dinsdag 7 juli 2020

Rodenko (deel 5): de film.

Rodenko (deel 5): De film.

Voor een achtergrondverhaal klik hier!



“Laten zien? ” vroeg Maroef verbaasd. “Hoezo, laten zien?” “Wacht maar af,” glimlachte Ali. “Dat is ook een van die snufjes waar men hier zo sterk in is.” “En wie is Cholliwoet?” “Een dzjinni,” zei Ali. “Een ……  een dzjinni?” stamelde Maroef en strekte haastig zijn hand uit naar het blad met de chocoladerepen. “Daar is hij al,” zei Ali, toen de slaaf terugkwam met een klein flesje in zijn hand, dat met een ronde ijzeren dop was afgesloten, en waarin zich een bruin vocht bevond. “Schrik niet, het is een getemde dzjinni, hij doet geen kwaad.” “Zit hij in die fles?” vroeg Maroef angstig. “Ja. Let op,” zei Ali. En hij plaatste de fles op een kleine verhoging in het midden van het vertrek, beval de slaven alle toortsen op één na te doven, zodat het vertrek in het halve duister gehuld was, ging vervolgens op zijn hurken voor de fles zitten en haalde uit de plooien van zijn gewaad een voorwerp te voorschijn dat eruit zag als een kleine triangel met een steeltje eraan. Daarop prevelde hij een soort toverformule, die klonk als ‘Koka Kola pilatus pas’, en tikte driemaal met de triangel op de dop van de fles.

Het volgende ogenblik sprong de dop eraf, het bruine vocht begon te sissen en te bruisen en uit de les kronkelde een dikke rookwolk omhoog, die steeds groter en dichter werd en ten slotte de gedaante van een reusachtige leeuw aannam. En de leeuw stiet driemaal achtereen een ijzingwekkend gebrul uit, waarbij Maroef, die steeds verder weg was geschoven, de haren te berge rezen.

“Koest,” sprak Ali. “Ik wens dzjinni Cholliwoet, dat je de gedaante aanneemt van prinses Marilyn.” “Horen is gehoorzamen, o heer,” sprak de leeuw met menselijke stem en het volgende ogenblik reeds begon hij van gedaante te veranderen, zijn manen veranderden in zachte lokken, lieflijk als een waterval, zijn behaarde snuit in een rond en glad gezichtje van rozen en leliën en met ogen als amandelen, zijn lijf in een meisjeslichaam, soepel als de twijgen van de ban-boom (?) , zijn staart in de dubbele ronding van een achterdeel waarvan de aanblik alleen al in staat was een lamme te doen lopen, en zijn poten in twee ranke zuilen die dit wonder van perfectie schraagden. En zodra zij ten voeten uit – o, en wat voor een voeten, als twee duiven – verschenen was, begon zij zich uit te rekken en met haar heupen te wiegen en Maroef van onder half-geloken oogleden blikken toe te werpen van een zo verzengende gloed dat het hem was, of het hart in zijn lichaam smolt. En vervolgens begon zij op een kokette manier heen en weer te lopen, ten einde haar bekoorlijkheden zo veelzijdig mogelijk te doen uit komen, maar het was geen lopen meer, het leek meer op dansen., of nee, niet op dansen, maar op zweven, nee niet op zweven, maar op golven – een golvende beweging die zich aan de hele kamer leek mee te delen en die tot diep in het lichaam van Maroef voortplantte. En het was hem, of hij op een zwalpend schip gezeten was, waarvan de mast met rukken omhoog werd gehesen tot hij loodrecht overeind stond! En toen zij zag wat voor invloed zij op hem gemaakt had, werd gloed van haar ogen nog intenser en de draaiing van haar heupen en andere lichaamsdelen veroorzaakte een zodanige deining, dat Maroef het gevoel had of zijn mast ieder ogenblik kon knappen. Toen haar evoluties echter een bepaald schaamteloos karakter begonnen aan te nemen en zij ten slotte zelfs aanstalten maakte, zich van haar harembroek te ontdoen, riep Ali:

“Stop! Zo is het genoeg, je vergeet dat je een prinses bent.” “Hè,” sprak de dzjinni, en aangezien zijn woorden uit de mond van prinses Marilyn kwamen, klonken zij zoeter dan het gezang van de nachtegaal: “Hè, ik begon er net lol in te krijgen.” “Een prinses heeft geen lol, “zei Ali. “Een prinses amuseert zich. En bovendien blijft ze in het nette.” “Oh ja?” zei de prinses, alias de dzjinni. “Wie heeft er in het lichaam van de prinses Marilyn gewoond, u of ik?” “Nou en?” vroeg Ali. “Dat wilde ik juist gaan demonstreren,” zei de prinses, “aan deze mooie meneer hier. Hij is precies het type waar prinses Marilyn van droomt.” “Dromen zijn dromen,” zei Ali, “en daar heeft niemand  iets mee te maken. Als de uiterlijke schijn maar net is. Maar jij bent zelfs niet in staat in schijn net te zijn. Allé, marsj, in de fles!” “Wat een taal om tegen een prinses uit te slaan,” giechelde de prinses. “Geen praatjes! Terug in de fles!” herhaalde Ali. “Hè, het is ook altijd hetzelfde,” zei de prinses. “Juist als ik de smaak begin beet te krijgen en het lekker begint te worden, moet ik ophouden, op die manier kom ik nooit aan m’n happie end toe.” ”Dat komt, omdat je in het begin veel te schrokkerig bent,” zei Ali. “Vooruit, in de fles.”

“En als er nu nog een oude belegen wijn in de fles zat,” vervolgde de prinses. “Maar nee, kokakola!” “Ik ken je,” zei Ali. “Als er wijn in de fles zat, zou je een demonstratie weggeven waar een prinses zelfs in haar dromen niet aan toekomt. Nee, geen alcohol bij snelverkeer.” “Hoezo snelverkeer?” vroeg de prinses. “Nou, de snelheid waarmee jij een prinses in een…. enfin, in iets minder nets doet verkeren….Maar je staat me af te leiden. Hup, in de fles!” “Horen is gehoorzamen,” zuchtte de prinses. “Nou, daar gaat-ie dan.” En met een schalkse knipoog naar Maroef en een laatste grandioze golving van heupen begon zij plotseling in snel tempo te slinken tot er ten slotte nog maar een klein rond wolkje van haar over was dat even later met een floep in de hals van de fles verdween.

“Ziezo,” zei Ali en wilde de dop weer op de fles drukken, maar net voor hij zover was, schoot er nog even een minuscuul rookballetje uit de fles, dat riep: “Boe!” en floepte even prompt weer terug. Ali drukte de dop op de fles, overhandigde hem aan de slaaf die hem gebracht had en beval de toortsen weer aan te steken.

“Oef!” zei Maroef, terwijl hij met de mouw van zijn gewaad zijn voorhoofd afwies, “wat een toestand! Ik bedoel, wat een prinses!” “Zeg dat wel,” zei Ali, “het vervelende met Cholliwoet is alleen, dat hij het nog mooier wil maken dan het is en daarbij de goede smaak uit het oog verliest. Maar in ieder geval heb je nu een indruk van prinses Marilyn en begrijp je  misschien waarom de dichters zo’n deining om haar maken.” “Nou, ze maakt uit zichzelf al genoeg deining,” zei Maroef. “Tjongejonge, ik heb het er warm van.” “Wil je een kalmerend middeltje?” vroeg Ali. “Je hebt het wel nodig, zie ik.” “Graag,” zei Maroef. “Eerst die pin-opslavinnen, en dan als klap op de vuurpijl, een rondje Marilyn….tjongejonge, het is wel een toestand voor een arme muilenlapper die jarenlang alleen maar tegen een vrouw als Hajbaj heeft aangekeken. Maar hoe zit dat nu eigenlijk met die Cholliwoet en zo? Ik bedoel, was het nu eigenlijk prinses Marilyn of was ze het niet? Dat wil zeggen, het was natuurlijk die dzjinni, maar….. maar….”

“Och, het is eigenlijk vrij eenvoudig,” zei Ali, “je moet maar op het idee komen. Je weet dat een bepaald soort dzjinni’s bij voorkeur zijn woonplaats kiest in het lichaam van een verleidelijk en welgevormd jong meisje. Je kunt er in de Duizend-en-één-Nacht verscheidene voorbeelden van vinden, misschien herinner je je nog wel het verhaal van De houthakker als Vrouwenarts? (Zie: Rodenko, Vrijmoedige liefdesverhalen, L.J.Veen, Wageningen, 1976, pag. 58-71)” “O, ja,” zei Maroef. “Was dat niet zo’n verhaal van een houthakker die alsmaar dzjinni’s uit allerlei knappe prinsessen verdreef en dan met ze trouwde? Met de prinsessen, bedoel ik.” “Ja,” zei Ali. “Alleen waren het maar twee prinsessen en één dzjinni. Maar goed, zo’n soort dzjinni is ook onze Cholliwoet, en ….” “Maar,” zei Maroef, “als ik me goed herinner, maakt zo’n dzjinni dat een prinses niet bij haar verstand is, zolang hij in haar lichaam huist.” “Dat is het nu juist,” zei Ali. “Zo’n Cholliwoet – want hij is niet de enige, hij heeft honderden broers die allemaal Cholliwoet heten en die je in net zulke flesjes kunt kopen – zo’n Cholliwoet dan kiest op zeker ogenblik het lichaam van een lieftallig meisje tot woonplaats, met het gevolg dat het meisje haar verstand kwijtraakt en allerlei dwaze dingen gaat doen. Ze gaat bijvoorbeeld half naakt in de brandende zon liggen, na zich eerst met vet ingesmeerd te hebben, en blijft zo urenlang liggen sudderen als een eend in de pan, net zolang tot haar huid er inderdaad precies zo uitziet als die van een gebraden eend; ze trekt haartje voor haartje haar wenkbrauwen uit en, om niet te vergeten dat ze vroeger ook wenkbrauwen heeft gehad, geeft ze de plaats waar ze gezeten hebben met een potloodstreepje aan, als een soort gedenkteken; ze is bang met haar hielen de grond te beroeren en om dat te voorkomen bevestigt ze stokjes van wel een decimeter lang onder de hiel van haar muiltjes, waardoor ze gedwongen is voortdurend op haar tenen te lopen; enfin, dat zijn maar enkele voorbeelden.” “Volkomen knots,” zei Maroef. “En als ze eenmaal aan de ketting

liggen, wat dan?” “Bij ons in Egypte zou men ze opsluiten en aan de ketting leggen,” zei Ali, “maar het is hier een vrij land en men laat ze dus vrij rondlopen.” “Probeert men ze helemaal niet te genezen?” vroeg Maroef. “Dat is nu juist de kwestie, “zei Ali. “Bij ons gaat het gewoonlijk zo, dat een geleerde magiër er op zeker ogenblik in slaagt de dzjinni te verdrijven, en naar de dzjinni kijkt men dan verder niet om.

Maar de Al-Merikanen zijn een praktisch volk en zeggen: waarom zouden we van de dzjinni ook niet meteen profijt trekken? Nietwaar, in de eerste plaats is het bekend, dat dzjinni’s het vermogen bezitten zich in allerlei gedaantes te kunnen veranderen. In de tweede plaats kan men er zeker van zijn, dat de meisjes die ze tot woonplaats kiezen de mooiste van heel Al-Merika zijn: want de Cholliwoets zijn zulke seksmaniakken, dat ze voor hun eigen woning heus wel het fraaiste en zwoelste plekje weten te vinden. En in de derde plaats moet zo’n dzjinni zijn eigen woning wel door en door van binnen en van buiten kennen, zodat men moet aannemen dat hij in staat is niet alleen de gedaante van deze mooiste meisjes van Al-Merika, maar zelfs haar stem en tot in de kleinste gebaren toe tot in perfectie te reproduceren. Wel, van deze veronderstellingen uitgaande zijn onze snufjesvinders op de gedachte gekomen, de Cholliwoets niet zonder meer te verdrijven, maar ze tegelijk te vangen, te temmen en er een plezierig kijkspel van te maken. Want wie zou het niet plezierig vinden om op zijn gemak en op ieder gewenst ogenblik naar de mooiste meisjes van Al-Merika te kijken?”

“Tja, “ zei Maroef. “Lijkt me heel slim bedacht. Alleen dat vangen is me nog niet duidelijk. Hoe krijg je zo’n dzjinni in een fles?” “Doodeenvoudig,” zei Ali. “Je legt een dollaar op de bodem van de fles. De Al-Merikaanse dzjinni’s zijn al even dol op dollaren als de Al-Merikaanse Adamskinderen.” “En nog iets,” zei Maroef. “Wat zeggen de mooiste meisjes van Al-Merika daar wel van? Wat zegt prinses Marilyn zelf daar wel van? Ik bedoel, vinden ze dat wel goed, dat iedereen maar op ieder ogenblik naar ze kan kijken? En wie weet wat die Cholliwoet ze allemaal laat uitvoeren….”

“Integendeel, ze beschouwen het als de hoogste eer,” zei Ali. “Het is immers een soort ordeteken, een soort publieke erkenning van haar schoonheid. En wat Cholliwoet ze laat uitvoeren, och ….. ten slotte zijn ze het toch ook weer niet zelf, nietwaar? Misschien vinden ze er zelfs een soort voldoening in om Cholliwoet haar meest geheime dromen te laten uitdrukken, terwijl ze zelf wat haar eerbaarheid betreft buiten schot blijven. In ieder geval is het zo, dat ieder meisje het hier als haar hoogste ideaal beschouwt om door een dzjinni uitverkoren en een Cholliwoet-ster te worden – want zo noemt men hier de schoonheden, wier gedaante de Cholliwoets aannemen. Vandaar ook de rage van de seksepillen: wanneer ze maar genoeg seksepillen innemen, zo denken de meisjes hier, dan zal een of andere snoeper van een Cholliwoet zich wel laten verleiden om haar tot zijn woning te kiezen – en dan duurt het niet lang meer of ze hebben de status van Cholliwoet- ster. Ze moeten natuurlijk ook van zichzelf fotodjinniek zijn….”

“Fotodzjinniek? Wat is dat?” vroeg Maroef. “Dat wil zeggen, dat ze tot een bepaald type moeten behoren, een type waarin Cholliwoet zich echt op zijn gemak voelt, waarin hij op de comfortabelste wijze ligt. Foto is een oud Roemistaans woord voor ‘ligt’ en een fotodzjinniek type is dus een type dat een dzjinni ligt. Maar, beste vriend Maroef, “ vervolgde Ali, “het is intussen al weer laat geworden en morgen wordt een dag waarbij je al je geesteskracht nodig zult hebben, ik stel dus voor, dat we ons te ruste begeven.” “Goed, “ zei Maroef. Vergeet de beloofde chocoladerepen niet. Ik denk overigens niet, dat er veel van slapen zal komen: die prinses Marilyn laat me maar niet los. Bij Allah! Sinds ik haar bluf gezien heb…” “Haar bluf? Wat bedoel je met haar bluf? “ vroeg Ali. “Nou, haar fata morgana, haar schijngestalte,” zei Maroef. “Is dat niet wat jullie hier bluf noemen? Net zoals ze hier de soek Oealstrit noemen, en net zoals ik morgen de schijngestalte van een rijke koopman ga aannemen.”

“Met dit verschil,” zei Ali, “dat jij geen echte rijke koopman bent en zij wel een echte prinses is.” “Jaja,” zei Maroef. “Maar ik heb wel zo langzamerhand in de gaten, dat je je in dit land niets moet laten wijsmaken. Nee, beste kerel, je kunt me nog meer vertellen, maar die hele Cholliwoetgeschiedenis lijkt me een enorme bluf, net zoals alles hier trouwens. Ik weet nog wel niet wat er achter steekt en wat de bedoeling van dit alles is, en evenmin of je zelf alles gelooft wat je me vertelt of dat je me gewoon voor het lapje zit te houden, maar zo’n gek land als dit kan onmogelijk echt zijn. Het enige wat hier echt is, is de chocolade: die ken ik, die heb ik in Egypte ook geproefd en ik weet dus dat die bestaat, maar voor de rest….Nou, wat zou het? Als alles hier bluf is, dan bluf ik gewoon mee. Gewòòn? Haha, ik zal eens laten zien hoe een Egyptenaar kan bluffen, al is het dan een arme muilenlapper! Het is toch allemaal niet echt, dus wat kan me gebeuren?”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten