Om me te kleden moest er voor mij een schaap worden gekocht.
Levend en wel! En dan ook nog eentje dat zich gemakkelijk liet scheren in onze
aanwezigheid.
Mijn oudere broer, Nagib, ging er eentje kopen op de markt,
dreef het de keuken in door het met alle geweld voor zich uit te duwen:
“Vooruit, naar binnen, m’n schaapje, hop naar binnen! Doe
alsof je thuis bent.”
Had ik al verteld dat mijn moeder een scheerapparaat had?
Nou, nee. Trouwens, zij zou niet geweten hebben hoe ze het zou moeten
gebruiken. Maar wat ze wél had, dat was een schaar, waarmee ze me af en toe
dreigde de oren af te snijden en ze dan aan de deur van de woonkamer vast te
spijkeren, vooral als ik grof was in de mond. U kent ze wel: zo’n Japanse
schaar uit de jaren 20 met het gewicht van een ketel en de omvang van een
snoeischaar. En wonder boven wonder, als ze op de tegelvloer viel, loste dat zomaar
op in poeder.
De schaar stak ze achter haar ceintuur alsof het de hakbijl
was van een piraat, die zich opmaakte om te gaan enteren. Met de half gesloten
rechterhand bracht ze het gevaarte als een bril voor haar ogen, peilde de herkauwer
en riep:
“ Nagib, ga een stuk touw halen!”
We legden een lus om de hals van het schaap en het andere
eind van het touw maakten we vast aan een tralie in het raam.
En zo begon de
rituele dans van het scheren. De dans van het beest zag er niet uit, het zette passen in
alle richtingen, zonder enige artistieke gratie. Het begeleidde zich met zo’n
meelijwekkend geblaat dat je om je heen keek om uit te vinden wie er wel op een
panfluit probeerde te spelen. Nagib lachte en bewoog zich ritmisch naar voren
en achteren door het hele huis heen. De buren klopten op de deur, en verweten
ons minderjarige kinderen te mishandelen. Mijn moeder verloor op geen enkel
moment haar beheersing noch haar vastberadenheid. Als een Sioux-indiaan sprong
ze van het ene been op het andere, tot ze ineens het schaap de rug toekeerde,
en luid uitriep, elke lettergreep beklemtonend, om het ook tot die harde kop
van het schaap door te laten dringen:
“Ik hou niet van wol. Wol is niet goed, helemaal niet goed.
Je hebt er niks aan, niks helemaal niks.. Je kunt er niks van maken, bah….”
“Vlug, vlug, vlug!,” schreeuwde mijn moeder. "Nagib, ga een
bezem halen. Er moet ergens een pluk wol liggen, ja, ik zie het liggen. Kijk
daar tussen zijn poten.”
Op het einde van de dag hadden we een hoop wol in een houten
bak – en een paar stukjes lamsvlees. Mijn moeder was drijfnat van het zweten.
Nagib was zijn stem kwijt, maar zijn ogen waren kurkdroog: hij had zoveel gelachen
en gehuild van het lachen dat hij geen tranen overhad. Hij leek wel veranderd
in een hitsig paard, een gekke mustang, met psychosomatische symptomen. En hij
wilde nergens meer van horen praten, niet van de boksring, niet over danspassen
en zeker niet van de rodeo. Vol tics, overgevoelig, de ogen meer uit dan in
zijn hoofd, de tong uit de mond, liet hij een soort miauwen horen: heb
medelijden, medelijden..!

Vooruit, broertje, kom hier!” zei Nagib, terwijl hij zich
in de handen spoog. Hij greep de herkauwer beet, en legde hem als een meelzak op
zijn schouder en zo bracht hij hem omhoog naar het platte dak van ons huis. Daar
droegen, de zon, de rust en de blauwe hemel alle bij tot het herstel van het
schaap. En tijdens de dag klom mijn moeder naar boven om hem gezelschap te
houden. Als Nagib en ik naar school waren, had zij geen gezelschap om mee te
praten, aan wie ze de laatste nieuwtjes kon toevertrouwen en haar hart kon
luchten. Zij gaf hem gerst, maïskolven, bosjes mint, een emmer melk, een banaan
en een ui als dessert toe.
Zij noemde hem haar “Schatje”, “
Semiradis Sieraad” en vertelde hem al die verhalen die ik al Duizend en Een keer van haar had
gehoord in allerlei toonaarden, zij zong voor hem
treurzangen waarin sprake was van een Hof van Eden, groen van groen gras zo teer dat Gods
engelen ervan aten om op krachten te komen.
Als het Offerfeest aanbrak, moest zij afscheid van de
vertrouweling nemen die wekenlang naar haar had geluisterd en maandenlang niets
had kunnen antwoorden. Op de barbecue roosterde ze koteletjes, poten,
brochettes. Ondertussen liet zij haar tranen de vrije loop.
La civilisation, Ma mére is door Chraïbi geschreven naar
aanleiding van het overlijden van zijn moeder. Hij moest voor haar begrafenis
hals over kop naar Casablanca vliegen, waar zij al begraven was, voordat hij
haar nog een keer kon zien.
Commentaar:

In dit lange verhaal zien we hetzelfde schema terugkomen als
in het Cronopio verhaal van Cortázar dat ik vorige week heb besproken. Het
begin is de koop van het schaap. De verwachting is dat het schaap onwillig is
om vrijwillig onder het oog van toeschouwers zich te laten ontbloten. Door te
doen alsof ze niet in de wol van het schaap geïnteresseerd is, slaagt de moeder
erin wol te pakken te krijgen om een djellaba (
traditionele Marokkaanse kleding, de moeder noemt ze "Bijbelse"kleding) van te maken. Eindresultaat: een kaal beest waar de moeder troost bij zoekt.
Tot zover is het schema Klassiek. Maar ook in dit geval komt er een echo vanuit
hogere idealen ons toespreken, ditmaal een goddelijke: het schaap is een offer
dat een mooie toekomst in het paradijs wacht. Omdat dit in de punchline van de
grap staat, kun je de slotsom dominant verklaren ten opzichte van de rest van
het grappige sprookje. Als je kritisch leest, staat in deze onschuldige tekst onbedoeld
iets over het martelaarschap te lezen! Cortázar had het daar niet zo op
begrepen! En Chraïbi heeft dat al zeker niet zo bedoeld. Maar onbewust werkt
het wel zó.
De tekst heeft natuurlijk grote overeenkomsten met het
verhaal van Foufouya. Ik noem de overeenkomstige elementen: het oor dat aan de deur wordt gespijkerd, de wol van het schaap (die bij Foufouya in goud verandert) en ten
slotte het schaap dat haar in haar koppige eenzaamheid gezelschap houdt. Maar
ook bij Foufouya de uitsmijter: het schaap wordt vrijgelaten. Een
tegenovergesteld resultaat van wat Chraïbi ervan maakt! Het extra slotakkoord
maakt de Foufouya tekst modern. En zoals in het commentaar toen al is gezegd:
Lala Foufouya is een bewerking voor de televisie van een
volksverhaal. Het slotakkoord is ongetwijfeld een latere toevoeging.
De televisieserie was in 1971, terwijl Chraïbi dit boek in
1972 heeft gepubliceerd. Dat hij een variatie op de
Foufouya tekst heeft gemaakt, ligt dus voor de hand. Uit het slotakkoord blijkt
dat hij er een islamitische draai aan heeft gegeven, die er zelfs in de
televisieserie nog niet in was aangebracht. Nu voegde
Plutarchus aan Aesopus verhalen ook een slotakkoord toe in de vorm van de moraal van het
verhaal. Het al dan niet aanwezig zijn van een extra conclusie op het eind van
het Klassieke schema, is daarom nog geen uitsluitsel over de ouderdom van het
verhaal. Je zou wel kunnen zeggen dat het
aan het begin van de christelijke jaartelling voor het eerst zou kunnen zijn
opgeschreven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten