zondag 9 juli 2017

Ira (woede).

(Klik hier voor de originele teksten

Gevolgd door zijn vrouw, ging hij er vandoor naar zijn zesde dochter, die het heel leuk vond –zij ook – om hem te zien. Hij at, dronk, en op het uur van slapen gaan overhandigde ze hem een houweel. “Pappa “, zei ze, “ga bij onze kruiken met boter en honing slapen en zorg ervoor dat dieven er niet mee vandoor gaan.” Hij ging slapen; midden in de nacht werd hij wakker van de de schaduwen die de maan wierp over de kruiken. Hij dacht dat het dieven waren, stond op, pakte de houweel, en zette zich aan het aframmelen van de kruiken, in de veronderstelling dat hij de dieven te pakken had, en ze zó allemaal versloeg. ’s Ochtends kwam zijn dochter hem opzoeken: Pappa, voel je je lekker, vanochtend?” zei ze tegen hem. “Je vader heeft de hele nacht strijd geleverd met dieven, en jij vraagt hem of het hem goed gaat!” Zij keek in de richting van de kruiken en bemerkte de ramp. Zij keerde zich naar hem toe en schreeuwde, boos (irritée): “Vader, wat heb je ons aangedaan!” Hij begreep haar niet, hij was  buiten zinnen. “Geef me mijn geweer,” zei hij haar, “ik ga naar mijn andere dochter, die echt mijn dochter is, jij, jij bent mijn dochter niet!”


Commentaar:


Deze scène zou zo kunnen voorkomen in de Don Quichot. De scène doet direct denken aan het gevecht van Don Quichot met de windmolens (Vertaler: Van Dam, pag 65; Van de Pol, pag 77).  Daarbij wordt een windmolen vergeleken met een Griekse oergod “Briareos”. Deze reus heeft 100 armen en vijftig hoofden, een beeld dat zo weggelopen zou kunnen zijn uit het hindoeïsme (of boeddhisme). Ook doet de scène denken aan de allereerste Spaanse  schelmenroman, waarvan de schrijver onbekend wenste te blijven: Het leven van Lazarillo de Tormes. De schrijver wilde onbekend blijven, omdat dit geschrift zijn leven in gevaar bracht.




In dit en in het vorige verhaal  komt in het Frans het woordje “irritée” voor, wat ik voor een verwijzing naar de zesde doodzonde Ira houd. De verklaring hiervoor lijkt te komen van de met deze doodzondes – Gula en Ira – geassocieerde demonen: Beëlzebub en Satan. In het Nieuwe Testament zijn Beëlzebub en Satan synoniemen van elkaar. Ze kunnen met elkaar verwisseld worden. Het lijkt er dus op dat het voorkomen van het woordje “irritée” in beide verhalen en niet in één verhaal het gevolg is van verwisseling van demonen, of dat de naam van de ene demon domineerde over de andere, met andere woorden de naam Satan was en werd algemeen bekend, maar die van Beëlzebub steeds minder en lijkt wel uit een verder verleden te komen. Beëlzebub komt wel als Beël (=Baäl) voor in de Koran, niet als Beëlzebub. Beëlzebubs naam is typisch joods-christelijk, met de nadruk op joods. Beëlzebub was namelijk een naam om de godheid van een naburig volk te bespotten. Het brengen van de beide hoofdzondes onder de naam van één demon, Satan, volgt de godsdienstgeschiedenis, waarin in het noorden van  Afrika een tijdlang veel joden en christenen woonden. Veel wijst niet meer op hun aanwezigheid in Marokko, maar in deze verhaaltjes treffen we nog minieme verwijzingen naar dit verleden aan.


De doodzondes zijn niet duidelijk van elkaar onderscheiden. In alle verhaaltjes komt ook wel iets van een of meerdere andere doodzondes om de hoek kijken. Dat lijkt al heel erg het geval op het einde van al deze bezoeken, waarbij de vader woedend de deur uitloopt bij zijn dochters. Dus eigenlijk zou je ze alle zeven onder één noemer bij elkaar kunnen vegen: Ira, woede. Dat is in een zekere zin ook het geval!


De dochter staat niet alleen voor één van de doodzondes, maar ook telkens voor een andere Ighrem (=stad). Zo’n stad kun je zien als het centrale ontmoetingspunt voor een streek. Daar was de graansilo, waar men zijn graanopbrengst kon verkopen, daar vond de wekelijkse markt plaats. Op zo’n markt troffen zich voornamelijk stamgenoten, die dezelfde taal spraken, met handelaren van andere stammen. Iedere dochter staat dan ook telkens voor een andere stam, en iedere stam heeft een andere doodzonde waarmee de buren die stam karakteriseren,  en over elkaar kwaad spraken. In het bezoek aan de zeven dochters legt onze verarmde hoofdman, de vader, de onenigheid en opstandigheid onderling en tegenover het centrale gezag bloot. Het verhaaltje verraadt de politiek van de Fransen om de verschillende stammen tegen elkaar uit te spelen; maar ook de houding van de Fransen tegenover het Marokkaanse centrale gezag waar ze geen respect voor hadden. Eigenlijk voelden de Fransen zich niet zozeer beschermers van Marokko, maar de baas van Marokko. In deze verhalen speelt dwars door het oude authentieke verhaal heen de actualiteit van het protectoraat. Een geweldige prestatie voor een verhalenverteller. Kom daar nu nog maar eens om.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten