woensdag 31 maart 2021

Een rivier-vrouw (minder letterlijk: Getrouwd voor de Wet --Ar. Oued)



Volhardend in het principe vrijgezel te willen blijven, maakte Djha er een spelletje van om zijn omgeving, die niets doorhad en er alleen maar aan dacht hem aan een vrouw te helpen, voor de gek te houden. De cadi (rechter), de imam (priester), de buren, vrienden en familie, allen bemoeiden zich er tegen aan. Het stond onomstotelijk vast dat Djha moest trouwen! Onophoudelijk herinnerde men hem eraan:
“Djha! Het is godgeklaagd, als je vrijgezel zou blijven.”


Geconfronteerd met zoveel hardnekkigheid, kondigde Djha geheimzinnig aan, terwijl hij zich vastklampte aan zijn laatste strohalm –maar dat valt natuurlijk in zijn geval altijd te betwijfelen:
“Ik wacht!”
“Maar waar wacht je dan wel op? De tijd dringt!”
“Ik wacht, tot uit het water van de rivier zich een vrouw aandient.” (1)


De meeste toehoorders vonden deze uitspraak een van de vele grappen die hij gewoon was te vertellen. Maar onder hen bevond zich een vrijgezellin, die toevallig voorbij kwam. Dat was de dienstmeid van de cadi (rechter). Een ouder meisje al dat lichamelijk zo onaantrekkelijk was dat niemand haar wilde hebben (2). En door haar hoofd schoot een ideetje:
“Dit is een mooie gelegenheid die zich hier aandient.” Een poosje later zette zij zich aan het uitvoeren van haar plan. Vooruit lopend op de herders die hun kuddes op de oevers van de rivier lieten grazen, zocht ze een plek uit, waar ze zonder gevaar in het water zou kunnen springen. Terwijl zij kalmpjes op de stroom van de rivier zich liet meedrijven, schreeuwde ze:
“Help! Help me! Ik verdrink, ik kan niet zwemmen!”
Daarop, greep ze een oleandertak die omhoog stak uit het water in de rivierbedding (3), trok zich omhoog uit het water, en liet zich vallen op de rivieroever. De herders die dachten dat ze verdronken was, alarmeerden de dorpelingen en al vlug verzamelde zich om haar heen een grote menigte mensen. 


Eindelijk opende ze haar ogen en begon ze te klagen, steeds weer hetzelfde liedje voor iedereen die het maar horen wilde:
“Dankzij God heeft het water van de rivier mij op de rivieroevers geworpen. Godzijdank, de rivier (oued/wet) heeft mij aangespoeld op zijn oevers….”
En er waren er die zich de woorden van Djha herinnerden: “Ik wacht, tot uit het water van de rivier zich een vrouw aandient.” Op de riviergolven was deze vrouw aangespoeld, waarop men zo lang had gewacht. Zonder dralen transporteerde men “het slachtoffer” naar het dorp en bracht het goede nieuws over aan Djha:
“De rivier (de wet) heeft je de vrouw gebracht die je verwachtte! En wat belangrijker is, zij is nog beschikbaar op de huwelijksmarkt!” (2) En niemand had het verwacht, maar de onvoorspelbare Djha, die in staat was tussen de regendruppels door zich aan een ongunstige situatie te onttrekken, ging akkoord met het huwelijk.
En zo kwam het, dat een doorgewinterde oude vrijster de nu befaamde Mart-Djha werd (vert. uit het Arabisch: de vrouw van Djha).


Laat je zien aan wie je maar wilt, maar niet aan mij!

Vroeger was het gewoon, dat je trouwde met elkaar, zonder dat je elkaar kende en had gezien van tevoren.
Zo kwam het dat men misbruik maakte van het goede vertrouwen van Nasreddin Hodja. In de loop van de bemiddeling (2) ten gunste van een vrouw waarvan men hoog opgaf over haar schoonheid en verdiensten.


Op de dag van het huwelijk werd de Hodja schokkend verrast, toen hij erachter kwam dat zij nog lelijker was dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Hij stond tegenover een verschrikkelijke heks, ze loenste, was mank, kortom verachtelijk. Maar gedane zaken namen geen keer. Hij zei niets: hij schikte zich in zijn lot. De volgende dag vroeg zijn vrouw hem:
“Hodja, ik ken niemand van jouw familie. Aan wie kan ik me tonen en aan wie niet?”
Daarop antwoordde Nasreddin Hodja:
“Als je je maar niet aan mij laat zien, mag je je aan iedereen, wie je maar wilt, tonen!”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten