dinsdag 4 december 2018

Het schaap.

Uit: Driss Chraïbi, La Civilisation, ma Mère!....., pag 17-19.

Om me te kleden moest er voor mij een schaap worden gekocht. Levend en wel! En dan ook nog eentje dat zich gemakkelijk liet scheren in onze aanwezigheid.
Mijn oudere broer, Nagib, ging er eentje kopen op de markt, dreef het de keuken in door het met alle geweld voor zich uit te duwen:
“Vooruit, naar binnen, m’n schaapje, hop naar binnen! Doe alsof je thuis bent.” 

Had ik al verteld dat mijn moeder een scheerapparaat had? Nou, nee. Trouwens, zij zou niet geweten hebben hoe ze het zou moeten gebruiken. Maar wat ze wél had, dat was een schaar, waarmee ze me af en toe dreigde de oren af te snijden en ze dan aan de deur van de woonkamer vast te spijkeren, vooral als ik grof was in de mond. U kent ze wel: zo’n Japanse schaar uit de jaren 20 met het gewicht van een ketel en de omvang van een snoeischaar. En wonder boven wonder, als ze op de tegelvloer viel, loste dat zomaar op in poeder.

De schaar stak ze achter haar ceintuur alsof het de hakbijl was van een piraat, die zich opmaakte om te gaan enteren. Met de half gesloten rechterhand bracht ze het gevaarte als een bril voor haar ogen, peilde de herkauwer en riep:

“ Nagib, ga een stuk touw halen!”

We legden een lus om de hals van het schaap en het andere eind van het touw maakten we vast aan een tralie in het raam. 

En zo begon de rituele dans van het scheren. De dans van het beest zag er niet uit, het zette passen in alle richtingen, zonder enige artistieke gratie. Het begeleidde zich met zo’n meelijwekkend geblaat dat je om je heen keek om uit te vinden wie er wel op een panfluit probeerde te spelen. Nagib lachte en bewoog zich ritmisch naar voren en achteren door het hele huis heen. De buren klopten op de deur, en verweten ons minderjarige kinderen te mishandelen. Mijn moeder verloor op geen enkel moment haar beheersing noch haar vastberadenheid. Als een Sioux-indiaan sprong ze van het ene been op het andere, tot ze ineens het schaap de rug toekeerde, en luid uitriep, elke lettergreep beklemtonend, om het ook tot die harde kop van het schaap door te laten dringen:

“Ik hou niet van wol. Wol is niet goed, helemaal niet goed. Je hebt er niks aan, niks helemaal niks.. Je kunt er niks van maken, bah….”

Plotseling draaide ze zich om en wierp zich op het beest, en de beruchte gietijzeren schaar hoorde je knippen.

“Vlug, vlug, vlug!,” schreeuwde mijn moeder. "Nagib, ga een bezem halen. Er moet ergens een pluk wol liggen, ja, ik zie het liggen. Kijk daar tussen zijn poten.”

Op het einde van de dag hadden we een hoop wol in een houten bak – en een paar stukjes lamsvlees. Mijn moeder was drijfnat van het zweten. Nagib was zijn stem kwijt, maar zijn ogen waren kurkdroog: hij had zoveel gelachen en gehuild van het lachen dat hij geen tranen overhad. Hij leek wel veranderd in een hitsig paard, een gekke mustang, met psychosomatische symptomen. En hij wilde nergens meer van horen praten, niet van de boksring, niet over danspassen en zeker niet van de rodeo. Vol tics, overgevoelig, de ogen meer uit dan in zijn hoofd, de tong uit de mond, liet hij een soort miauwen horen: heb medelijden, medelijden..!

Vooruit, broertje, kom hier!” zei Nagib, terwijl hij zich in de handen spoog. Hij greep de herkauwer beet, en legde hem als een meelzak op zijn schouder en zo bracht hij hem omhoog naar het platte dak van ons huis. Daar droegen, de zon, de rust en de blauwe hemel alle bij tot het herstel van het schaap. En tijdens de dag klom mijn moeder naar boven om hem gezelschap te houden. Als Nagib en ik naar school waren, had zij geen gezelschap om mee te praten, aan wie ze de laatste nieuwtjes kon toevertrouwen en haar hart kon luchten. Zij gaf hem gerst, maïskolven, bosjes mint, een emmer melk, een banaan en een ui als dessert toe.


Zij noemde hem haar “Schatje”, “Semiradis Sieraad” en vertelde hem al die verhalen die ik al Duizend en Een keer van haar had gehoord in allerlei toonaarden, zij zong voor hem treurzangen waarin sprake was van een Hof van Eden, groen van groen gras zo teer dat Gods engelen ervan aten om op krachten te komen.


Als het Offerfeest aanbrak, moest zij afscheid van de vertrouweling nemen die wekenlang naar haar had geluisterd en maandenlang niets had kunnen antwoorden. Op de barbecue roosterde ze koteletjes, poten, brochettes. Ondertussen liet zij haar tranen de vrije loop.

La civilisation, Ma mére is door Chraïbi geschreven naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder. Hij moest voor haar begrafenis hals over kop naar Casablanca vliegen, waar zij al begraven was, voordat hij haar nog een keer kon zien.

Commentaar:

In dit lange verhaal zien we hetzelfde schema terugkomen als in het Cronopio verhaal van Cortázar dat ik vorige week heb besproken. Het begin is de koop van het schaap. De verwachting is dat het schaap onwillig is om vrijwillig onder het oog van toeschouwers zich te laten ontbloten. Door te doen alsof ze niet in de wol van het schaap geïnteresseerd is, slaagt de moeder erin wol te pakken te krijgen om een djellaba (traditionele Marokkaanse kleding, de moeder noemt ze "Bijbelse"kleding) van te maken. Eindresultaat: een kaal beest waar de moeder troost bij zoekt. Tot zover is het schema Klassiek. Maar ook in dit geval komt er een echo vanuit hogere idealen ons toespreken, ditmaal een goddelijke: het schaap is een offer dat een mooie toekomst in het paradijs wacht. Omdat dit in de punchline van de grap staat, kun je de slotsom dominant verklaren ten opzichte van de rest van het grappige sprookje. Als je kritisch leest, staat in deze onschuldige tekst onbedoeld iets over het martelaarschap te lezen! Cortázar had het daar niet zo op begrepen! En Chraïbi heeft dat al zeker niet zo bedoeld. Maar onbewust werkt het wel zó.

De tekst heeft natuurlijk grote overeenkomsten met het verhaal van Foufouya. Ik noem de overeenkomstige elementen: het oor dat aan de deur wordt gespijkerd, de wol van het schaap (die bij Foufouya in goud verandert) en ten slotte het schaap dat haar in haar koppige eenzaamheid gezelschap houdt. Maar ook bij Foufouya de uitsmijter: het schaap wordt vrijgelaten. Een tegenovergesteld resultaat van wat Chraïbi ervan maakt! Het extra slotakkoord maakt de Foufouya tekst modern. En zoals in het commentaar toen al is gezegd: Lala Foufouya is een bewerking voor de televisie van een volksverhaal. Het slotakkoord is ongetwijfeld een latere toevoeging.

De televisieserie was in 1971, terwijl Chraïbi dit boek in 1972 heeft gepubliceerd. Dat hij een variatie op de Foufouya tekst heeft gemaakt, ligt dus voor de hand. Uit het slotakkoord blijkt dat hij er een islamitische draai aan heeft gegeven, die er zelfs in de televisieserie nog niet in was aangebracht. Nu voegde Plutarchus aan Aesopus verhalen ook een slotakkoord toe in de vorm van de moraal van het verhaal. Het al dan niet aanwezig zijn van een extra conclusie op het eind van het Klassieke schema, is daarom nog geen uitsluitsel over de ouderdom van het verhaal. Je zou wel kunnen zeggen dat  het aan het begin van de christelijke jaartelling voor het eerst zou kunnen zijn opgeschreven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten