Slot: Aesopus, de dichter van fabels, door Planudes/Anoniem.
Klik je op Inleiding voor noten en achtergrondinformatie.
In die tijd dichtte de Frygiër zijn fabels, die hij opdroeg
aan de koning van Lydië, en díe stuurde ze op zijn beurt door naar de bewoners
van Samos, die Aesopus overlaadden met eerbewijzen. Hij kreeg lust tot reizen,
hij wilde de wereld in trekken, om zich met hen die zich filosoof noemden te
onderhouden over allerlei zaken. Zo kwam het dat hij een grote
geloofswaardigheid opbouwde bij Lycérus, de koning van Babylon (1) . De koningen indertijd stuurden elkaar vraagstukken
met betrekking tot allerlei kwesties toe (2) om
ze op te lossen. Afhankelijk van of je het voorliggende probleem kon oplossen
of niet, moest er belasting of een boete worden betaald (3) . Lycérus,
geholpen door Aesopus, had het altijd bij het rechte eind, en werd onder
de anderen beroemd en berucht, zowel door de kwesties die hij voorstelde als
die hij oploste.
Ondertussen trouwde onze Frygiër en omdat hij geen kinderen
kon krijgen adopteerde hij een jonge man van adel, genaamd Ennus (4). Aesopus kreeg stank voor dank van deze ondankbare
zoon. Het liep zo uit de hand dat hij het bed van zijn weldoener bezoedelde.
Toen Aesopus dat hoorde, joeg hij hem weg. De ander –om zich op Aesopus te
wreken – fabriceerde brieven, waaruit op te maken was dat Aesopus onder een
hoedje zou spelen met de rivalen van Lycérus. Lycérus, overtuigd door het zegel
op de brieven en de handtekening onder het schrijven, beval aan een van zijn
officieren, Hermippus (5) de verrader Aesopus
meteen ter dood te brengen. Deze Hermippus was een vriend van de Frygiër. Hij
redde zijn leven. En zonder dat iemand het wist, bracht hij hem lange tijd in
een graf, waar Aesopus zich verborgen hield, (6)
te eten. Toen Necténabo (Necténabo II of Necténabo I),
koning van Egypte, een gerucht opving over de dood van Aesopus, dacht hij
Lycérus voortaan als belastingplichtige aan zich te kunnen binden. Hij durfde
hem uit de tent te lokken, en daagde hem uit om hem architecten te sturen die
een toren in het firmament, in de lucht,
konden bouwen (7). En tegelijkertijd
moest hij iemand sturen die alle vragen van Necténabo zou kunnen beantwoorden,
(oorspronkelijke tekst gaat verder: tegen betaling van 3 jaar belasting door
Necténabo. Maar slaagde hij er niet in dan moest men hem 10 jaar belasting
betalen.) Nadat Lycérus deze brieven had gelezen en ze aan de meest bekwame staatsdienaren
had voorgelegd, bleef iedereen in gebreke --- dat was het moment waarop de
koning zich bewust werd dat Aesopus er niet meer was. Hermippus zei hem daarop
dat Aesopus niet dood was. En de koning ontbood hem daarop aan zijn hof. De
Frygiër werd heel goed ontvangen, rechtvaardigde zich en vergaf Ennus. De brief
van de koning van Egypte bracht hem aan het lachen. Hij adviseerde de koning om
de architecten in de lente te sturen. Hij zelf zou meegaan als degene die op
alle vragen van de koning antwoord zou geven.
Lycérus stelde Aesopus weer in het bezit van al zijn
goederen en leverde Ennus aan hem uit om ermee te doen wat hij wilde. Aesopus
behandelde hem als zijn zoon en de enige straf voor hem was de goden en zijn
vorst te eren. (8) Hij moest voor zijn vijanden verschrikkelijk
zijn, voor alle anderen gemakkelijk en meegaand. Hij moest zijn vrouw goed
bejegenen, zonder haar al zijn geheimen toe te vertrouwen. Hij moest niet
spraakzaam zijn en de roddelaars bij zich verjagen. Zich niet door onheil op de
kop laten zitten. Zorg hebben voor de toekomst, want het is beter met zijn dood
zijn vijanden te verblijden dan door zijn vrienden voor onbenul door te gaan
tijdens het leven. Vooral was het van belang niet jaloers te zijn op het geluk
van anderen, zelfs als dat betekende zichzelf te kwellen. Ennus was geroerd
door deze vermaningen en Aesopus goedheid, die hem als een schot met pijl en
boog midden in het hart trof: hij stierf korte tijd later (9).
Laten we terugkomen op de uitdaging van Necténabo (10): Aesopus koos voor arenden, die hij africhtte
(commentaar La Fontaine: “instruit” , onderwees: “chose difficile à croire”, ongelofelijk).
Hij leerde ze, zal ik maar zeggen, een mand in de lucht met zich mee te dragen,
waarin een jong kind lag. (11) Toen het eenmaal
lente was geworden, ging hij weg naar Egypte met zijn hele hebben en houden
(équipage) . Dat riep bij de volkeren in de landen waar hij doorheen trok,
grote bewondering op. Men verwachtte er veel van. Necténabo, die in de
veronderstelling leefde dat hij overleden was, en daarom het raadsel had
opgegeven, was door zijn komst uiterst verbaasd bij zijn aankomst. Hierop had
hij niet gerekend, en hij was nooit die weddenschap met Lycérus aangegaan, als
hij had geweten dat Aesopus nog leefde. Hij vroeg hem of hij de architecten bij
zich had. En of er iemand was die op al zijn vragen, kon antwoorden. Aesopus
gaf als antwoord, dat degene die overal antwoord op zou geven, hij zelf was, en
dat hij de architecten te zien zou krijgen, als het zover was. Men vertrok naar
het open veld, waar de arenden omhoog vlogen met de manden waarin de kleine
kinderen lagen. Die kinderen schreeuwden om cement, stenen en hout. U ziet, zei
Aesopus tegen Necténabo, dat ik u de werkers gevonden heb voor het project dat
u voor ogen staat: voorzie ze van materiaal om de toren te bouwen! Necténabo
gaf toe dat Lycerus had gewonnen.
Daarop stelde hij de volgende vraag aan Aesopus: ik heb in
Egypte merries die het hinniken van paarden uit de omgeving van Babylon kunnen
horen en ze bezwangeren. Wat is uw antwoord daarop?” De Frygiër stelde het
geven van een antwoord uit tot de volgende dag, en ging terug naar zijn
onderkomen. Hij vroeg aan kinderen hem een kat te brengen, en die kat door de
straten te jagen onder het geven van zweepslagen. Egyptenaren vereren katten en
voelen zich heel erg beledigd door zo’n behandeling van het dier. Ze redden de
kat uit handen van de kinderen en gingen zich bij hun koning over dit gedrag
beklagen. Hij riep de Frygiër op om voor hem te verschijnen. “Weet u niet,”
vroeg de koning hem, “dat dit dier een van onze goden is? Waarom behandel je
hem dan op deze manier?” “De reden is dat de kat Lycérus heeft beledigd,” gaf
Aesopus hem ten antwoord. “Want vannacht heeft de kat een bijzonder moedige
haan gekeeld (12) die heel erg mooi elk uur
kraaide!” “U bent een leugenaar!” antwoordde de koning. “Hoe is het mogelijk
dat een kat dit gedaan kan hebben en in
zo korte tijd zo’n lange reis zou kunnen afleggen?” Waarop Aesopus (hinderlijk
ventje) antwoordde: “En hoe zou het mogelijk kunnen zijn dat uw merries over
zo’n lange afstand het hinniken van onze paarden (in Babylon) horen en daarvan zwanger
worden?”
Daarna liet de koning, Necténabo, uit Heliopolis bepaalde mensen komen die bekend stonden om hun intelligentie, verder mensen
bedreven in het oplossen van raadsels. Hij richtte een groot koninklijk maal
aan, waarop hij de Frygiër uitnodigde. Tijdens de maaltijd legden ze Aesopus
verschillende kwesties voor, o.a. deze. Op een zuil in het midden van 12 steden
stond een grote tempel. Elk van deze steden heeft een stadsmuur gestut door
dertig steunbogen aan de buitenkant en om elk van die bogen heen lopen twee
vrouwen, de ene achter de andere. De ene is wit, de andere zwart. Aesopus
antwoordde daarop: “Maar dat is een raadsel voor de kindertjes van ons land! De
tempel is de wereld, de zuil is het jaar. De steden zijn de maanden. En de steunbogen
zijn de dagen, waaromheen om beurten de dag en de nacht lopen.” (13 )
De volgende dag verzamelde Necténabo al zijn vrienden.
“Dulden jullie,” zei hij hun, “dat een misbaksel de oorzaak is dat Lycérus met
de hoofdprijs ervandoor gaat, en mij in verwarring achterlaat?” Een van hen
adviseerde de koning, het omgekeerde van wat hij aan Lycérus had gevraagd te
doen: “Laat Aesopus ons naar kwesties vragen waarvan wij nog nooit gehoord zouden
hebben.” Aesopus stelde een schuldbekentenis op, waarin stond dat Necténabo een
schuld van 2 duizend talenten had bij Lycérus. De schuldbekentenis kreeg
Necténabo helemaal ongemerkt in zijn bezit. Voordat men de brief met de
schuldbekentenis opende, schreeuwde Aesopus: “Dit is toch wel het grootste
onrecht ter wereld. Ik wil jullie hiervan allen getuige maken. “Het is waar,”
gaven ze toe, “dat wij nog nooit tevoren van dit onrecht hadden horen spreken.
“Dus,” concludeerde Aesopus, ”heb ik voldaan aan jullie vraag?” Necténabo
stuurde hem terug (naar Babylon) overladen met cadeaus, zowel voor zichzelf als
voor zijn baas.
Het verblijf van Aesopus in Egypte is misschien aanleiding
dat sommigen hebben geschreven dat hij er slaaf was samen met Rhodopis (14) . En wel die Rhodopis, waarvoor de koning als geschenk, omdat zij zijn minnares
was, één van de drie Pyramides liet bouwen, die ook nu nog bestaan. Ze worden alom bewonderd: de kleinste
Pyramide is die voor Rhodopis, het is dan wel de kleinste, maar ook de Pyramide
gebouwd met het meeste vernuft.
Bij zijn terugkeer in Babylon werd Aesopus door Lycérus
ontvangen met groot vertoon van vreugde en vriendelijkheid: deze koning,
Lycérus, liet voor hem een standbeeld oprichten. De lust te zien en leren
maakte dat Aesopus afzag van al deze eerbewijzen. Hij verliet het hof van
Lycérus op de dag dat hem alle privileges toevielen, die hij maar wenste. Hij
zei deze koning vaarwel om nogmaals een bezoek te brengen aan Griekenland.
Lycérus liet hem alleen gaan na hem onder tranen te hebben omarmd. En hij moest
op een altaar zweren, dat hij zou terugkeren om zijn laatste dagen bij hem te
slijten.
Van de steden, die hij aandeed, was Delphi een van de
belangrijkste. De bewoners van Delphi luisterden gretig naar wat hij te
vertellen had. Maar op geen enkele manier bewezen ze hem eer. Over deze
neerbuigendheid was Aesopus gepikeerd en hij vergeleek ze met stokken die op de
golven van een meer dreven: van verre denk je dat het iets belangwekkends is;
van dichtbij zie je dat het niets voorstelt. Die vergelijking kwam hem duur te
staan. De bewoners van Delphi werden bevangen door zo’n geweldige haat en een
zo’n sterk verlangen om wraak (nog afgezien van het feit dat ze vreesden door
hem te worden afgewezen) dat ze besloten hem naar de andere wereld te helpen. Om
dat voor elkaar te krijgen verstopten ze tussen zijn kleren een van hun heilige
vazen. Zó legden zij het erop aan dat Aesopus van diefstal en heiligschennis
werd beschuldigd, een misdaad waarop de doodstraf stond.
Toen hij Delphi wilde verlaten en zich op weg begaf naar Phocis kwamen de bewoners van Delphi naar hem toe gelopen alsof ze in de hoogste
nood verkeerden. Zij beschuldigden hem ervan hun vaas te hebben gestolen.
Aesopus zwoer onder ede dat hij dat niet had gedaan. Daarop doorzochten zij
zijn bullen. En ze vonden de vaas! Alles wat Aesopus hier tegenin kon brengen,
mocht niet baten dat ze hem als een beruchte schurk behandelden. Zij brachten
hem terug naar Delphi, geboeid, in het gevang geworpen, en tenslotte ervan
beschuldigd dat hij zich uit de voeten had willen maken. Er was niets dat hij zoals gewoonlijk voor
zijn verdediging kon aanvoeren. Hij zei onschuldig te zijn, maar de bewoners
van Dephi bespotten hem.
(15) “De kikker,” hield hij
hun voor, “had de rat gevraagd hem te komen bezoeken. Om de hoge golven te
kunnen trotseren, bond de kikker de rat vast aan zijn poot. Zodra ze te water
gingen, wilde de kikker de rat de diepte in trekken, met de bedoeling dat hij
zou verdrinken, en hem lekker kon opsmikkelen.
De ongelukkige rat bood korte tijd weerstand. In de tijd dat ze aan het
wateroppervlak met elkaar worstelden, kreeg een roofvogel hen in de gaten, dook
naar beneden. De kikker werd samen met de rat de lucht in opgetild, omdat hij de
rat niet van zijn poot kon losmaken. Ze begonnen elkaar te haten (se reput?).
Zo is het ook met u gesteld, verschrikkelijke bewoners van Delphi: iemand
machtiger dan jullie zal mij wreken! Ik zal ten onder gaan, maar jullie zullen
dat ook. ”
Toen men hem naar de martelkamer bracht, vond hij
gelegenheid om te ontsnappen. Hij vluchtte de kleine kapel gewijd aan Apollo
in. De bewoners van Delphi sleurden hem naar buiten. “U schendt het recht op
asiel in een heiligdom,” zei hij hun. “Het is maar een kleine tempel: daarom
denken jullie ermee weg te komen. Maar de dag zal komen dat jullie slechtheid
geen heenkomen meer zal vinden, zelfs niet in een tempel. Jullie krijgen te
maken met de arend, die ondanks de smeekbeden van de slak, een haas de lucht in
meenam, ook al had die zich in zijn holletje verstopt. De hele generatie arend
werd gestraft daarvoor, tot in de kringen rond Jupiter. De bewoners van Delphi
waren maar weinig aangedaan door dit verhaal, en wierpen hem in de afgrond.
Even later na zijn dood trof een buitengewoon krachtige
pestepidemie hen en richtte een ravage aan. Zij vroegen het orakel hoe zij de
toorn van de goden konden lenigen. Het orakel antwoordde dat er niets anders op
zat dan boete te doen voor hun schuld aan de dood van Aesopus, en tegemoet te
komen aan een passende nagedachtenis van Aesopus. Meteen richtte men een
Pyramide voor hem op. De goden lieten niet alleen op deze manier zien, hoezeer
de wandaad begaan aan Aesopus hun mishaagde: ook de mannen moesten het
ontgelden (ze stierven bij bosjes). Griekenland stuurde commissarissen om zich
op de hoogte te stellen, en aan de overlenden werd ook nog eens een flinke
straf opgelegd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten