dinsdag 11 december 2018

Gogol, “Dode zielen”, vertaling Aai Prins, Van Oorschot, Amsterdam, 2014. Tekeningen uit de eerste naoorlogse prisma editie van Dode Zielen met een oorspronkelijke vertaling van S. van Praag  uit 1927. 


Figuur 1: Tekenaar onbekend Tsjitsjikov ontsnapt per calèche.



Inleiding

Rusland in de negentiende eeuw. Tsjitsjikov, de hoofdpersoon uit Dode Zielen, koopt bij heerboeren de contracten van overleden lijfeigenen  op. De boeren willen graag van die overleden lijfeigenen af, omdat ze daarover belasting moeten betalen. Tsjitsjikov ontvangt daarom voor  deze “dode zielen” (dode lijfeigenen) ongeveer 200 roebel per persoon, omdat ze nu geen belasting meer hoeven te betalen. Voorwaarde is wel dat de heerboer doet alsof hij een levende lijfeigene aan Tsjitsjikov verkoopt. De ene boer kan en wil voor dit bedrog meer betalen dan de andere. Dit contract tussen verkoper en koper is geheim. Het heen en weer reizen, het onderhouden van zijn status etc. gerekend als kosten, levert deze handel hem voldoende op als hij een stuk of 100 “dode zielen” heeft kunnen kopen.


Maar hij doet het ook nog eens voorkomen alsof deze lijfeigenen nog in leven zijn, anders had hij zelf hiervoor belasting moeten betalen. Na verloop van tijd is hij zelfs een vermogend man, op papier, omdat hij erg veel lijfeigenen heeft. De hoeveelheid lijfeigenen bepaalt het aanzien van een Russische heerboer in de tijd van Gogolj (1842). Tsjitsjikov wil natuurlijk zelf uiteindelijk een eigen boerderij gaan kopen. Daarover moet hij met andere boeren onderhandelen om ze zover te krijgen zijn “vermogen” aan lijfeigenen te accepteren als onderpand (hypotheek) voor de verkoop van hun boerderij. Hij wordt tot driemaal toe eigenaar van een boerderij, maar bij de laatste keer valt hij door de mand: zijn lijfeigenen zijn in werkelijkheid immers dode zielen en de opbrengst van de boerderij is onvoldoende om zijn schulden te betalen. Dit keer kan hij niet zoals alle vorige keren in vliegende vaart in zijn calèche ontsnappen. Vooral ook omdat hij een innerlijke drang heeft zijn zonden op te biechten, wat hem belemmert te vluchten. Hij wil schoon schip maken.

Gogolj wilde een soort Russische louteringsroman schrijven met de Don Quichotte van Cervantes en de Gargantua en Pantagruel van Rabelais als voorbeelden. De oplichter (trickster)  Tsjitsjikov zou uiteindelijk gelouterd zijn door straf voor zijn misdaden te ondergaan. Dat was de opzet. Maar telkens weer, als een schrijver van écriture automatique, belandde de held in situaties waardoor hij alleen maar slechter werd, grotere misdaden bedreef en meer mensen in gevaar bracht. Het lijkt erop dat Gogolj, maar ook Tsjitsjikov zich niet aan hun lot kunnen onttrekken. Gogolj onderneemt daarvoor zelfs meerdere reizen naar Rome, maar de paus wil hem niet ontvangen. Op zijn laatste terugreis naar Rusland pleegt hij zelfmoord, en verbrandt hij het tweede deel van Dode Zielen. Delen hiervan zijn echter bewaard gebleven.


De steur.


Figuur 2: Tekenaar onbekend.

Het volgende fragment uit het Tweede Deel (pag 307-308) laat zien hoe Klassieke Humor een onoplosbare puzzel kan vormen, een blijkbaar voor de schrijver ondraaglijk lot. Klik hier voor een Engelstalige versie. Tsjitsjikov zit in een calèche op weg naar een klant en ziet de volgende scène: 

Het geboomte werd dunner, het blikkeren nam toe, en voor zich zagen ze een meer: een watervlakte van een werst of vier in doorsnee. Op de tegenovergelegen oever waren boven het meer de grijze blokhutten van een dorp uitgestrooid. Uit het water stegen kreten op. Tot hun middel, schouders of nek door het water wadend trok een man of twintig een sleepnet naar de overkant. Er was iets aan de hand. Een man, rond als een ton of een watermeloen, en even lang als hij breed was, had zich met de vissen en al in het net verward. Hij verkeerde in een hopeloze situatie en schreeuwde uit alle macht: “Dennis, lummel, geef door aan Kozma! Kozma, pak het uiteinde van Dennis aan! Niet zo hard trekken. Grote (eig. oude) Forma! Ga bij de kleine (eig. jonge)  Forma staan. Verdomme! Ik zeg toch dat jullie het net scheuren!” De watermeloen vreesde kennelijk niet voor zichzelf: verdrinken kon hij niet vanwege zijn dikte; hoe hij ook zou duikelen om onder water te raken, hij zou toch omhoog gestuwd worden; ook al gingen er twee man op zijn rug zitten, hij zou als een koppige luchtblaas samen met hen op het water blijven drijven en onder hun gewicht alleen een beetje kreunen en luchtbellen uitblazen door zijn neus. Maar hij was als de dood dat het net zou scheuren en de vis ontkwam, en daarom stonden ook nog eens een paar man vanaf de oever aan touwen te trekken die hun waren toegeworpen.“Dat zal de heer, kolonel Kosjkarkov (de klant), wezen,” zei Selifan (de koetsier van Tsjitsjikov, de held).“Waarom?”“Omdat zijn lijf witter is dan dat van de anderen, ziet u wel, en hij heeft de respectabele dikte van een heer.”De in het net verstrikte heer was intussen een heel eind naar de oever getrokken. Toen hij voelde dat hij bij de bodem kon, ging hij staan en zag op dat moment het van de dam afdalende rijtuig en de daarin gezeten Tsjitsjikov.“Hebt u al gegeten?” riep de heer die, in het net gewikkeld als een dameshandje in een opengewerkte handschoen, met de buitgemaakte vis naar de oever waadde terwijl hij één hand als een zonneschermpje boven zijn ogen hield en de andere omlaag, als de Venus de Medici die uit het badhuis komt.

Commentaar:

De zin “De watermeloen…..zijn neus” is een typische Gogol-stijlfiguur. Het lijkt een ontsporende zin, maar ondanks dat blijft de zin betekenis dragen, vooral in zijn visuele kwaliteiten. Wat er gebeurt, zie je niet alleen in de grammatica, maar ook als beeld voor je geestesoog opdoemen.  Het Klassieke schema gaat als volgt: De hoofdfiguur (de trickster Tsjitsjikov)  komt bij een meer aan, waarin het toekomstige slachtoffer (de klant) aan het vissen is. Deze heeft zich al in de nesten gewerkt, en biedt in de punchline als het ware aan: eet deze lekkere dikke vis (steur) maar op. Opvallend: er is geen moraal. Datgene wat Tsjitsjikov en Gogol in het tweede deel van de Dode Zielen parten speelt, blijkt al na een oppervlakkige analyse van de tekst zich aan te dienen: Tsjitsjikov slaagt er niet in om gelouterd te worden van zijn misdaden. Het geweten ontbreekt, lijkt het wel, als er geen uitsmijter (moraal) volgt op de laatste handeling in het Klassieke schema van het verhaal.

Later in het verhaal blijken grote Forma en kleine Forma veel overeenkomsten te hebben met het slot van het verhaal over Grote Klaas en Kleine Klaas , die we van Andersen  kennen, en bij ons bekend staan onder de naam Groot oog en Klein oog, opgenomen in Sprookjes van de Lage landen. Maar natuurlijk is het hele verhaal rond Tsjitsjikov eigenlijk een groot trickster-gebeuren.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten