dinsdag 18 december 2018

De laatste aflevering in de serie “recent”.

Uit: Tijl, Daniël Kehlmann, vertaling uit het Duits door Josephine Rijnaerts, Em. Querido’s Uitgeverij bv, Amsterdam, 2018, pag. 214-216: de illusie. 

De nar boog zich naar hem toe.
“Kijk me in mijn ogen”
Aarzelend keek de koning de nar aan. De dunne lippen, de smalle kin, het bonte wambuis, de kap van kalfsleer; hij had hem een paar keer gevraagd waarom hij zulke rare kleren droeg, of hij zich misschien als dier wilde vermommen, waarop de nar had geantwoord:
“Oh, nee, als mens.”

Daarna gaf hij gehoor aan het verzoek en keek hem in de ogen. Hij knipperde. Het was onaangenaam, want hij was niet gewend de blik van iemand anders te trotseren. Maar alles was beter dan te moeten praten over het feit dat de Zweed (Gustaaf II, Adolf van Zweden) hem liet wachten, hij had tenslotte zelf om wat afleiding gevraagd en eigenlijk was hij ook wel een beetje benieuwd naar wat de nar in het schild voerde. Hij onderdrukte het verlangen om zijn ogen dicht te doen, hij keek de nar aan.

Het witte doek schoot hem te binnen. Het hing in de troonzaal en eerst had hij er veel plezier aan beleefd. ‘Zeg tegen je gasten dat domme mensen het schilderij niet kunnen zien, zeg dat alleen hoogwelgeborenen het zien, zeg het gewoon en je zult niet weten wat je overkomt!” Het was om te gillen hoe bezoekers wanhopig probeerden zich een houding te geven, hoe ze met een kennersblik naar het witte schilderij keken en knikten. Ze beweerden natuurlijk niet dat ze een echt schilderij zagen, zo naïef was niemand, vrijwel iedereen begreep heel goed dat daar een wit doek hing, meer niet. Maar in de eerste plaats waren ze er toch niet helemaal van overtuigd dat er geen toverij in spel was, en in de tweede plaats wisten ze niet of Liz (zijn echtgenote) en hij er misschien in geloofden – en door een koning verdacht worden van domheid of een lage komaf was uiteindelijk even erg als dom en van lage komaf te zijn.

Zelfs Liz had niets gezegd. Zelfs zij, zijn fantastische, mooie, maar uiteindelijk niet altijd even slimme gemalin had naar het schilderij (zie commentaar 1) gekeken en gezwegen. Zelfs zij wist het niet zeker, natuurlijk niet, ze was ook maar een vrouw.

Hij had het ter sprake willen brengen. Liz, had hij willen zeggen, hou op met die onzin, speel geen toneel! Maar opeens had hij het niet gedurfd. Wat als zij erin geloofde, ook al was het maar een beetje (zie commentaar 2), als ook zij dacht dat het doek betoverd was, wat vond ze dan van hem?
En als ze er met anderen over praatte? Als ze bijvoorbeeld zei: Zijne majesteit, mijn gemaal, de koning, hij ziet geen schilderij op het doek, wat voor figuur sloeg hij dan? Zijn status was zwak, hij was een koning zonder land, een balling (zie commentaar: Achtergrond), volledig aangewezen op wat men van hem vond, wat moest hij doen als het verhaal de ronde deed dat er in zijn troonzaal een magisch schilderij hing, dat alleen hoogwelgeborenen konden zien, maar hij niet? Natuurlijk was er geen schilderij, het was een grap van de nar geweest, maar nu het doek daar hing, had het zijn eigen macht gecreëerd, en de koning had tot zijn schrik gemerkt dat hij het niet van de muur kon halen en er ook niets over kon zeggen. Hij kon niet beweren dat hij een schilderij zag op de plek waar geen schilderij was, want dat was de beste manier om te bewijzen dat hij een idioot was, maar hij kon ook niet hardop zeggen dat het doek leeg was, want als anderen dachten dat daar een betoverd schilderij hing dat over het vermogen beschikte om een lage afkomst en domheid aan het licht te brengen, was dat al genoeg om hem volledig voor schut te zetten. Hij kon er niet eens met zijn arme lieve, naïeve vrouw over praten. Het was lastig en gecompliceerd. En het was de nar aan wie hij het allemaal te danken had.

Commentaar:

    1.    Achtergrond.

Daniël Kehlmann heb ik al eerder genoemd in het commentaar op een Japanse grap:  noot 10. De Tijl op het boek van Daniël Kehlmann is een “bucco”  (die met een brede kaak), een clown die zich toelegt op het uitbaten van het verschil tussen domme en slimme mensen. De domme is afkomstig van het platteland; de slimme is van oudsher een stadbewoner. Dat speelt ook in de hierboven aan gehaalde scène. Maar de beschrijving in de tekst zegt nog iets heel anders; waarschijnlijk wist de uitgever niet goed hoe hij het verschil tussen de “bucco” en deze door Daniël ten tonele gevoerde clown in beeld kon brengen, de clown van Daniël heeft trekken van een zogenaamde “witte clown . De Tijl van Daniël Kehlmann lijkt ook veel op onze Jan Klaassen, die trompetter was in het leger tijdens de Tachtigjarige Oorlog. En ten slotte is deze Tijl het heilige vuur van een sjamaan niet vreemd: “Zou je een dier willen worden?” “Nee, een mens." Maar ook weer niet helemaal; hij lijkt het meest een kruising van deze drie types clowns, Jan Klaassen, en een sjamaan. 


Daniël Kehlmann schreef het boek, omdat het 400 jaar geleden is dat de Dertigjarige Oorlog begon : de allereerste wereldoorlog. De koning in het boek is Frederik V, die in 1619 tot koning Frederik I van Bohemen werd gekroond in Wenen.  Hij trouwde met Elizabeth Stuart. Elizabeth wordt over het algemeen gezien als een erg intelligente, mooie vrouw, die omdat zij een oudere broer, Charles, had, niet op de Engelse troon belandde, hoewel zij er meer voor geschikt was. Waar koning Frederik I is overleden is onbekend ; misschien was het inderdaad in de in het boek in al zijn verschrikkelijke finesses beschreven sneeuwstorm (vergelijk Thomas Mann: De Toverberg). Volgens de website zou hij op weg naar Amsterdam om de Zilvervloot te bewonderen zijn verdronken.  Zijn vrouw, Elizabeth,  woonde toen al in Nederland, in Den Haag, in het huis van Oldenbarnevelt.  Met “de Zweed” wordt Gustaaf II, Adolf van Zweden bedoeld , die koning Frederik I geen aandeel in zijn zegetocht gaf, hoewel ze beiden lutheraans waren. Koning Frederik I heeft zijn naam Winterkoning te danken aan de omstandigheid dat hij één winter lang als koning in Wenen resideerde.

      2. Commentaar 1 en 2.

In het boek wordt hetzelfde verhaal door Tijl ook aan Elizabeth (Liz), de echtgenote van de koning, verteld en ook zij vertelt haar man niet dat op het schilderij niets valt te zien. Op die manier wordt het schilderij een metafoor voor het huwelijk, waarin je nooit elkaar kunt leren kennen, ook al laat je je door beroemde schilders als Rembrandt ten voeten uit schilderen als Het joodse bruidje.  En, ook al leef je een leven lang samen en neem je samen alle belangrijke beslissingen, je blijft in wezen vreemden voor elkaar. Het is een illusie dat je elkaar volledig zou kunnen leren kennen, en het streven ernaar is “grappig”: we houden ons zelf voor de gek. Daniël Kehlmann sluit hiermee aan op de moderne filosofie die er vanuit gaat dat je niet kunt bewijzen wat er is en wat er niet is , een stapje verder dan het existentialisme. Met het op die manier denken over de werkelijkheid was al een begin gemaakt door Plato  wat nu weer veel weerklank kent.

 3. Het schema.

S-1: De beginsituatie is de wachtkamer op het slagveld, nadat Gustaaf Adolf een beslissende slag heeft gewonnen. De koning moet dan aan het schilderij denken dat hij in de troonzaal had hangen, waarop niets te zien was.

S-3: Hij gaat ervan uit dat niemand dom of niet een hoogwelgeborene wil zijn. Dat blijkt ook het geval te zijn, omdat niemand durft te zeggen dat het doek leeg is.

S-2: Daardoor wordt elke situatie dubbelslachtig  en kan niemand meer op de ander vertrouwen. Zelfs echtgenoot en echtgenote kunnen niet op elkaar bouwen.

S-4: Acceptatie dat het leven een illusie is. Iedereen is iedereen een vreemdeling.
Het klassieke schema wordt keurig afgehandeld. Het geheel heeft echter een hegeliaanse metamorfose ondergaan. Normaal bestaat de grap uit handelingen (acties); minimaal vier handelingen op een rij maken de grap. Dat is hier over de hele linie niet meer het geval, er wordt niet gehandeld, er wordt alleen maar gedacht. De hele grap speelt zich in het hoofd van de koning af. Dit is de meest vernieuwende invulling van het klassieke schema tot nu toe.

Misschien overbodig, maar ik zeg het toch maar: bedenk dat dit verhaal speelt in de Dertigjarige Oorlog, een godsdienstoorlog. Bij Biesheuvel vinden we in zijn boek Brief aan Vader in het verhaal Opstapper  (pag. 260) de volgende passage:

“Naderhand werd het Smith (stichter van de christelijke sekte der mormonen) duidelijk dat de taal der tekens die hij door het wonderbrilletje gelezen had geen Hebreeuws, geen Nederlands, geen Zweeds, geen Grieks was geweest. De taal bestónd helemaal niet en was alleen voor diegene te begrijpen die het boek door het brilletje las…….Het brilletje was spoorloos verdwenen, zeiden de heren met hun bolhoed op hun knieën. De bril was weg en het gouden boek was weg. ‘Maar God zij dank, wij hebben de boek in vertaling!’ “

Hetzelfde gegeven dat alleen een uitverkorene iets ziet dat andere gewone mensen niet zien, komt in deze passage van Biesheuvel voor. Maar in dit geval wordt er door veel mensen geloof aan gehecht. Hiervoor wil Kehlmann waarschuwen. De grap van Kehlmann kan alleen begrepen worden als een radicale afwijzing van een theologische strijd die tot een oorlog met honderdduizenden slachtoffers heeft geleid. Kehlmann stelt de vraag: waar was die Dertigjarige Oorlog eigenlijk voor nodig? Iedereen joeg een illusie na, iedereen dacht iets te zien dat er in feite helemaal niet was. En Tijl probeert dat iedereen duidelijk te maken, maar het werkte niet. De gewone mensen leden honger, werden het slachtoffer van plunderende soldaten, de gewone mensen keken net als Tijl machteloos toe.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten