قالها ألسبع: بني أدم كوله
يابس لا تفزكه
(qoelha s:ba-a: bnie adm koeloe jèbs la tfzkoe) : Zei de leeuw: mensen moet je droog eten, niet nat.
Hoe komt zo’n leeuw
aan zo’n uitspraak? Hij had op een dag de ervaring opgedaan dat een mens hem
vroeg zich eerst te mogen wassen, voordat hij opgegeten zou worden. De leeuw
stond hem dat toe, waarop de mens in de rivier sprong en wist te ontsnappen.
Ten minste dat is de uitleg (p. 250) bij dit spreekwoord die we in het boek Les
proverbes Marocains door Bouchta El Attar (1992) aantreffen. Een mooie
uitleg, vind ik persoonlijk, maar toch blijft het gedrag van de leeuw een
beetje onbegrijpelijk. Voordat je iets kookt, was je de ingrediënten van je
maal. En ook de leeuw, bang dat hij een ziekte zou oplopen, vindt het een goed
idee om zijn maaltijd eerst te wassen, voordat hij eraan begint. Maar zijn
maaltijd heeft handen en voeten, en weet zich in veiligheid te brengen. Er is
dan ook geen leeuw die een mens ooit zal toestaan om eerst een bad te nemen alvorens hem te verslinden.
Dit eigenaardige
trekje van dit spreekwoord blijft knagen: het klopt niet! Je bent dan ook algauw
geneigd om een andere uitleg te accepteren. Je kunt zeggen “de leeuw”, dat is
een code voor “de koning” in vroegere tijden toen koningschap en de functie van
rechter nog niet gescheiden waren, maar een functie door één persoon
uitgevoerd. Eén van de gebruikelijk straffen was dat men misdadigers in de
rivier gooide. Rechtspraak vond aan de poorten van een stad plaats, en de stad
was meestal aan een rivier gelegen. Nu waren er blijkbaar twee manieren waarop je
te water kon worden gelaten: geboeid, en je verdronk subiet, maar ook
ongeboeid. En deze leeuw twijfelt blijkbaar of hij zijn misdadigers ongeboeid
in de rivier zal gooien of niet. Deze “leeuw” twijfelt tussen hard of
lankmoedig optreden.
De
verhaaltjes van Aesopus zijn onnoemelijk vaak bewerkt. Meestal werden er
versjes, een soort sinterklaasversjes, van gemaakt. Dat komt omdat een van de
bewerkers van de Aesopus-verhalen, Phaedrus, ze in het Latijn vertaalde met een
jambische versvoet, en daarbij niet schuwde om een groot aantal regels op
elkaar te laten rijmen (wat in het Latijn niet moeilijk is). En dat levert bij
elkaar een soort sinterklaas-gedicht op. Bij Aesopus zelf is dit nog niet het
geval. Net zoals Phaedrus de moraal eraan toevoegde, maakte hij er ook goed
lopende versjes van. Phaedrus zag de opvoedkundige waarde van de verhaaltjes.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat psychologen zich erdoor voelen
aangesproken. In de afgelopen tijd is dat gebeurt door een
psychiater die bij Freud om de hoek woonde: de heer Robert L. Zimmler. Hij was een gezien psychiater,
totdat bleek dat hij alles had verzonnen, ook zijn titel en opleiding. Hij was
geen psychiater, en alles wat hij had verdiend met zijn goed lopende praktijk
moest hij inleveren. Hij had een dochter en die herinnerde zich dat haar vader
een bewerkte versie had gemaakt van Aesopus-verhalen en deze gebruikte in zijn
therapie. Deze bewerkte verhaaltjes lagen bij een Amerikaanse uitgeverij die
weigerde het werk van een oplichter uit te geven. Maar toen de oplichter stierf
en de dochter alleen en berooid achterbleef, herzag hij zijn mening en gaf de
verhalen uit om de dochter in de gelegenheid te stellen te gaan studeren. En
het werd een eclatant succes! Dit boek begint met het volgende verhaal (2), dat veel gelijkenis heeft met het verhaal dat vorig jaar op 5 december op dit blog stond (welk Aesopus verhaal hieraan ten grondslag ligt, is mij niet
helemaal duidelijk—het zou om Fabel 19, “de leeuw en het zwijn” kunnen
gaan):
Door een
plotseling opkomende vloed die het bos onder water zette, bedreigd, wist een wild
varken zich te redden door op een drijvende boomstam te klimmen. Tot z’n grote ontsteltenis
deed een leeuw hetzelfde, ook met de bedoeling het vege lijf te redden. De
leeuw klom op dezelfde boomstam als het varken! Omdat hij
zich bewust was van het gevaar dat hij liep, zei het varken: “Mijn machtige
vriend, het lot heeft bepaald dat we samen deze boomstam moeten delen. Ik zou u
eerbiedig willen adviseren dat u uw eetlust een tijdje opzij zet voor
verstandelijke overwegingen. Zoals je merkt is ons verblijf op de boomstam
precair. Als we maar even ruzie maken, is de kans groot dat de boomstam
omrolt en wij beiden op de rivierbodem verdrinken.”
“Ik ben onder de indruk van de wijsheid van je woorden,” antwoordde de leeuw. “Ik zal me
onthouden van je op te eten, uit vrees voor onze gezamenlijke ondergang.”
Ingenomen met het antwoord van de leeuw, antwoordde het zwijn: “Mooi, maar hou
je ook aan ons wijs besluit als je eetlust de overhand krijgt.” En zo gebeurde
het dat het wilde varken en de leeuw een hele nacht vredig op een boomstam
doorbrachten. ’s Morgens zei de leeuw: “Ik had toch zo’n vreemde droom! Ik
droomde dat ik op een leuk plein in een stad was. De mensen leken geen aandacht
aan mij te schenken en ik kon vrijelijk mij bewegen. Toen zag ik mensen een
synagoge binnengaan voor de viering van de Sabbat, en in een opwelling volgde
ik hen. Ook al begreep ik niet wat er werd gezegd en kende ik hun gebeden niet,
ik schiep genoegen in de plechtigheid.”
Het zwijn was
tevreden maar gaf geen commentaar op de droom (ten slotte hij was geen
psychiater). En hoewel de leeuw steeds hongeriger werd met het vorderen van de
dag, hij onthield zich ervan het varkentje te wassen. De volgende ochtend zei
de leeuw: “Dit is toch wel heel erg vreemd, echt te gek. Het lijkt wel of ik
een vervolg op de droom van gisteren droomde vannacht. Weer was ik op hetzelfde
plein in een stad. Maar bij deze gelegenheid hoorde ik mensen praten over een
speciale vrijdagsdienst, ’s ochtends in de oude kathedraal. Dus ging ik daarnaartoe
om de dienst bij te wonen. Ik genoot volop van de dienst, ook al moet ik
toegeven dat ik geen woord van het Latijn begreep dat in de dienst werd
gebezigd.”
Het zwijn
lachte in zichzelf en bleef zwijgen. Maar de leeuw, die steeds hongeriger werd
met het voortschrijden van de uren, raakte geïrriteerd over de aanwezigheid van
het wilde varken op de boomstam. Die nacht gromde hij in z’n slaap bijna
voortdurend. Toen de leeuw wakker werd zei hij tegen het varken: “Dit heb ik
nog nooit eerder meegemaakt. De droom van de vorige nacht liep door in de droom
van vannacht. Ik was in dezelfde stad, maar dit keer ging ik naar een kerk. Ik
weet niet van welke gezindte, maar de dienst was in het Engels. Van deze dienst
heb ik het meest van alle andere diensten genoten.”
Daarop raakte
het varken in een depressie en zei: “Ik denk dat de tijd is aangebroken om uit
elkaar te gaan. Vaarwel!” “Wacht,” schreeuwde de leeuw. “Ik heb woord gehouden
en heb je niet opgegeten. Waarom zou je dan nu ineens de veiligheid van deze
boomstam verlaten?” Het wilde varken antwoordde: “Heb alstublieft begrip voor
mijn beslissing. Ik heb geen religieuze voorkeur of vooroordeel. Maar de Joden
eten nooit varken en wat de katholieken betreft, zij eten geen vlees op
vrijdag. Maar ik ben verontrust door uw voorkeur voor de laatste kerk, die je
wel toestaat varken te eten, zoveel je maar wilt. Daarom lijkt het mij
verstandiger om erop te gokken dat de stroom mij mee zal voeren in veiligheid,
en die veiligheid is niet gegarandeerd bij uw toenemende eetlust.” Daarop nam
het varken een duik vanaf de boomstam in de rivier, en de leeuw moest zich met
zijn groeiende honger maar zelf redden.
Moraal: Hoe harder de matras, des te zachter de
dromen.
Deze overlevingspsychologie
vinden we ook terug in een door een John Nagelkerken, een Nederlander, op rijm
gezet verhaal, alleen de uitkomst is minder bevredigend. De oorspronkelijke
versie van Phaedrus is iets duidelijker dan deze op rijm gezette versie.
Vandaar dat ik onder deze vertaling wat opmerkingen zal plaatsen (Phaedrus,
Fabels, Athenaeum-Polak & van Gennep, Boek IV, verhaal 4,in het origineel
3) :
Het paard en de ever (-zwijn).
Een paard
kwam altijd water drinken uit een poel.
Een ever had die vies gemaakt met zijn gewoel.
Daar kwam dus ruzie van. De boze klepper vroeg
hulp aan een mens. Hij nam hem op zijn rug en droeg
hem opgewekt terug. Maar toen die met zijn zwaard
de vijand had gedood, sprak hij tegen het paard:
“Wat fijn dat ik met jouw verzoek heb ingestemd.
Ik heb nu buit en weet dat jij zeer bruikbaar bent.”
Daarop heeft hij het paard met toom en bit getemd.
Dat sprak bedroefd: “Terwijl ik in mijn dwaasheid mij
wou wreken voor iets kleins, ken ik nu slavernij.”
De fabel leert als iemand door heethoofdigheid
nooit onrecht slikken kan, raakt hij zijn vrijheid kwijt.
Wat in dit vers een
beetje verloren gaat, is de vertaling uit het Latijn van het woordje “solitus”,
wat wij ervaren als een woord voor “eenling”, maar in het Latijn vooral “vrij,
niet geboden aan iets” betekent. Het paard uit het begin van het vers wordt “solitus”
genoemd. Als je dit al meteen in het begin had geweten, had je de afloop beter
begrepen. Het gaat hier dus om “vrijheid” tegenover “onvrijheid”. Deze “onvrijheid”
wordt in het Latijn “servitus” genoemd. Dit is een van de
weinige verzen waaruit opgemaakt kan worden dat de Aesopus verhalen, codes voor
slaven bevatten om zich beter te kunnen redden in dienst van hun heer. Omdat
Aesopus zelf slaaf was geweest, kende hij de codes waarmee slaven
communiceerden als zijn broekzak.
Tenslotte, in dit vers
komt in het Latijn een woordspel voor waarbij het niet zozeer om een zwaard
gaat, maar om een “werpspies”. “Telis” komt
van “telum” en betekent dus met “werpsiezen, speren” gooien. Maar “tela” met
dezelfde datief meervoud, betekent “geweven kleed”. Dit woordspel kwamen we al
eerder in het verhaal van de zeven doodzonden tegen, toen de vader naar de
Sahara wilde vertrekken op de rug van een kameel en aan zijn dochter om een “tellis”
vroeg. De verdubbeling van de medeklinker “l” is Arabisch, en je zou het bijna
kunnen vertalen met “kleed dat door spiesen is geweven” : kleed op een
weefgetouw geweven. Niet alleen blijkt hieruit dat ook deze vijfde doodzonde
heel goed een Latijnse oorsprong zou kunnen hebben, zoals ik veronderstel, maar
ook dat hier taalkundige procedés (verdubbeling maakt causatief) aan het werk
zijn, waarover ik tot nu toe niemand heb horen spreken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten