Figuur 1: Tekenaar
onbekend Tsjitsjikov ontsnapt per calèche.
|
Inleiding
Maar hij doet het ook nog eens voorkomen alsof deze
lijfeigenen nog in leven zijn, anders had hij zelf hiervoor belasting moeten
betalen. Na verloop van tijd is hij zelfs een vermogend man, op papier, omdat
hij erg veel lijfeigenen heeft. De hoeveelheid lijfeigenen bepaalt het aanzien
van een Russische heerboer in de tijd van Gogolj (1842). Tsjitsjikov wil natuurlijk
zelf uiteindelijk een eigen boerderij gaan kopen. Daarover moet hij met andere
boeren onderhandelen om ze zover te krijgen zijn “vermogen” aan lijfeigenen te accepteren
als onderpand (hypotheek) voor de verkoop van hun boerderij. Hij wordt tot
driemaal toe eigenaar van een boerderij, maar bij de laatste keer valt hij door
de mand: zijn lijfeigenen zijn in werkelijkheid immers dode zielen en de
opbrengst van de boerderij is onvoldoende om zijn schulden te betalen. Dit keer
kan hij niet zoals alle vorige keren in vliegende vaart in zijn calèche ontsnappen.
Vooral ook omdat hij een innerlijke drang heeft zijn zonden op te biechten, wat
hem belemmert te vluchten. Hij wil schoon schip maken.
De steur.
Figuur 2: Tekenaar
onbekend.
Het volgende fragment uit het Tweede Deel (pag 307-308) laat
zien hoe Klassieke Humor een onoplosbare puzzel kan vormen, een blijkbaar voor
de schrijver ondraaglijk lot. Klik hier voor een Engelstalige versie. Tsjitsjikov zit in een calèche op weg naar een
klant en ziet de volgende scène:
Het geboomte werd dunner, het blikkeren nam toe, en voor zich zagen ze een meer: een watervlakte van een werst of vier in doorsnee. Op de tegenovergelegen oever waren boven het meer de grijze blokhutten van een dorp uitgestrooid. Uit het water stegen kreten op. Tot hun middel, schouders of nek door het water wadend trok een man of twintig een sleepnet naar de overkant. Er was iets aan de hand. Een man, rond als een ton of een watermeloen, en even lang als hij breed was, had zich met de vissen en al in het net verward. Hij verkeerde in een hopeloze situatie en schreeuwde uit alle macht: “Dennis, lummel, geef door aan Kozma! Kozma, pak het uiteinde van Dennis aan! Niet zo hard trekken. Grote (eig. oude) Forma! Ga bij de kleine (eig. jonge) Forma staan. Verdomme! Ik zeg toch dat jullie het net scheuren!” De watermeloen vreesde kennelijk niet voor zichzelf: verdrinken kon hij niet vanwege zijn dikte; hoe hij ook zou duikelen om onder water te raken, hij zou toch omhoog gestuwd worden; ook al gingen er twee man op zijn rug zitten, hij zou als een koppige luchtblaas samen met hen op het water blijven drijven en onder hun gewicht alleen een beetje kreunen en luchtbellen uitblazen door zijn neus. Maar hij was als de dood dat het net zou scheuren en de vis ontkwam, en daarom stonden ook nog eens een paar man vanaf de oever aan touwen te trekken die hun waren toegeworpen.“Dat zal de heer, kolonel Kosjkarkov (de klant), wezen,” zei Selifan (de koetsier van Tsjitsjikov, de held).“Waarom?”“Omdat zijn lijf witter is dan dat van de anderen, ziet u wel, en hij heeft de respectabele dikte van een heer.”De in het net verstrikte heer was intussen een heel eind naar de oever getrokken. Toen hij voelde dat hij bij de bodem kon, ging hij staan en zag op dat moment het van de dam afdalende rijtuig en de daarin gezeten Tsjitsjikov.“Hebt u al gegeten?” riep de heer die, in het net gewikkeld als een dameshandje in een opengewerkte handschoen, met de buitgemaakte vis naar de oever waadde terwijl hij één hand als een zonneschermpje boven zijn ogen hield en de andere omlaag, als de Venus de Medici die uit het badhuis komt.Commentaar:
De zin “De watermeloen…..zijn neus” is een typische Gogol-stijlfiguur.
Het lijkt een ontsporende zin, maar ondanks dat blijft de zin betekenis dragen,
vooral in zijn visuele kwaliteiten. Wat er gebeurt, zie je niet alleen in de
grammatica, maar ook als beeld voor je geestesoog opdoemen. Het Klassieke schema gaat als volgt: De hoofdfiguur (de trickster Tsjitsjikov) komt bij een meer aan, waarin het toekomstige
slachtoffer (de klant) aan het vissen is. Deze heeft zich al in de nesten
gewerkt, en biedt in de punchline als het ware aan: eet deze lekkere dikke vis (steur)
maar op. Opvallend: er is geen moraal. Datgene wat Tsjitsjikov en Gogol in het
tweede deel van de Dode Zielen parten speelt, blijkt al na een oppervlakkige
analyse van de tekst zich aan te dienen: Tsjitsjikov slaagt er niet in om
gelouterd te worden van zijn misdaden. Het geweten ontbreekt, lijkt het wel,
als er geen uitsmijter (moraal) volgt op de laatste handeling in het Klassieke
schema van het verhaal.
Later in het verhaal blijken grote Forma en kleine Forma
veel overeenkomsten te hebben met het slot van het verhaal over Grote Klaas en Kleine Klaas , die we van Andersen kennen, en bij ons bekend staan onder de
naam Groot oog en Klein oog, opgenomen in Sprookjes van de Lage landen. Maar natuurlijk is het hele verhaal rond Tsjitsjikov eigenlijk een groot
trickster-gebeuren.
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten