dinsdag 30 januari 2018

Jung en de schizofrenie (1).

Klik hier voor commentaar en originele teksten.



“Tijdens een lange reis had de mollah Nasreddin zich een kleine kalebas om de hals gehangen. ’s Nachts had een grappenmaker met wie de mollah samen reisde, de kalebas bij hem weggehaald, toen de mollah lag te slapen, en om zijn eigen hals gehangen. De volgende dag toen de mollah zag dat zijn vriend de kalebas om zijn hals op zijn borst droeg, richtte hij zich tot hem in de volgende bewoordingen: “Ik weet zeker dat jij ik bent, want jij draagt mijn kalebas. Maar als dat het geval is, wie ben ik…?”


Op mijn website met uitleg over deze grappen zijn veel varianten op dit thema te vinden. Dit is een aanwijzing dat het onderwerp van de grap van belang is voor allerlei mensen in alle tijden. Het belang dat mensen erin stellen moet naar mijn idee samenhangen met ervaringen zoals die van mij:

“Het is nu ongeveer 45 jaar geleden. Een vriend van mij en ik stonden ’s avonds even buiten de boerderij waar ik was opgegroeid stil voor ons uit te kijken. Het was een maan overgoten nacht. Over de weilanden hingen witte doorzichtige sluiers, die danspatronen leken te maken op de muziek van nachtelijke stilte. Aan de rand van het weiland stonden twee hoge een beetje gebogen wilgen. Wij keken onze ogen uit naar dit sprookjesachtige schouwspel. En opeens leek de ene wilg als in een ouderwetse polka een buiging te maken voor de andere iets slankere wilg. Zij leek een hand uit te steken, en samen dansten ze al buigend en zich rechtop richtend als omgeven door oplichtende stofdeeltjes door de slierten mist over het groenige weiland. Er ging een siddering door mij heen en ik voelde dat eenzelfde ervaring mijn vriend overmeesterde. Het was gewoon griezelig, zoals die houterige figuren met grote schreden en buigingen voort dansten door de mist. Ik keek naar het gezicht van mijn vriend in de maan beschenen duisternis. Zijn gezicht werd bleek. “Mooi, hè,” zei ik fluisterend. Hij knikte, liep naar de boerderij. “Ik ga slapen,” zei hij. Toen ik in de richting van de wilgen keek, zag ik ze weer even stram als voor de dans op de rand van het weiland in de mist staan. Niets wees meer op wat er was gebeurd.”

Jung zou een cliënt bevragen om zulke ervaringen. Hij zou de ervaring plaatsen in een kader van andere dansende bomen, om uiteindelijk bij een betekenis te komen waarin ik mij zou kunnen thuis voelen en niet angstig zou weglopen naar mijn slaapkamer. Hij zou mij vragen: “Wie was die vriend met wie je dit hebt meegemaakt?” En wat heeft hij te maken met de “polka” waarvan je moeder de danspassen nog kende. En wat heeft die enorme oeroude eikenboom in Winterswijk, die tot aan het einde van de eeuw werd vereerd, ermee te maken?  En dat zou het begin zijn van vele gesprekken die hierop zouden volgen. Ongetwijfeld heeft ook het nummer “moondance” van Van Morrison met deze ervaring van doen, de man die mij een paar jaar tevoren in Denemarken ’s nachts uit handen van de Hells Angels redde door me mee te sleuren in zijn Van (=auto). De bende had op een pretpark iedereen die ze tegenkwamen in elkaar geslagen en geketend aan bomen in het park achtergelaten. Het spijt me, niet grappig! Maar Jung is ook vaak niet grappig.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten