Acedia (Luiheid).
(
Klik hier voor de originele teksten)
Ze kwamen bij zijn zevende dochter, die eveneens blij is ze
terug te zien. Ze aten, dronken en kondigden aan de volgende dag te vertrekken.
Hun dochter begon meteen eten voor onderweg te maken. Nadat zij het deeg had
gekneed, stak ze de oven aan, en deed ze het deeg in de oven om het te bakken.
Daarna ging ze weg om zich van andere bezigheden te kwijten. Haar vader
profiteerde van haar afwezigheid door het nauwelijks gebakken brood uit de oven
te halen en verstopte het onder de jellaba, die hij had uitgedaan en als een
hoopje op de grond lag. Toen de dochter dacht dat het brood wel klaar zou zijn,
kwam ze om het uit de oven te halen, maar zij trof de oven leeg aan. Ze zette
het op een schreeuwen, omdat ze niet snapte wie haar van haar brood had
beroofd. De buren kwamen toegelopen en vroegen: “Wat is er gebeurd?” --“Ik
begrijp niet wie me deze belediging tussen mij en mijn ouders heeft geflikt.
Ik heb hun brood gebakken voor onderweg en iemand heeft het uit mijn oven
gehaald!” Zij zochten overal; toevallig trapte iemand van hen op de jellaba van
de vader op de grond; dat voelde een beetje week aan, hij schudde de jellaba
heen en weer en het brood rolde er onderuit. “Daar zul je hebben wat jullie
zoeken, maar dat is nog geen brood, dat is nog maar deeg!” Toen ze de jellaba
van de vader herkenden, schuifelden de buren voetje voor voetje naar buiten om
er vanaf te zijn. De dochter was woedend en overlaadde de vader met verwijten.
De ouwe hoorde niets: “Geef me mijn geweer! Wij vertrekken! Waarlijk, geen van
jullie is mijn dochter!”
Commentaar.
Dit is het laatste bezoek. Waarom gaat dit over luiheid? De
dochter doet veel werk: het kneden van brood is een inspannend karwei. De ouders
doen niets. Hierdoor vinden ze dat de dochter niet hard genoeg opschiet met het
bakken van het brood, en miskennen daarmee de natuurlijke voorwaarden om brood
te kunnen bakken. Hun Luiheid projecteren ze op anderen, in dit geval op hun
zevende dochter.
Belangrijker is de associatie van het woord voor Luiheid, in
het Latijn “Acedia”, met het woord voor “zuurdesem” (Latijn: acidus). Zuurdesem
doet brood op een natuurlijke wijze rijzen. In joodse kring wordt de
Pesach gevierd met ongedesemde broden, dat wil zeggen net als matses niet gerezen broden. Voor het vieren van
de Pesach, waarbij de uittocht uit Egypte wordt herdacht, doe je geen zuurdesem
in je brood. Met platbrood kun je beter reizen en het is vlugger klaar.
Allemaal zaken die van belang zijn wil je overhaast vluchten voor een
verschrikkelijke Egyptische farao. Alweer blijkt een joodse achtergrond van dit
verhaal doorslaggevend voor begrip ervan. Nu kun je de vraag opwerpen: is het
wel de bedoeling dat men zolang moet wachten tot het brood voor onderweg afgebakken
is? De vader vindt van niet, de dochter van wel. Luiheid komt hier tevoorschijn
in een onverwachte gedaante.
Ook de demon geassocieerd met de zevende doodzonde heeft onverwachte
trekken. Belfagor, de demon die verleidt tot uitvindingen die je lui maken,
werd door Macchiavelli opgevoerd in een een verhaal, waarin Belfagor
naar de hel terugvlucht uit angst voor hooghartige en veeleisende vrouwen. Maar
de naam Belfagor heeft ook te maken met het Rooms-katholieke Vagevuur.
Belfagor was een Moabitische godheid die door de joden geridiculiseerd
werd. Alweer! De vertaling van de naam levert op: Heer (baäl) van de opening
(fagor = gat, kloof, gat om houtskool te branden), waarbij de naam dus direct in
verband is te brengen met het louterende
vuur van het Vagevuur. Bij mij thuis was
het nog gewoonte om, als een kind iets fout had gedaan, op het brandende vuur
in een kachel of haard te wijzen met de woorden: wil je echt daarin terecht komen?
Dat is heet en doet pijn, heel erg veel pijn.
Dit is de laatste van de zeven doodzondes en het is
duidelijk dat hierna een afweging plaats vindt waar je na overlijden terecht
zult komen: de hel, de hemel of het vagevuur. Deze driedeling heeft het
christendom overgenomen van de Romeinen die Pluto lieten beoordelen waar
de overledenen terecht kwamen. Pluto was de god van de goud- en zilver mijnen (Grieks
ploutos=rijkdom). En bij uitbreiding ook
van de kolenmijnen. De mijnen waren net als ovens de toegang tot de
onderwereld. Pluto heeft dan ook met Belfaghor overeenkomstig dat hij toegang
heeft via een “gat” tot de onderwereld.
Ook al is dit laatste doodzonde, het verhaal van het bezoek
aan de zeven dochters is nog niet afgelopen! Zie volgend blog.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten