Uit de vergelijking van de beide grappen komt duidelijk naar
voren, dat het positieve resultaat niet vast staat van het verschaffen van een middel om zich te ontwikkelen. Jongeren hebben de schijn tegen, maar ook ouderen kunnen er wat van. Ik denk bij deze grappen altijd aan
ontwikkelingshulp, waarbij men zegt dat je mensen de middelen in handen moet
geven om zichzelf een betere toekomst te bewerkstelligen. Een les uit ons
koloniale verleden zou moeten zijn, dat dat niet altijd werkt. Waar zit dat obstakel? Zouden deze
grappen ons daar ook iets over kunnen vertellen? Misschien draagt Freuds analyse van deze grappen daaraan bij (Der Witz, pag.
108):
“De student kan het maar niet
opgeven om (door grappen te maken) zich te verzetten tegen de dwang van werkelijkheid en redelijkheid waarvan
hij het gevoel heeft dat het zich steeds meer onverdraaglijk en ongebreideld aan
hem opdringt. Een groot aantal studentengrappen behoort tot zo'n reactie
hierop. De mens is nu eenmaal “onvermoeibaar in zijn zucht naar genot (lust)”
….. en ook maar een beetje afzien van genot dat hij ooit eens heeft genoten,
valt hem heel erg moeilijk. In de opgewekte nevel van bier en alcohol probeert
de student genot (lust) te putten uit het vrij laten gaan van wat in zijn hoofd
in hem opkomt, wat hem in de collegebanken steeds minder lukt.”
Ik denk dat grappen zoals hierboven, heel goed weergeven,
wat Freud erover schrijft: het zijn pogingen om zich uit een benarde situatie
te denken. Alleen Freud mist ook een aantal lagen in de grappen waarvan ik vind
dat je die moet laten meeklinken. Allereerst mist hij het verband dat sommige
mensen ook echt tot iets gedwongen kunnen worden. Aan armoede is meestal niet
te ontkomen. De student kan aan zijn verveling ontsnappen. Ook een armoezaaier
slaat zich met humor (en alcohol) door de ellende heen, maar slaagt daarin niet
altijd. En dan bestaat er ook nog de mogelijkheid dat men zich arm waant en er
alles aan doet om te suggereren dat men arm is. Ook dan bevindt men zich in een
situatie, waar je je misschien met humor uit kunt bevrijden. Tenslotte de armen
van geest wacht het hemelrijk, maar dan moet je je zelf wel weten te bevrijden. Maar
vooral mist Freud, dat verzet voort kan komen uit verzet tegen de “autoriteit”,
een autoriteit als Freud.
Freud had de volgende grap uit Der Witz zich beter
ter harte moeten nemen (Der Witz, pag. 111):
De heer Kästner, een achttiende-eeuwse professor in de
natuurkunde te Göttingen --hij maakte
bijtende grappen en had scherpe kritiek op mensen om zich heen, wat hem niet in
dank werd afgenomen – vroeg een student die Kriegk (Duits Krieg=oorlog) heette,
toen hij zich kwam inschrijven op de universiteit naar zijn leeftijd. Toen Kästner te horen kreeg
dat de student al dertig jaar was, merkte hij op: Ai, ik heb dus de eer de Dertigjarige Oorlog (1618–1648) nog eens
te beleven”
Wie is hier nu de student en wie is de professor? Als je als
student zo’n flauwe woordspeling, die je waarschijnlijk al –tig keren hebt
gehoord, over je heen krijgt van een gerenommeerde professor, dan mag je als
student de autoriteit van deze professor toch wel in twijfel trekken. Maar daar
heeft Freud geen boodschap aan, omdat ook zijn psychoanalyse staat of valt met
de acceptatie van autoriteit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten