, niet? Je moet je schamen, sufferd. Kijk toch eens hoe je daar met hangende pootjes staat. Wat ben jij nou voor knecht?!  Zo is het nou eenmaal: een uil blijft altijd een uil. Wat is er toch? Zeg op!
Joost:  Baas, ik heb mij aan de verkeerde vrouw vergrepen. Ik dacht met de burgerin Trijntje van doen te hebben, maar het was uw vrouw!
Piet: Smiecht, schobbejak, schurk. Kon je dan niet zien, wie je voor je had?
Joost: Hoe kon ik dat nou zien: het was stikdonker daarbinnen. U had gezegd dat ik de vrouw die aan het raam zat moest hebben, achter de deur, aan mijn rechterhand, op een nogal laag stoeltje. Ik zweer u, ik wist niet anders dan dat het uw liefje was, die zo fijntjes door u ertoe was overgehaald. Pas toen hij (wijst naar beneden) er helemaal voor klaar stond, begreep ik mijn vergissing. Uw vrouw raasde en ging me tekeer en schreeuwde mij toe. Ik pakte mijn broek, en liep ermee in de hand ervandoor. Het is niet van belang, want zij wist volgens mij niet dat ik het was. Dus waarom getreurd?
Piet: Maar ik weet het nu wel. Dat doet mij zeer. Je hebt me alle plezier vergald. Nee, Joostje, wij kunnen niet meer samen door een deur: jij vliegt de deur uit! Heb je me goed begrepen!? Hoe zou ik samen met haar in één huis kunnen wonen, nu ze met jou het bed heeft gedeeld. Daar is je geld. Neem je plunjezak op de schouder, pak je kousen en schoenen, en vertrek. Nee, ik ben niet nijdig, maar ik kan er niet tegen dat ze mijn vrouw zoenen.
Joost:  Maar baas, hoe kon ik nou weten dat het uw vrouw was? U hebt me zelf gevraagd om ernaartoe te gaan! Er was geen haar op mijn hoofd die dat had bedacht.
Piet:  Het is mijn schuld, ik weet het. Daarom doet het me ook zoveel verdriet. … Ik zal nooit meer zolang ik leef een andermans vrouw afsnoepen.

 Dat Gij niet wilt dat u geschiedt
En doet zulks an een ander niet.

 

’t Kan verkeren.

 

 

vrijdag 20 oktober 2023

 Ontknoping: De Molenaer van Bredero.

Commentaar inleiding: verschil Klassieke Humor en Sprookjes als aankondiging van drie Sprookjes van Grimm, en een koddig verhaal van Tijl Uilenspiegel. 



Wat eraan vooraf ging. 

Trijn Jans (1) brengt een bezoek aan de stad Amsterdam. Maar de poorten gaan dicht voor het donker worden van de nacht, vlak voordat zij aankomt. Zij kan dus niet in de stad slapen. Daarom stapt ze naar een molen en vraagt de molenaar en zijn vrouw of zij bij hen mag overnachten. Dat mag, maar de molenaar, Slimme Piet (1), ziet zijn kans schoon om een nacht van plezier met deze bijzonder mooie vrouw, Trijn Jans (1), door te brengen, zonder medeweten van zijn vrouw, Aaltje Melis (1). Trijntje stemt in na aandringen van Piet. Trijn verklapt Piets plan aan zijn vrouw en stelt voor dat Aaltje de plaats van Trijntje inneemt, zonder dat hij daarvan op de hoogte is. Aaltje stemt toe en ontvangt haar eigen man met open armen. Piet vindt dat zijn knecht ook toe is aan een extraatje, en stuurt hem naar het kamertje, waar volgens hem Trijntje slaapt, maar in werkelijkheid zijn eigen vrouw, Aaltje. Als de knecht, Joost (1), de kamer binnenkomt, gaat het mis.


Je hoort Aaltje tekeer gaan vanuit haar kamer tegen Joost, de knecht.
Aaltje (vrouw van Piet): Jij luizige schelm (2)!  Met wie denk je te maken te hebben? Is dit de liefde, waarop jij me denkt te kunnen onthalen, luizenbos, viezerik? Jij hoerenjong, gij losbol! Ik ben te fatsoenlijk om met overspel mijn ziel op spel te zetten helemaal voor niets. Jij echtbreker, trouweloze verrader, jij eerloze bedrieger. Durf jij, schoft, mij te zeggen dat je me lief hebt?....


Joost rent naar buiten.
Joost:  Ik kan het niet, ik durf het niet..
Piet: Wat is er met jou aan de hand? Ging het niet goed? Wou ze niet open doen?
Joost: Nee, dat is het niet, ze deed wel open…
Piet: Je kon toch wel één keertje, toch?
Joost: Ja, dat wel….maar..
Piet: Goed, maar waarom ben je dan zo verdrietig? Dat is dan toch wel vreemd, niet? (3) Je moet je schamen, sufferd. Kijk toch eens hoe je daar met hangende pootjes staat. Wat ben jij nou voor knecht?!  Zo is het nou eenmaal: een uil blijft altijd een uil (4) . Wat is er toch? Zeg op!
Joost:  Baas, ik heb me aan de verkeerde vrouw vergrepen. Ik dacht met de burgerin Trijntje van doen te hebben, maar het was uw vrouw!
Piet: Smiecht, schobbejak, schurk. Kon je dan niet zien, wie je voor je had?
Joost: Hoe kon ik dat nou zien: het was stikdonker daarbinnen. U had gezegd dat ik de vrouw die aan het raam zat moest hebben, achter de deur, aan mijn rechterhand, op een nogal laag stoeltje. Ik zweer u, ik wist niet anders dan dat het uw liefje was, die zo fijntjes door u ertoe was overgehaald. Pas toen hij (wijst naar beneden) er helemaal voor klaar stond, begreep ik mijn vergissing. Uw vrouw raasde en ging me tekeer en schreeuwde mij toe. Ik pakte mijn broek, en liep ermee in de hand ervandoor. Het is niet van belang, want zij wist volgens mij niet dat ik het was. Dus waarom getreurd?
Piet: Maar ik weet het nu wel (5) Dat doet mij zeer. Je hebt me alle plezier vergald (6) . Nee, Joostje, wij kunnen niet meer samen door een deur: jij vliegt de deur uit! Heb je me begrepen!? Hoe zou ik samen met haar in één huis kunnen wonen, nu ze met jou het bed heeft gedeeld. Daar is je geld. Neem je plunjezak op de schouder, pak je kousen en schoenen, en vertrek. Nee, ik ben niet nijdig, maar ik kan er niet tegen dat ze mijn vrouw zoenen.
Joost:  Maar baas, hoe kon ik nou weten dat het uw vrouw was? U hebt me zelf gevraagd om ernaartoe te gaan! Er was geen haar op mijn hoofd die dat had bedacht.
Piet:  Het is mijn schuld, ik weet het. Daarom doet het me ook zoveel verdriet. … Ik zal nooit meer zolang ik leef een andermans vrouw afsnoepen.

                        Dat Gij niet wilt dat u geschiedt

                         En doet zulks an een ander niet.

 

’t Kan verkeren.