Švejk
Intermezzo: Wat gebeurt er als je een vrijgevochten marionet
zijn gang laat gaan in een oorlog of in de politiek? De Tsjechische brave
soldaat Švejk in de Eerste Wereldoorlog is natuurlijk zo’n marionet bij uitstek (Inleiding).
Eén van de hoogtepunten uit De Lotgevallen van de brave soldaat
Švejk van de Tsjechische schrijver Jaroslav Hašek is het verhaal over de Duif (pag. 556-558):
Baloun, een officiersoppasser (2) van een
luitenant (3) heeft altijd honger. Daardoor kan hij zich
niet inhouden als hij zijn baas, de luitenant, eten moet brengen. De luitenant
merkt dit en straft hem ervoor, maar hij is onverbeterlijk.
“De Heer onze God heeft vreetzakken op de wereld gezet en de
Heer onze God zal voor ze zorgen ook,” merkte Švejk op. “Ze hebben je al een
keer vastgebonden (1) en nu verdien je niet
beter dan dat ze je naar de voorste linies jagen. Toen ik nog oppasser was bij
de luitenant kon ie in alles op mij vertrouwen – de gedachte alleen al dat ik
iets van hem zou opvreten kwam niet eens bij hem op. Als er eens wat speciaals
werd uitgedeeld zei hij altijd: “Dat mag je zelf wel houden, Švejk,” of “Ach,
ik ben daar eigenlijk niet zo gek op, geef me maar een klein stukje en doe met
de rest wat je wilt.” Toen we nog in Praag zaten stuurde hij mij wel eens naar
een restaurant om middageten voor hem te halen. En om te voorkomen dat hij
misschien zou denken dat ik met een kleine portie thuis zou komen omdat ik
onderweg de helft had opgegeten kocht ik er, tenminste als ik dacht dat de
portie wat klein was uitgevallen, van mijn laatste paar heller zelf nog eentje
bij, zodat hij tenminste genoeg kreeg en niet op slechte gedachten zou komen. Totdat
ie daar zelf een keertje achter kwam. Ik moest altijd het menu voor hem
meebrengen uit het restaurant, dan kon hij uitzoeken. En op een dag koos hij de
gevulde duif. Toen ze me maar een halve duif meegaven dacht ik dat de luitenant
mij er misschien van zou verdenken dat ik de andere helft zelf had opgepeuzeld,
zodat ik van mijn eigen centen nog een portie kocht en thuiskwam met zo’n
enorme hoop eten, dat luitenant Šeba, die net op de biets was voor een goedkoop
maaltje en net voor etenstijd op bezoek was gekomen bij mijn eigen luitenant,
er ook nog een best maal aan had. Maar toen hij vol zat zei hij: “Vertel me
niet dat dit maar een portie was. Er is geen plek ter wereld waar een hele
gevulde duif op het menu staat. Als ik vandaag ergens wat geld lospeuter laat
ik mijn middageten ook in dat restaurant van jou halen. Maar vertel eens
eerlijk: dit was toch een dubbele portie?” De luitenant vroeg mij waar hij bij
was te bevestigen dat ik geld had meegekregen voor een enkele portie – hij had
immers geen idee dat luitenant Šeba (4) zou
komen opdagen. Ik antwoordde dat hij me geld had meegegeven voor een
enkelvoudig middagmaal. “Zie je wel,” zei mijn luitenant toen tegen hem. “Maar
dit is niets bijzonders, hoor. Pas geleden nog bracht Švejk twee hele
ganzenbouten (5) mee
naar huis. Stel je eens voor: vermicellisoep, rundvlees met ansjovissaus, twee
ganzenbouten, knoedels en kool op een stapel die bijna tot het plafond kwam,
plus nog flensjes!”
“Mmmm…Mmm.. sakra! (6)”
smakte Baloun.
Maar Švejk vervolgde: “En dat is toen de steen des aanstoots
geworden. Want luitenant Šeba stuurde de volgende dag zijn oppasser natuurlijk
ook naar dat restaurant van ons, maar die kwam thuis met als hoofdgerecht zo’n
klein balletje pilav met kip, zoiets als een baby van zes weken in zijn luier kakt – zo’n twee eetlepels
vol dus. Luitenant Šeba was razend en zei dat ie de helft had opgevreten. En
toen hij weer: Dat ie onschuldig was. Toen gaf de luitenant hem een lel op z’n
muil en stelde mij als voorbeeld. Hij zei dat de porties die ik voor luitenant
Lukaš meebracht pas echte porties waren. En dus stapte de arme onschuldige
soldaat, die zo op z’n donder had gekregen, de volgende dag weer naar het
restaurant waar hij dat middageten had gehaald en stelde daar de nodige vragen.
Hij briefde alles natuurlijk door aan zijn baas en die vertelde het op zijn
beurt weer door aan mijn luitenant.
Op een avond zat ik rustig in de krant het nieuws van de
vijandelijke staven over het slagveld te lezen toen mijn luitenant
binnenstapte. Hij zag zo bleek als een doek en begon gelijk tegen me uit te varen:
ik moest hem vertellen hoeveel van die dubbele porties ik in dat restaurant
zelf al had betaald. – hij wist alles, met leugens kon ik me er niet meer
uitredden. Hij wist allang dat ik niet helemaal tof was, maar dat ik zo
krankzinnig was, dat had hij niet kunnen dromen. Ik had hem zo te schande
gemaakt, dat hij ’t liefst eerst mij en dan zichzelf wilde doodschieten. Herr
Oberleutnant, zei ik tegen hem, toen u me aannam hebt u gelijk de eerste
dag al gezegd dat alle oppassers dieven en laaghartige schurken zijn. En toen
ik in dat restaurant echt van die kleine porties kreeg kon u best gaan denken
dat ik werkelijk zo’n laaghartige schurk was die er zelf van meevrat….”
“Lieve God in de Hemel,” fluisterde Baloun. Hij boog zich
over de koffer (met broodjes) van luitenant Lukaš en trok zich daarmee achter
in de wagon terug.
“Toen begon luitenant Lukaš al zijn zakken te doorzoeken,”
vervolgde Švejk, “en toen dat niets opleverde zocht hij in zijn vest en gaf me
zijn zilveren horloge. Zo ontroerd was hij. “Švejk,” zei hij tegen me, “zodra
ik mijn gage heb ontvangen moet je precies opschrijven wat ik je schuldig ben.
Dit horloge mag je ook wel houden.”
Het verhaal heeft zijn vervolg als een running gag op pagina
641 en 647.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten