De laatste aflevering in de serie “recent”.
Uit: Tijl, Daniël Kehlmann, vertaling uit het Duits door Josephine Rijnaerts, Em. Querido’s Uitgeverij bv, Amsterdam, 2018, pag. 214-216: de illusie.
De nar
boog zich naar hem toe.
“Kijk me
in mijn ogen”
Aarzelend
keek de koning de nar aan. De dunne lippen, de smalle kin, het bonte wambuis,
de kap van kalfsleer; hij had hem een paar keer gevraagd waarom hij zulke rare
kleren droeg, of hij zich misschien als dier wilde vermommen, waarop de nar had
geantwoord:
“Oh, nee,
als mens.”
Daarna
gaf hij gehoor aan het verzoek en keek hem in de ogen. Hij knipperde. Het was
onaangenaam, want hij was niet gewend de blik van iemand anders te trotseren.
Maar alles was beter dan te moeten praten over het feit dat de Zweed (Gustaaf
II, Adolf van Zweden) hem liet wachten, hij had tenslotte zelf om wat afleiding
gevraagd en eigenlijk was hij ook wel een beetje benieuwd naar wat de nar in
het schild voerde. Hij onderdrukte het verlangen om zijn ogen dicht te doen,
hij keek de nar aan.
Het witte
doek schoot hem te binnen. Het hing in de troonzaal en eerst had hij er veel
plezier aan beleefd. ‘Zeg tegen je gasten dat domme mensen het schilderij niet
kunnen zien, zeg dat alleen hoogwelgeborenen het zien, zeg het gewoon en je
zult niet weten wat je overkomt!” Het was om te gillen hoe bezoekers wanhopig
probeerden zich een houding te geven, hoe ze met een kennersblik naar het witte
schilderij keken en knikten. Ze beweerden natuurlijk niet dat ze een echt
schilderij zagen, zo naïef was niemand, vrijwel iedereen begreep heel goed dat
daar een wit doek hing, meer niet. Maar in de eerste plaats waren ze er toch
niet helemaal van overtuigd dat er geen toverij in spel was, en in de tweede
plaats wisten ze niet of Liz (zijn echtgenote) en hij er misschien in geloofden
– en door een koning verdacht worden van domheid of een lage komaf was
uiteindelijk even erg als dom en van lage komaf te zijn.
Zelfs Liz
had niets gezegd. Zelfs zij, zijn fantastische, mooie, maar uiteindelijk niet
altijd even slimme gemalin had naar het schilderij (zie
commentaar 1) gekeken en gezwegen. Zelfs zij wist het niet zeker,
natuurlijk niet, ze was ook maar een vrouw.
Hij had
het ter sprake willen brengen. Liz, had hij willen zeggen, hou op met die
onzin, speel geen toneel! Maar opeens had hij het niet gedurfd. Wat als zij
erin geloofde, ook al was het maar een beetje (zie
commentaar 2), als ook zij dacht dat het doek betoverd was, wat vond ze
dan van hem?
En als ze
er met anderen over praatte? Als ze bijvoorbeeld zei: Zijne majesteit, mijn
gemaal, de koning, hij ziet geen schilderij op het doek, wat voor figuur sloeg
hij dan? Zijn status was zwak, hij was een koning zonder land, een balling (zie commentaar: Achtergrond), volledig aangewezen op
wat men van hem vond, wat moest hij doen als het verhaal de ronde deed dat er
in zijn troonzaal een magisch schilderij hing, dat alleen hoogwelgeborenen
konden zien, maar hij niet? Natuurlijk was er geen schilderij, het was een grap
van de nar geweest, maar nu het doek daar hing, had het zijn eigen macht gecreëerd,
en de koning had tot zijn schrik gemerkt dat hij het niet van de muur kon halen
en er ook niets over kon zeggen. Hij kon niet beweren dat hij een schilderij
zag op de plek waar geen schilderij was, want dat was de beste manier om te
bewijzen dat hij een idioot was, maar hij kon ook niet hardop zeggen dat het
doek leeg was, want als anderen dachten dat daar een betoverd schilderij hing
dat over het vermogen beschikte om een lage afkomst en domheid aan het licht te
brengen, was dat al genoeg om hem volledig voor schut te zetten. Hij kon er
niet eens met zijn arme lieve, naïeve vrouw over praten. Het was lastig en
gecompliceerd. En het was de nar aan wie hij het allemaal te danken had.
Commentaar:
1. Achtergrond.
Daniël
Kehlmann heb ik al eerder genoemd in het commentaar op een Japanse grap: noot 10. De Tijl op het boek van
Daniël Kehlmann is een “bucco” (die
met een brede kaak), een clown die zich toelegt op het uitbaten van het
verschil tussen domme en slimme mensen. De domme is afkomstig van het
platteland; de slimme is van oudsher een stadbewoner. Dat speelt ook in de
hierboven aan gehaalde scène. Maar de beschrijving in de tekst zegt nog iets
heel anders; waarschijnlijk wist de uitgever niet goed hoe hij het verschil tussen de “bucco” en deze door Daniël ten tonele gevoerde clown in beeld kon brengen, de clown van Daniël heeft trekken van een zogenaamde “witte clown” . De Tijl van Daniël Kehlmann lijkt ook veel op onze Jan Klaassen, die trompetter was in het leger tijdens de Tachtigjarige Oorlog. En ten slotte is deze Tijl het
heilige vuur van een sjamaan niet vreemd: “Zou je een dier willen worden?”
“Nee, een mens." Maar ook weer niet helemaal; hij lijkt het meest een
kruising van deze drie types clowns, Jan Klaassen, en een sjamaan.
Daniël
Kehlmann schreef het boek, omdat het 400 jaar geleden is dat de Dertigjarige Oorlog begon : de allereerste wereldoorlog. De koning
in het boek is Frederik V, die in 1619 tot koning Frederik I van Bohemen werd
gekroond in Wenen.
Hij trouwde met Elizabeth Stuart. Elizabeth wordt over het algemeen
gezien als een erg intelligente, mooie vrouw, die omdat zij een oudere broer,
Charles, had, niet op de Engelse troon belandde, hoewel zij er meer voor geschikt
was. Waar koning Frederik I is overleden is onbekend ; misschien was het
inderdaad in de in het boek in al zijn verschrikkelijke finesses beschreven
sneeuwstorm (vergelijk Thomas Mann: De Toverberg). Volgens de website zou hij
op weg naar Amsterdam om de Zilvervloot te bewonderen zijn verdronken. Zijn vrouw, Elizabeth, woonde toen al in Nederland, in Den Haag, in
het huis van Oldenbarnevelt. Met “de Zweed” wordt Gustaaf II, Adolf van Zweden
bedoeld , die koning Frederik I geen
aandeel in zijn zegetocht gaf, hoewel ze beiden lutheraans waren. Koning Frederik
I heeft zijn naam Winterkoning te danken aan de omstandigheid dat hij één
winter lang als koning in Wenen resideerde.
2. Commentaar
1 en 2.
In het boek wordt hetzelfde verhaal door Tijl ook
aan Elizabeth (Liz), de echtgenote van de koning, verteld en ook zij vertelt
haar man niet dat op het schilderij niets valt te zien. Op die manier wordt het
schilderij een metafoor voor het huwelijk, waarin je nooit elkaar kunt leren
kennen, ook al laat je je door beroemde schilders als Rembrandt ten voeten uit
schilderen als Het joodse bruidje.
En, ook al leef je een leven lang samen en neem je samen alle belangrijke
beslissingen, je blijft in wezen vreemden voor elkaar. Het is een illusie dat
je elkaar volledig zou kunnen leren kennen, en het streven ernaar is “grappig”: we houden ons zelf voor de gek. Daniël Kehlmann sluit hiermee aan op de moderne filosofie die er vanuit gaat
dat je niet kunt bewijzen wat er is en wat er niet is , een stapje verder dan het
existentialisme. Met het op die manier denken over de werkelijkheid was al een
begin gemaakt door Plato wat nu weer veel weerklank kent.
S-1: De
beginsituatie is de wachtkamer op het slagveld, nadat Gustaaf Adolf een
beslissende slag heeft gewonnen. De koning moet dan aan het schilderij denken
dat hij in de troonzaal had hangen, waarop niets te zien was.
S-3: Hij
gaat ervan uit dat niemand dom of niet een hoogwelgeborene wil zijn. Dat blijkt
ook het geval te zijn, omdat niemand durft te zeggen dat het doek leeg is.
S-2:
Daardoor wordt elke situatie dubbelslachtig
en kan niemand meer op de ander vertrouwen. Zelfs echtgenoot en
echtgenote kunnen niet op elkaar bouwen.
S-4:
Acceptatie dat het leven een illusie is. Iedereen is iedereen een vreemdeling.
Het klassieke schema wordt keurig afgehandeld. Het
geheel heeft echter een hegeliaanse metamorfose ondergaan. Normaal bestaat
de grap uit handelingen (acties); minimaal vier handelingen op een rij maken
de grap. Dat is hier over de hele linie niet meer het geval, er wordt niet
gehandeld, er wordt alleen maar gedacht. De hele grap speelt zich in het hoofd
van de koning af. Dit is de meest vernieuwende invulling van het klassieke
schema tot nu toe.
Misschien
overbodig, maar ik zeg het toch maar: bedenk dat dit verhaal speelt in de
Dertigjarige Oorlog, een godsdienstoorlog. Bij Biesheuvel vinden we in zijn
boek Brief aan Vader in het verhaal Opstapper (pag. 260) de volgende passage:
“Naderhand
werd het Smith (stichter van de christelijke sekte der mormonen) duidelijk dat
de taal der tekens die hij door het wonderbrilletje gelezen had geen Hebreeuws,
geen Nederlands, geen Zweeds, geen Grieks was geweest. De taal bestónd helemaal
niet en was alleen voor diegene te begrijpen die het boek door het brilletje
las…….Het brilletje was spoorloos verdwenen, zeiden de heren met hun bolhoed op
hun knieën. De bril was weg en het gouden boek was weg. ‘Maar God zij dank, wij
hebben de boek in vertaling!’ “
Hetzelfde
gegeven dat alleen een uitverkorene iets ziet dat andere gewone mensen niet
zien, komt in deze passage van Biesheuvel voor. Maar in dit geval wordt er door
veel mensen geloof aan gehecht. Hiervoor wil Kehlmann waarschuwen. De grap van Kehlmann kan alleen
begrepen worden als een radicale afwijzing van een theologische strijd die tot een
oorlog met honderdduizenden slachtoffers heeft geleid. Kehlmann stelt de vraag:
waar was die Dertigjarige Oorlog eigenlijk voor nodig? Iedereen joeg een
illusie na, iedereen dacht iets te zien dat er in feite helemaal niet was. En
Tijl probeert dat iedereen duidelijk te maken, maar het werkte niet. De gewone
mensen leden honger, werden het slachtoffer van plunderende soldaten, de gewone
mensen keken net als Tijl machteloos toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten