donderdag 23 mei 2024

Švejk

Intermezzo: Wat gebeurt er als je een vrijgevochten marionet zijn gang laat gaan in een oorlog of in de politiek? De Tsjechische brave soldaat Švejk in de Eerste Wereldoorlog is natuurlijk zo’n marionet bij uitstek (Inleiding).


Eén van de hoogtepunten uit De Lotgevallen van de brave soldaat Švejk van de Tsjechische schrijver Jaroslav Hašek is het verhaal over de Duif (pag. 556-558):  Baloun, een officiersoppasser (2)  van een luitenant (3)  heeft altijd honger. Daardoor kan hij zich niet inhouden als hij zijn baas, de luitenant, eten moet brengen. De luitenant merkt dit en straft hem ervoor, maar hij is onverbeterlijk.

 
“De Heer onze God heeft vreetzakken op de wereld gezet en de Heer onze God zal voor ze zorgen ook,” merkte Švejk op. “Ze hebben je al een keer vastgebonden (1) en nu verdien je niet beter dan dat ze je naar de voorste linies jagen. Toen ik nog oppasser was bij de luitenant kon ie in alles op mij vertrouwen – de gedachte alleen al dat ik iets van hem zou opvreten kwam niet eens bij hem op. Als er eens wat speciaals werd uitgedeeld zei hij altijd: “Dat mag je zelf wel houden, Švejk,” of “Ach, ik ben daar eigenlijk niet zo gek op, geef me maar een klein stukje en doe met de rest wat je wilt.” Toen we nog in Praag zaten stuurde hij mij wel eens naar een restaurant om middageten voor hem te halen. En om te voorkomen dat hij misschien zou denken dat ik met een kleine portie thuis zou komen omdat ik onderweg de helft had opgegeten kocht ik er, tenminste als ik dacht dat de portie wat klein was uitgevallen, van mijn laatste paar heller zelf nog eentje bij, zodat hij tenminste genoeg kreeg en niet op slechte gedachten zou komen. Totdat ie daar zelf een keertje achter kwam. Ik moest altijd het menu voor hem meebrengen uit het restaurant, dan kon hij uitzoeken. En op een dag koos hij de gevulde duif. Toen ze me maar een halve duif meegaven dacht ik dat de luitenant mij er misschien van zou verdenken dat ik de andere helft zelf had opgepeuzeld, zodat ik van mijn eigen centen nog een portie kocht en thuiskwam met zo’n enorme hoop eten, dat luitenant Šeba, die net op de biets was voor een goedkoop maaltje en net voor etenstijd op bezoek was gekomen bij mijn eigen luitenant, er ook nog een best maal aan had. Maar toen hij vol zat zei hij: “Vertel me niet dat dit maar een portie was. Er is geen plek ter wereld waar een hele gevulde duif op het menu staat. Als ik vandaag ergens wat geld lospeuter laat ik mijn middageten ook in dat restaurant van jou halen. Maar vertel eens eerlijk: dit was toch een dubbele portie?” De luitenant vroeg mij waar hij bij was te bevestigen dat ik geld had meegekregen voor een enkele portie – hij had immers geen idee dat luitenant Šeba (4) zou komen opdagen. Ik antwoordde dat hij me geld had meegegeven voor een enkelvoudig middagmaal. “Zie je wel,” zei mijn luitenant toen tegen hem. “Maar dit is niets bijzonders, hoor. Pas geleden nog bracht Švejk twee hele ganzenbouten (5)   mee naar huis. Stel je eens voor: vermicellisoep, rundvlees met ansjovissaus, twee ganzenbouten, knoedels en kool op een stapel die bijna tot het plafond kwam, plus nog flensjes!”


“Mmmm…Mmm.. sakra! (6)” smakte Baloun.


Maar Švejk vervolgde: “En dat is toen de steen des aanstoots geworden. Want luitenant Šeba stuurde de volgende dag zijn oppasser natuurlijk ook naar dat restaurant van ons, maar die kwam thuis met als hoofdgerecht zo’n klein balletje pilav met kip, zoiets als een baby van zes weken in zijn luier kakt – zo’n twee eetlepels vol dus. Luitenant Šeba was razend en zei dat ie de helft had opgevreten. En toen hij weer: Dat ie onschuldig was. Toen gaf de luitenant hem een lel op z’n muil en stelde mij als voorbeeld. Hij zei dat de porties die ik voor luitenant Lukaš meebracht pas echte porties waren. En dus stapte de arme onschuldige soldaat, die zo op z’n donder had gekregen, de volgende dag weer naar het restaurant waar hij dat middageten had gehaald en stelde daar de nodige vragen. Hij briefde alles natuurlijk door aan zijn baas en die vertelde het op zijn beurt weer door aan mijn luitenant.
Op een avond zat ik rustig in de krant het nieuws van de vijandelijke staven over het slagveld te lezen toen mijn luitenant binnenstapte. Hij zag zo bleek als een doek en begon gelijk tegen me uit te varen: ik moest hem vertellen hoeveel van die dubbele porties ik in dat restaurant zelf al had betaald. – hij wist alles, met leugens kon ik me er niet meer uitredden. Hij wist allang dat ik niet helemaal tof was, maar dat ik zo krankzinnig was, dat had hij niet kunnen dromen. Ik had hem zo te schande gemaakt, dat hij ’t liefst eerst mij en dan zichzelf wilde doodschieten. Herr Oberleutnant, zei ik tegen hem, toen u me aannam hebt u gelijk de eerste dag al gezegd dat alle oppassers dieven en laaghartige schurken zijn. En toen ik in dat restaurant echt van die kleine porties kreeg kon u best gaan denken dat ik werkelijk zo’n laaghartige schurk was die er zelf van meevrat….”
“Lieve God in de Hemel,” fluisterde Baloun. Hij boog zich over de koffer (met broodjes) van luitenant Lukaš en trok zich daarmee achter in de wagon terug.
“Toen begon luitenant Lukaš al zijn zakken te doorzoeken,” vervolgde Švejk, “en toen dat niets opleverde zocht hij in zijn vest en gaf me zijn zilveren horloge. Zo ontroerd was hij. “Švejk,” zei hij tegen me, “zodra ik mijn gage heb ontvangen moet je precies opschrijven wat ik je schuldig ben. Dit horloge mag je ook wel houden.”


Het verhaal heeft zijn vervolg als een running gag op pagina 641 en 647. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten