Ze gingen op weg. De eerste en de tweede dag verliep alles
goed. Op de derde dag vonden ze langs de
weg een veld met bijenkorven. “Laten we
hier blijven” zei hij tegen zijn vrouw. Als de nacht valt, gaan we honing
verzamelen, eerst doen we ons eraan te goed, daarna nemen we nog een voorraadje
mee voor thuis.” Zij verstopten zich in de jujubes-haag rond het veldje. Toen de nacht was gevallen, stond de man als
eerste op, en maakte het hek open dat in de haag rond het
veldje zat. Getweeën liepen ze het
veldje op, maar vonden in geen van de bijenkorven honing. “Het zijn
achtergelaten lege bijenkorven,” zei hij. “Het beste dat we nu kunnen doen, is
ons een bijenkorf uitzoeken en erin gaan slapen tot het dag wordt.” Zij maakten alles gereed, en gingen slapen.
Midden in de nacht kwamen er dieven langs om ook honing te
stelen. Zij kwamen het veldje op, onderzochten alle bijenkorven, maar vonden
aanvankelijk niets, tot een van hen dacht er eentje gevonden te hebben die hem
lekker zwaar toescheen en hij zei: “Ik heb mijn aandeel!” Zijn collega tilde een andere bijenkorf op, die ook goed zwaar was, en zei: “En ik heb de
mijne!” Zij namen de buit op hun schouders en gingen ervandoor. Toen het
ochtend werd, richtte de man uitgestrekt in zijn bijenkorf het woord tot zijn
vrouw. “Is het al licht?” vroeg hij haar. Toen de dieven hoorden praten, kregen
ze de schrik van hun leven, zij wierpen de last van hun schouders op de grond
en liepen weg zo hard ze konden. De man en de vrouw, bevrijdden zich uit de
bijenkorven, en zetten hun tocht naar huis voort.
Zij zagen voor zich een rots. De man onderzocht die van boven
naar beneden en bemerkte een zwerm bijen. “Die moeten daar een nest hebben,”
zei hij tegen zijn vrouw, “we zouden er misschien honing uit kunnen halen!” En
hij voegde eraan toe: “Laten we naar de top klimmen, jij maakt een touw aan mij
vast en laat me dan naar beneden zakken tot aan het nest!” Voor de zekerheid
zei hij ook nog: “Denk erom mij niet los te laten!” –“Maak je geen zorgen!” antwoordde
zijn vrouw. Zij maakte dus een touw vast aan zijn broekriem en liet hem naar
beneden zakken tot aan de rotsspleet waar de zwerm bijen zich ophield.” “Hou
goed vast!” schreeuwde hij. “Als ik je
zeg: trekken, moet jij me omhoog trekken!” Hij sneed een stuk honingraat af,
liet het zijn vrouw zien, die het water erbij in de mond liep. Hij sneed nog
een tweede stuk af en reikte het zijn vrouw aan. Zij stak haar hand uit om het
beet te kunnen pakken en vergat het touw vast te houden, liet het los. De man
tuimelde de diepte in en viel te pletter. Zij dacht dat hij bezig was zich zelf
vol te proppen met honing. “Verrader!” riep ze hem toe, “is me dat een manier
van mannen om met hun vrouwen om te gaan: jij propt je zelf vol honing en laat mij hier
alleen achter!” Daarop deed ze wat als eerste in haar opkwam: ze begon heerlijk
van de honing te smullen. Als hij het deed, dan kon zij dat ook wel. En het
drong niet echt tot haar door wat er was gebeurd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten