maandag 11 december 2017

Blind!

Klik hier voor de originele tekst.



“In een openlucht zwembad:
een straatzangeres, ze is blind,
springt in het water, onbezorgd als een kind.”
(Eigen vertaling uit het Engels: Japanese Humor, Dr. R.H. Blyth, 1957, Toppan printing Co, Tokyo)


De toelichting, die de heer Blyth hierbij geeft, was voor mij reden om deze grap op te nemen in de Aesopus-reeks. Hij zegt namelijk dat de grap hem aan Aesopus doet denken. Ik heb overal gezocht, maar geen overeenkomstig Aesopus verhaal gevonden. Wel appelleert de grap aan het verre Griekse verleden, en aan grappen van Nasreddin en Tijl Uilenspiegel. De grap met Tijl in de hoofdrol zal ik hieronder dan ook vertellen. Maar eerst een mogelijke Aesopus versie hiervan:


De oppergod heeft ons twee zakken toevertrouwd
een rugzak is met eigen fouten volgestouwd,
die van een ander worden op de borst gesjouwd.


Zo komt het dat we blind zijn voor een eigen fout
en dat een ander om zijn fout wordt afgesnauwd.


Dit is naar mijn idee de meest overeenkomstige versie van Aesopus met de Japanse “senryü” (een bepaalde versvorm)De Aesopus versie  lijkt op het Japanse gedicht, maar is tegelijk ook heel anders. De Japanse versie is het omgekeerde van de Aesopus-versie. Wij zien volgens het vers van Aesopus, in de Latijnse vertaling van Phaedrus, alleen de fouten van anderen en van ons zelf niet. In de Japanse versie ziet het meisje haar eigen beperking niet, die de anderen met veel plezier wél zien.  Het blinde meisje in het zwembad denkt dat de andere mensen ook blind zijn en daarom ook haar naaktheid niet kunnen zien.  Een oosterse positieve grap ten opzichte van een negatieve westerse moraliteit.


Net als de katholieke kerk allerlei heiligenverhalen en de lijdensweg van Christus in de vorm van een soort stripverhaal illustreerden, deden de Japanners dat ook met allerlei anekdotes. Onderstaande afbeelding is naar mijn idee een tekening naar aanleiding van een Tijl Uilenspiegel verhaal:

Het verhaal van “de twaalf Blinden.

’t Is soms heel raar in de wereld. Je komt zoo voor die gekke dingen te staan waarvan je je
zelf afvraagt, waak ik nu of droom ik? En dan zie je toch met je eigen ogen dat je niet droomt,  maar waakt terwijl je toch aan je zelf twijfelt. Hebt u dat nog nooit mee gemaakt?
Ik wel. Moet U hooren.

Ik zat dan op een mooien dag voor een herberg wat uit te rusten toen er langs mij heen
twaalf blinden wandelden. Hoe komen die daar? en hoe komen ze precies langs den
zelfden weg? Ik ben het nooit te weten gekomen. Men vertelde mij, dat zij een rijk man waren wezen begraven. Best mogelijk, maar als je nou toch steken-blind bent, dan kom
je toch maar zoo van zelf niet op het kerkhof.

De meeste menschen komen wel van zelf op het kerkhof maar die twaalf blinden moesten
toch een geleider hebben. Hoe 't zat -- ik zeg nogmaals—ik weet het niet.
Ze hadden geen geleider en ze liepen allemaal denzelfden weg. Wat moet je daar nu van
zeggen? Niet gelooven? Maar saprestie : ik zag het toch met mijn eigen ogen. 't Was doodeenvoudig: 't was zoo. U gelooft het dus nu ook?

Goed, dan zal ik verder vertellen van die twaalf blinden. Toen ik die menschen daar zag loopen, kreeg ik groot medelijden met hen. Ik ging naar ze toe.
— Beste menschen, zei ik. Zijn jullie moe van de reis?
— Heel moe, heerschap, antwoordden zij.
— En hebben jullie dorst?
— Veel dorst, heerschap.
— En honger?
— Geweldigen honger.
— Nou kijk eens hier, ik ben graaf van Gevelsteen tot Stoepie-op.
De menschen bogen diep en namen hun hoed af.
— Hou je gedekt, zei ik, anders vat je kou. Hier zijn twaalf gulden, ga nu maar in 't
café allemaal wat gebruiken.
— Dank je wel, heerschap, zeiden ze tegelijk en ze stapten naar het café.

Ieder dacht dat zijn buurman die twaalf gulden ontvangen had; ik schijn dat echter vergeten te hebben te geven; hoe het zij — (het verhaal is wonderlijk) -- toen ze allen flink ge-
dronken en gegeten hadden, keken ze elkaar aan op hun manier en vroegen: Betaal nou. Ieder
vroeg dat aan den ander en geen van de twaalf had de twaalf gulden ontvangen. Er ontstond een geweldig spektakel. De eene blinde vertrouwde den andere niet.
— Jij hebt ze gekregen, riep de oudste.
— Neen jij, riep zijn buurman.
— 1k? vroeg deze. Ik dacht dat hij ze kreeg die naast me stond. De waard begon er danig
over op te spelen. Maar daar lieten de blinden het niet bij zitten. Ze begonnen er op los te slaan en zonder te zien waar ze sloegen, gaven ze elkaar en den waard leelijke opstoppers die nogal aan kwamen!  

Ook de waard kreeg klappen. Maar te dicht bij het buffet werd de waard bang voor al het glaswerk en riep. 
— Wacht! weest stil. Daar is de graaf die je het geld gegeven heeft. Hij zal zeggen wie hij het geld ter hand stelde. Dat was een oplossing!
— Ja, ja, riep de blinden. En die ons heeft bedrogen, slaan we dood.
— Ja, dat is goed! riepen al de blinden.
— Heer Graaf, sprak de waard, zie, deze menschen zeggen dat gij ze twaalf gulden hebt
gegeven om te verteren en nu heeft geen van hen het geld ontvangen. De een zegt dat de
ander het heeft, en de ander beweert dat hij niets kreeg maar dat de één het ontving.
Aan wie van hen hebt gij het geld gegeven?

— Edele waard, gij zijt wijs als Salomo, doch ik doe wel en zie niet om. Ik weet niet aan wie ik dat geld ter hand stelde. Want de rechterhand mag niet weten wat de linker doet.
— Edele Graaf, zei de waard, het is heel edel van U zoo wel te doen maar op het oogenblik toch wel een beetje lastig. Zij willen mij niet betalen en ze hebben alles stuk geslagen. Zij zijn nu twintig gulden aan mij schuldig. Wat moet ik doen?
— Edele waard, wees zoo edel als ik en schenk het hen kwijt.
— Om den blikslager niet. Ik zet ze in de gevangenis.
— De arme stakkers. Zoudt gij dat wel doen?
— Zult gij voor hen betalen heer Graaf?
— Ik? Mijn beste man, hoe gaarne ik het zou doen, al mijn weldadigheid heeft mij op dit oogenblik met een leege zak gelaten. ik gaf al mijn munt al weg en heb geen stuiver voor mij zelf behouden. Doch, ik ben de Graaf en ik zal wel iemand vinden in het dorp die borg voor mij wil staan.
— Dus.... zei de waard verheugd. Gij zult alles betalen?
— Laat de blinden maar gaan.
— Met uw welnemen, zei de edele waard, maar weg is weg, en ik wou wel graag eerst wat meer zekerheid hebben. In uw woord heer Graaf heb ik vol vertrouwen, doch in uw leege zak niet zoo zeer.
— Gij hebt gelijk, waard. De menschen zijn slecht. Ik zal het u niet kwalijk nemen. Weet je wat: stel je vertrouwen in den pastoor?
— In den pastoor? Wie zou in deze geen vertrouwen stellen, heer Graaf.
— Goed, dan zal hij borg voor mij staan.

De Graaf ging tot de blinden. ,,Brave lieden, zeide hij, weest niet meer twistende onder elkander. Alles zal geregeld worden. Dan kunt gij binnen weinige ogenblikken uw weg vervolgen. Er is groot onrecht door een uwer geschied. Het is heel slecht dat één uwer het geld, te uwer beschikking gesteld, niet afdragen wil. Doch, daarover zal de straf wel komen. Ik zal er mij niet druk over maken.”

Dit verhaal komt ook voor met als hoofdpersoon Nasreddin, zoals gezegd in het navertellen van zijn legende. Deze teksten hebben ongetwijfeld een heel erg sociale inslag, maar achter de tekst verbergt zich in feite het Oedipus verhaal. Het Oedipus verhaal -- het door Freud uitgebuite en uitgebate verhaal -- vertelt in feite wat Aesopus al in zijn vers over de twee zakken vertelde. Je ziet de mankementen van de ander, maar de jouwe niet. In freudiaanse individualistische termen: we kennen bewuste (zichtbaar op de borst) en onbewuste (onzichtbaar op de rug) zielenroerselen. In een Engelse versie van het Aesopus verhaal heten de zakken “wallets” . Dit suggereert onomstotelijk dat waarvoor men blind is, vaak de rijkdom van de ander is. In het Tijl Uilenspiegel verhaal wordt daarmee een loopje genomen. Dit krijgt natuurlijk geleidelijk aan de naam van de vierde hoofdzonde: Invidia. En net als in de vierde hoofdzonde blindheid (in-vidia) een grote rol speelt, doet het dat in het Aesopus verhaal en in de Japanse “senryü”. Niet alleen het sensuele karakter vinden we in het Japanse vers terug, omdat de straatzangeres denkt dat de anderen haar naaktheid niet zien, maar ook de hebberigheid. Want ook in Japan, zetten zangers een hoedje op het trottoir om er geld in te mogen ontvangen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten