dinsdag 28 november 2017

Aesopus actueel?




De fabels van Aesopus hebben niet alleen hun vorm, maar ook hun functie behouden. De fabel hieronder “De hinkende ezel” komt, ongeveer 2 duizend jaar later, enigszins gewijzigd, in het Boek van Goede Liefde (Libro de Buen Amor) voor. De fabel doet dan dienst als toelichting op de vijfde hoofdzonde: “vraatzucht”. In een boekje uit 1957, alweer bijna 500 jaar later, verschijnt een variant op hetzelfde thema in de Amerikaanse politiek. Het wonderlijke is dat er wel het een en ander verandert aan de tekst en zelfs aan de betekenis, maar dat de inzet van het verhaal steeds is om tussen ruziënde partijen te bemiddelen. En dat dus al 2500 jaar lang!

Een grazende ezel zag een wolf op zich afrennen en deed toen net alsof hij mank was. De wolf kwam naderbij en vroeg waarom hij hinkte. Hierop antwoordde de ezel dat hij door een omheining was gelopen en daarbij in een doorn was getrapt. “Trek die alsjebieft eerst uit mijn poot voordat je me opeet. Anders haal je je tong nog open.” Dat leek de wolf een verstandig voorstel en hij tilde de poot op. Toen hij met al zijn aandacht bij de hoef was, gaf de ezel hem zo’n trap dat zijn tanden uit z’n bek vlogen. De deerlijk toegetakelde wolf zei toen: Het is mijn eigen schuld. Had ik maar niet voor dokter moeten spelen, terwijl ik bij mijn vader voor slager heb geleerd.”
Moraal: schoenmaker, blijf bij je leest. 

In de fabel bij de Vijfde doodzonde: Gulzigheid (Gula), in het Boek  van Goede Liefde lezen we 2000 jaar later: 

Een heel dik paard graasde in een weide. Een leeuw die op jacht was, zag hem en het water liep hem in de mond bij het zien van het dikke paard. En hij zei tegen het paard: “Mijn heer, laat zien dat je mij trouw bent, en kus me mijn hand.” Het paard antwoordde de gulzige leeuw: “U bent mijn heer en meester; ik ben uw knecht. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen uw hand te kussen, maar ik kan niet bij u komen. Toen ik gisteren bij de hoefsmid was, sloeg hij om het hoefijzer vast te zetten een spijker zo diep in mijn voet, dat ik niet meer kan lopen. Kom naar mij toe, heer, trek de spijker uit mijn hoef met u hooggeprezen tanden, dan kunt u daarna over mij beschikken zoals u wilt.” De leeuw bukte zich, en het paard gaf hem een wel gemikte trap tussen de ogen. Hij was mors dood. Het paard vluchtte weg, maar het had zoveel gegeten, dat het al vlug moe werd en dood neerviel.
Moraal: zo sterven de domme veelvraten.


De fabel moet een toelichting geven op de Vijfde doodzonde, gulzigheid: beide hoofdpersonen komen om, omdat ze te dik zijn. De truc van de ezel en het paard om in het ene geval de wolf en in het andere geval de leeuw beet te nemen, is precies dezelfde. Het is duidelijk dat er geen sprake is van twee verschillende verhalen, maar slechts van varianten van elkaar. Zoals uit het levensverhaal van Aesopus blijkt, gaan beide in wezen over hebzucht, al heeft dat in de Spaanse versie de vorm van vraatzucht aangenomen. De moraal die steeds op het einde van het verhaal staat, zou heel goed een uitkomst uit de tijd van Plutarchus kunnen zijn. Maar zonder hebzucht bestaat er geen vraatzucht, zou ik zo zeggen. In de Spaanse versie vinden we terug de manier waarop in karikaturen in de 16-e eeuw de verhouding tussen de clerus en het volk werd voorgesteld: een dikke pastoor (liefs met het vetsap nog uit zijn mondhoeken druipend) staat te preken voor een armoedige kerkgemeente, nauwelijks gekleed en zeker ondervoed. Dat de clerus werd berispt in Wittenberg door Luther op 31 oktober 1517 door het slaan van 95 stellingen  staat niet op zichzelf. In de Libro de Buen Amor (1330-1343!) van aartspriester (?) Juan Ruiz is hiervan ook al duidelijk sprake. Het boek is eigenlijk vooral interessant omdat voor het eerst liefde onderscheiden wordt van seks. Het is duidelijk dat Liefde belangrijker is dan Seks, maar de liefde van de aartspriester kan nog heel goed met seks gecombineerd worden. Het grote verschil dat wij hierin aanbrengen, en dat de kerk erin heeft
aangebracht, kent de aartspriester nog niet. Nu ken ik de functie aartspriester (vertaling van “arcipreste”) niet, maar ik denk dat die toch lijkt op de functie van een doorsnee priester van de RK kerk en dat ook de aartspriester als hij nu zou leven het celibaat zou hebben gekend. Toen niet.

Het is duidelijk dat de kerk in de dagen van Juan Ruiz nog een politieke functie vervulde. In de fabel is de Leeuw, een codenaam voor de Spaanse koning. Het paard is niet zozeer een pars proto voor een ridder als Don Quichot  maar eerder voor ondergeschikte vazallen (zoals het paard ook in de fabel wordt genoemd). Deze vazallen hadden het in het koninkrijk Spanje niet zo slecht, ze waren te dik om te vluchten als er een Nederlands legertje onder aanvoering van Willem van Oranje op ze werd afgestuurd. De uitkomst van de ruzie tussen Leeuw en Paard is dan ook duidelijk: ze gaan beiden aan hun hebzucht ten onder.

Ook onderstaand vergelijkbaar verhaal tekent politieke verhoudingen; ditmaal in Amerika: 

Onderweg, op een landweggetje kwam boer Burke een van zijn buren tegen, die heel wat te stellen had met zijn ezel om hem in beweging te krijgen. Burke keek dat eens een tijdje zo aan, maar het was hem duidelijk dat het trekken, schreeuwen en “vroeken” van zijn buurman weinig zin had. De ezel was niet van plan nog een stap te verzetten. Burke ging naar zijn buurman toe en zei: “Frank, zo zal het je nooit lukken. Je moet echt wat aardiger voor je ezel zijn en liefde tonen – dat is wat een ezel kan waarderen, dat begrijpt hij – en dan zal hij ook wel doen wat jij wil.”

Geïrriteerd en vol afkeer, liet Frank zich ontvallen: “Okay, meneertje Slim, jij weet zoveel, jij weet natuurlijk precies hoe ik dit moet aanpakken. Nou, jij mag het eens met de softe aanpak proberen, ga je gang.”

Burke liep op de ezel af, gaf hem een paar klopjes op de kop, pakte van de grond een flinke stok, en gaf de ezel daarmee een stevige oplawaai, een flinke klap, precies tussen de ogen van de ezel.
“Maar Burke, wat doe je me nu,” schreeuwde Frank. “Ik dacht dat je de ezel met aardigheid zou overreden om te doen wat ik wil. Maar wat is dit nu? Zo dadelijk zit ik nog met een dode ezel!” “Nou nee, dat denk ik niet,” zei daarop Burke, ”ik heb de ezel alleen maar wakker gemaakt. Nu heb je zijn aandacht, let hij beter op en doet hij wat jij wil.”

Ook hier de slimheid waarmee iemand zijn doel probeert te bereiken. Maar er is iets in de machtsverhoudingen veranderd. Bukt de wolf zich om de doorn uit te trekken en bukt de leeuw zich om het paard van zijn pijn te verlossen, hier is een boer die de ezel een flinke klap verkoopt. Hij bevrijdt de ezel niet van de pijn, maar doet er nog een schepje bovenop. Het is de machtige die het verzet van de machteloze breekt. Het symbolische karakter van de eerste twee fabels, maakt plaats voor een directe dreiging die van de hoofdpersoon uitgaat. De boer zegt dat hij niet voor dovemansoren wil spreken, en als hij dan toch een publiek aantreft dat niet luistert, gebruikt hij geweld om zijn standpunt duidelijk te maken.

Gaat dit dan nog wel over hebzucht? Daar gaat het over in die zin dat Burke in feite over de ezel beschikt, zich de ezel toe-eigent. Je kunt je afvragen of Burke het conflict tussen de boer en de ezel bijlegt. Dat doet hij in feite niet, want door zijn ingrijpen is het heel goed mogelijk dat de ezel de andere boer als een slappeling heeft leren kennen, en zich voorneemt voortaan nooit meer zijn heer en meester te gehoorzamen.

Moraal: Ook al gaan alle drie verhaaltjes over conflictbemiddeling, in de laatste versie zit een wending waarbij agressie de overhand heeft op humor. Misschien toch een teken des tijds?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten