Aesopus actueel?
De fabels van Aesopus hebben niet alleen hun vorm, maar ook
hun functie behouden. De fabel hieronder “De hinkende ezel” komt, ongeveer 2 duizend jaar later, enigszins gewijzigd, in het Boek van Goede
Liefde (Libro de Buen Amor) voor. De fabel doet dan dienst als toelichting op
de vijfde hoofdzonde: “vraatzucht”. In een boekje uit 1957, alweer bijna 500
jaar later, verschijnt een variant op hetzelfde thema in de Amerikaanse politiek.
Het wonderlijke is dat er wel het een en ander verandert aan de tekst en zelfs
aan de betekenis, maar dat de inzet van het verhaal steeds is om tussen
ruziënde partijen te bemiddelen. En dat dus al 2500 jaar lang!
Een grazende ezel zag een wolf op
zich afrennen en deed toen net alsof hij mank was. De wolf kwam naderbij en
vroeg waarom hij hinkte. Hierop antwoordde de ezel dat hij door een omheining
was gelopen en daarbij in een doorn was getrapt. “Trek die alsjebieft eerst uit
mijn poot voordat je me opeet. Anders haal je je tong nog open.” Dat leek de wolf
een verstandig voorstel en hij tilde de poot op. Toen hij met al zijn aandacht
bij de hoef was, gaf de ezel hem zo’n trap dat zijn tanden uit z’n bek vlogen.
De deerlijk toegetakelde wolf zei toen: Het is mijn eigen schuld. Had ik maar
niet voor dokter moeten spelen, terwijl ik bij mijn vader voor slager heb
geleerd.”
Moraal: schoenmaker, blijf bij je
leest.
In de fabel bij de Vijfde doodzonde: Gulzigheid (Gula), in
het Boek van Goede Liefde lezen we 2000
jaar later:
Een heel dik paard graasde in een weide.
Een leeuw die op jacht was, zag hem en het water liep hem in de mond bij het
zien van het dikke paard. En hij zei tegen het paard: “Mijn heer, laat zien dat
je mij trouw bent, en kus me mijn hand.” Het paard antwoordde de gulzige leeuw:
“U bent mijn heer en meester; ik ben uw knecht. Ik heb er geen enkel bezwaar
tegen uw hand te kussen, maar ik kan niet bij u komen. Toen ik gisteren bij de
hoefsmid was, sloeg hij om het hoefijzer vast te zetten een spijker zo diep in
mijn voet, dat ik niet meer kan lopen. Kom naar mij toe, heer, trek de spijker
uit mijn hoef met u hooggeprezen tanden, dan kunt u daarna over mij beschikken
zoals u wilt.” De leeuw bukte zich, en het paard gaf hem een wel gemikte trap
tussen de ogen. Hij was mors dood. Het paard vluchtte weg, maar het had zoveel
gegeten, dat het al vlug moe werd en dood neerviel.
Moraal: zo sterven de domme
veelvraten.
De fabel moet een toelichting geven op de Vijfde doodzonde,
gulzigheid: beide hoofdpersonen komen om, omdat ze te dik zijn. De truc van de
ezel en het paard om in het ene geval de wolf en in het andere geval de leeuw
beet te nemen, is precies dezelfde. Het is duidelijk dat er geen sprake is van
twee verschillende verhalen, maar slechts van varianten van elkaar. Zoals uit
het levensverhaal van Aesopus
blijkt, gaan beide in wezen over hebzucht, al heeft dat in de Spaanse versie de
vorm van vraatzucht aangenomen. De moraal die steeds op het einde van het
verhaal staat, zou heel goed een uitkomst uit de tijd van Plutarchus kunnen zijn. Maar zonder hebzucht bestaat er geen vraatzucht, zou ik zo zeggen.
In de Spaanse versie vinden we terug de manier waarop in karikaturen in de 16-e
eeuw de verhouding tussen de clerus en het volk werd voorgesteld: een dikke
pastoor (liefs met het vetsap nog uit zijn mondhoeken druipend) staat te preken
voor een armoedige kerkgemeente, nauwelijks gekleed en zeker ondervoed. Dat de
clerus werd berispt in Wittenberg door Luther op 31 oktober 1517 door het slaan
van 95 stellingen staat niet op zichzelf. In de Libro de Buen Amor (1330-1343!) van aartspriester
(?) Juan Ruiz is hiervan ook al duidelijk sprake. Het boek is eigenlijk vooral
interessant omdat voor het eerst liefde onderscheiden wordt van seks. Het is
duidelijk dat Liefde belangrijker is dan Seks, maar de liefde van de
aartspriester kan nog heel goed met seks gecombineerd worden. Het grote
verschil dat wij hierin aanbrengen, en dat de kerk erin heeft
aangebracht, kent
de aartspriester nog niet. Nu ken ik de functie aartspriester (vertaling van “arcipreste”)
niet, maar ik denk dat die toch lijkt op de functie van een doorsnee priester
van de RK kerk en dat ook de aartspriester als hij nu zou leven het celibaat
zou hebben gekend. Toen niet.
Het is duidelijk dat de kerk in de dagen van Juan Ruiz nog
een politieke functie vervulde. In de fabel is de Leeuw, een codenaam voor de
Spaanse koning. Het paard is niet zozeer een pars proto voor een ridder als Don Quichot maar eerder voor ondergeschikte vazallen (zoals het paard ook in de fabel wordt
genoemd). Deze vazallen hadden het in het koninkrijk Spanje niet zo slecht, ze
waren te dik om te vluchten als er een Nederlands legertje onder aanvoering van
Willem van Oranje op ze werd afgestuurd. De uitkomst van de ruzie tussen Leeuw
en Paard is dan ook duidelijk: ze gaan beiden aan hun hebzucht ten onder.
Ook onderstaand vergelijkbaar verhaal tekent politieke
verhoudingen; ditmaal in Amerika:
Onderweg, op een landweggetje kwam boer Burke een van zijn buren tegen, die heel wat te stellen had
met zijn ezel om hem in beweging te krijgen. Burke keek dat eens een tijdje zo
aan, maar het was hem duidelijk dat het trekken, schreeuwen en “vroeken” van
zijn buurman weinig zin had. De ezel was niet van plan nog een stap te
verzetten. Burke ging naar zijn buurman toe en zei: “Frank, zo zal het je nooit
lukken. Je moet echt wat aardiger voor je ezel zijn en liefde tonen – dat is
wat een ezel kan waarderen, dat begrijpt hij – en dan zal hij ook wel doen wat
jij wil.”
Geïrriteerd en vol afkeer, liet
Frank zich ontvallen: “Okay, meneertje Slim, jij weet zoveel, jij weet
natuurlijk precies hoe ik dit moet aanpakken. Nou, jij mag het eens met de
softe aanpak proberen, ga je gang.”
Burke liep op de ezel af, gaf hem
een paar klopjes op de kop, pakte van de grond een flinke stok, en gaf de ezel
daarmee een stevige oplawaai, een flinke klap, precies tussen de ogen van de
ezel.
“Maar Burke, wat doe je me nu,”
schreeuwde Frank. “Ik dacht dat je de ezel met aardigheid zou overreden om te doen
wat ik wil. Maar wat is dit nu? Zo dadelijk zit ik nog met een dode ezel!” “Nou
nee, dat denk ik niet,” zei daarop Burke, ”ik heb de ezel alleen maar wakker
gemaakt. Nu heb je zijn aandacht, let hij beter op en doet hij wat jij wil.”
Ook hier de slimheid waarmee iemand zijn doel probeert te
bereiken. Maar er is iets in de machtsverhoudingen veranderd. Bukt de wolf zich
om de doorn uit te trekken en bukt de leeuw zich om het paard van zijn pijn te
verlossen, hier is een boer die de ezel een flinke klap verkoopt. Hij
bevrijdt de ezel niet van de pijn, maar doet er nog een schepje bovenop. Het
is de machtige die het verzet van de machteloze breekt. Het symbolische
karakter van de eerste twee fabels, maakt plaats voor een directe dreiging die
van de hoofdpersoon uitgaat. De boer zegt dat hij niet voor dovemansoren
wil spreken, en als hij dan toch een publiek aantreft dat niet luistert,
gebruikt hij geweld om zijn standpunt duidelijk te maken.
Gaat dit dan nog wel
over hebzucht? Daar gaat het over in die zin dat Burke in feite over de ezel
beschikt, zich de ezel toe-eigent. Je kunt je afvragen of Burke het conflict
tussen de boer en de ezel bijlegt. Dat doet hij in feite niet, want door zijn
ingrijpen is het heel goed mogelijk dat de ezel de andere boer als een slappeling
heeft leren kennen, en zich voorneemt voortaan nooit meer zijn heer en meester te
gehoorzamen.
Moraal: Ook al gaan alle drie verhaaltjes over conflictbemiddeling,
in de laatste versie zit een wending waarbij agressie de overhand heeft op
humor. Misschien toch een teken des tijds?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten