Flaubert, Salammbô (1).
Wilt u weten wie of wat Salammbô was: klik dan hier!
Flaubert is vooral bekend om de roman Madam de Bovary, waarin een vrouw de hoofdrol speelt. Ook in zijn veel minder bekende
roman van 300 bladzijden Salammbo speelt een vrouw de hoofdrol. Al in het jaar van verschijnen wordt het project
bekritiseerd, maar het blijkt een bestseller. De belangrijkste kritiek bestaat eruit dat er een kloof
zit tussen de beheersing van de taal en de inhoud. Het Frans van Salammbo is
prachtig, meeslepend en betoverend. De gevleugelde uitspraak L’art pour art
valt. In verhouding daarmee valt de inhoud in het niet. Flaubert heeft de
ruïnes van Carthago tevoren bezocht, had zich verdiept in het de literatuur
over de Puniers (Polybius), en toch….niets? Hoe valt dit met elkaar te rijmen; en, vraag ik me af,
levert dit humor op?
Salammbo is de naam van de dochter van de Fenicische krijgsheer Hamilcar, die te maken kreeg met de opstand van
de huurlingen (264 vóór Chr). In tegenstelling tot de meeste staten in die
dagen, had Carthago gehuurde soldaten uit alle landstreken in de omgeving
(Romeinen, Berbers, Numidiërs, Kelten, Kanaänieten, Grieken etc.). Zolang ze
werden betaald, was er geen probleem, maar toen Hamilcar op Sicilië de slag
tegen Duilius ( Fik Meijer: Huizinga-Lezing 2014: Denken over Carthago: de
erfenis van Duilius) verloor en de huurlingen zich richting Carthago spoedden
en zij geen soldij kregen, kwamen deze huurlingen in opstand. Flaubert voert
dan de prinses, Salammbo, van Carthago op als een priesteres, die tussen de
twee strijdende partijen in komt te staan. Flaubert heeft het bestaan van deze
prinses verzonnen. Maar haar naam bestaat echt. Haar vader Hamilcar weet de huurlingen
er uiteindelijk onder te krijgen. Flaubert vertelt het verhaal alsof het een realistisch verslag is. Alle personages en gebeurtenissen hebben ook veel gemeen met de Tunesische cultuur zoals die zich aan Flaubert in de periode van 1849-1851 voordoet, toen hij in Tunesië was.
En hier begint het inhoudelijke probleem. Flaubert maakt van
Salammbô een soort Aicha Qandisha:
Salammbô (1) liep naar de balustrade van het terras. Haar
ogen dwaalden een moment langs de horizon, en daarop liet ze haar blik gaan
over de slapende stad. Een zucht ontsnapte haar, waarbij haar borsten omhoog kwamen,
wat haar lange witte simarre (2) die ze luchtig losjes om zich heen droeg, deed
golven. Ze had geen spelt of ceintuur om het wijde kleed samen te nemen. Haar
sandalen met omhoog gekrulde punten verdwenen onder de overdaad aan groene
smaragden. Ze had haar haren los in een purperen haarnetje.
Ze keek omhoog om de maan te aanschouwen en zij
zei haar woorden voor zich heen mompelend op samen met flarden uit een loflied :
“Hoe langzaam klim je aan het firmament, de ragfijne ether (3) houdt je in je
baan langs de hemel. Hij doet een kring van licht om je heen oplichten en door
jouw toedoen worden de winden en dauw over de wereld gespreid. Naar mate jij
toe- of afneemt, vernauwen en verwijden zich de kattenogen van spleetjes tot ronde
pupillen; veranderen de vlekken van panters in de nacht. De vrouwen gillen je
naam als ze pijn lijden bij hun bevalling. Jij doet de slakken groeien. Jij
doet de wijn bruisen. Jij doet kadavers tot skeletten verbleken! Jij schept
parels op de bodem van zee!
“En alle zaden, mijn hooggeëerde godin, kiemen in de
duistere diepten van jouw vochtigheid. Telkens als jij verschijnt, daalt er
rust neer op aarde; de bloemen sluiten zich, de golven bedaren, de vermoeide
mensen strekken hun leden om te slapen, de borst naar jou toe gericht, en de
aarde met zijn oceanen en bergen spiegelen zich in jouw aangezicht. Jij bent
wit, zacht, stralend, onbevlekt, altijd bereid om te helpen, om te zuiveren,
jij bent oh zo sereen!”
De maansikkel stond boven de bergen van de Warme Wateren
(4), in het décolleté tussen twee bergtoppen, aan de andere kant van het meer. Er
onder stond een kleine ster (5) en de maan was omgeven met een bleke kring. Salammbô ging verder met haar
gebed:
“Maar jij bent verschrikkelijk, een verschrikkelijke
meesteres! …. Door jou hebben we te maken met monsters, met schrikaanjagende geesten,
met bedrieglijke, hallucinerende dromen; jouw ogen verslinden de stenen van
gebouwen, en de apen worden ziek telkens weer als jij je verjongt (6). Waar ben
je op uit? Waarom neem je steeds weer andere gedaantes aan? Nu eens klein en
gebogen laat je je in holle ruimtes glippen als een stuurloos bootje, dan weer
als een magnifieke herder die zijn kudde hoedt, verzamel je de sterren om je
heen. Stralend en rond, wip je over bergtoppen heen als een wagenwiel. Oh,
Tanit (Ashera),
jij houdt van mij, niet waar? Ik heb je nu al zo vaak bekeken! Maar nee: jij blijft
onverstoorbaar je weg in jouw donkerblauwe achtergrond vervolgen, en ik, ik blijf hier
achter op deze onbeweeglijke aarde.”
“Tanach (7) neem je muziekinstrument (8) en speel
zachtjes op zijn zilveren snaren, want mijn hart is zo verdrietig!”
Voor deze prinses vat de latere aanvoerder van de huurlingen
Matho een alles verterende liefde op. Aan de scène is vooraf gegaan, dat Matho een heilig doek uit de tempel van Tanit heeft gestolen, en deze doek aan zijn
geliefde Salammbô ten geschenke wil
geven, maar zij weigert het. Daarop vlucht hij weg met de doek om zijn hals.
De doek beschermt hem in eerste instantie tegen zijn woedende achtervolgers.
Zij durven de doek niet aan te raken uit angst voor wat er met hen zal
gebeuren.
Matho (9) hield stil, hij werd bleek als iemand die op het punt stond
te sterven. Deze keer zou hij er zich niet uit weten te redden; de menigte
(achtervolgers) stond luid in de handen te klappen (als om hem als opgejaagd wild in het nauw te
brengen).
Hij liep tot aan de grote
gesloten stadspoort (10). Die was heel erg hoog, helemaal gemaakt van hard
eikenhout, met ijzeren spijkers en een dikke laag brons. Matho wierp zich tegen de
poort. De mensen stonden te trappelen van vreugde, toen ze de onmacht van het
doelwit van hun woede zagen. Hij pakte zijn sandaal, spuugde erop en trommelde
ermee op de poort, zo hard hij kon. De hele stad brulde het uit. Ze stonden op
het punt om de aanwezigheid van de hem beschermende doek, waarvoor zij bang waren
om wat er zou gebeuren als ze het aanraakten, (11: zaïmph) te vergeten en ze konden hem nu
elk moment verpletteren. Matho liep op de massa af als verdwaasd met wijd
opengesperde ogen. Zijn slapen in zijn gezicht klopten om gek van te worden. Hij voelde zich
overweldigd als door de wurggreep van een zatlap. Opeens kreeg hij de lange ketting
in de gaten waaraan men trok om de grendel waarmee de poort werd afgesloten, omhoog
te trekken. Met een sprong greep hij hem beet, spande zijn armen tot het
uiterste, zette zich met zijn benen schrap en uiteindelijk openden zich de
geweldig zware poorthelften in een kier van boven tot onder.
Toen hij eenmaal buiten
was, trok hij de doek (zaïmph) los die
hij om zijn nek had gewonden en hield hem boven zijn hoofd zo hoog mogelijk. De stof wapperde in de wind, schitterde in de
zon in alle kleuren door zijn edelstenen en de godengestaltes van gouddraad.
Mâtho droeg het zo met zich mee, stak de hele vlakte (voor Carthago) over tot
aan de tenten van de huurlingen, en het volk op de stadsmuren verzameld, keek
toe hoe hij er met Carthago's geluk- en beschermingbrengende doek vandoor
ging.
Deze scène komt iedereen die ooit een huwelijksceremonie in
een Arabisch land heeft meegemaakt bekend voor. Je zou bij deze scène kunnen
bedenken dat Salammbô blijkbaar geen maagd meer was. Het is het moment van de
huwelijksnacht waarop familieleden van de vrouw met het met maagdenbloed
doordrenkte laken tevoorschijn komen om te “bewijzen” dat de bruid nog maagd
was, toen zij voor de eerste keer sliep met de bruidegom. In dit geval was Salambô geen maagd meer, wat de woede van de mensen oproept. Deze
nacht wordt door bruid en bruidegom als stressvol ervaren. Ik heb mannen
meegemaakt die weken tevoren zo zenuwachtig waren dat ze nauwelijks nog
aanspreekbaar waren. Ik heb meisjes meegemaakt, die weken tevoren zeiden: “Ik
ga sterven, ik ga dood”. Deze nacht heeft griezelige aspecten.
Aisha Qandisha en hoe de huwelijksnacht ervaren wordt,
hebben iets griezeligs met elkaar gemeen. Flaubert heeft dat aangevoeld en de
beide gebeurtenissen in een roman bij elkaar gebracht, met als achtergrond een
vermeende Fenicische cultuur. Beide erfenissen uit die cultuur bestaan nu nog. En
hier wringt de schoen, omdat beide fenomenen nog bestaan, en het lijkt erop dat
het westen weer eens neerkijkt op de oosterse levenswijze. Toch staat deze
levenswijze minder ver van ons af dan we vaak denken, als je de moeite (!) neemt
vergelijkbare ervaringen erbij te halen,
en het begeleidend commentaar bij de
psycho-analyse in de trant van Jung,
dan blijken deze ervaringen minder vreemd dan we denken.
Zoals het nu bij Flaubert voorkomt, heeft het de schijn van
een mislukte grap. Dat komt deste duidelijker naar voren als je andere aspecten
van Salammbo erbij haalt: de gruwelijke martelscènes of het offeren van
kinderen onder het toeziend oog van prinses Salammbo. Het offeren van kinderen heeft zo’n indruk
gemaakt dat nu nog veel mensen de Feniciërs hiermee associëren.
Wetenschappelijk is hiervoor weinig bewijs; alles kan symbolisch bedoeld zijn net als het offer van Iphigeneia door Agamemnon, en Isaäc door Abraham. Het lijkt alsof Flaubert definitief met een ons vreemde cultuur wil
afrekenen. Het grappige steekt daar schrijnend tegen af. Nu is een van de
bekendste verklaringen voor de Klassieke grap, dat het impliciet keuzes zou
aanbieden om te overleven. In dit geval zou het bij Flaubert dan om een keuze gaan waarbij
je niet kunt kiezen! Er is geen alternatief, omdat er al voor je is gekozen: de
schrijver verwoordt op een prachtige wijze zijn vooroordeel, en verstopt zijn
eigen mening in een wolk van woorden. Maar is het dan geen grap meer?
De analyse in vijf stappen levert op: eerste stap, er is een
noodsituatie ontstaan omdat de huurlingen in opstand zijn gekomen. Tweede stap:
een prinses, Salammbo, probeert de
gemoederen te bedaren. Haar optreden zorgt ervoor dat de held, Matho, smoorverliefd op haar wordt. Kan de liefde
alles overwinnen? Derde stap: Matho weet bij haar binnen te dringen en rooft de
heilige doek, zaimph, die de stad
beschermt. Vierde stap: Matho weet door zich met de “heilige doek” te
beschermen, omdat mensen er niet naar durven kijken, laat staan dat ze het
durven aan te raken, als het ware zich
“onzichtbaar” te maken en buiten de poorten van Carthago te komen om zich op te
werpen als aanvoerder van de huurlingen. Vijfde stap (het symbool): dat is in
dit geval duidelijk de “heilige doek”, de zaimph. Ik weet niet of Flaubert de
doek heeft verzonnen, maar voor de analyse doet dat er niet toe. Het staat
symbool voor het laken met bloed van de eerste huwelijksnacht.
De analyse suggereert een volledig vertelde grap. Maar het
is geen grap. Hoe kan dat? Allereerst: Flaubert stelt alle handelingen als
realistisch voor, en maakt van een symbool gebruikt dat associaties oproept met
bestaande oosterse culturele gebruiken bij de huwelijksvoltrekking. Nu lijkt
het erop dat hij deze gebruiken belachelijk wil maken, en dit heeft meteen tot
consequentie dat de “grap” niet meer grappig is, maar direct beledigend. Er
wordt geen keuzemogelijkheid geboden. Het realisme
is vervolgens ook nog eens verzonnen. Nu is de eigenschap van een
grap dat het lijkt of er een alternatief wordt geboden dat onrealistisch is.
Maar dat “onrealistische” is iets anders dan iets verzinnen, waardoor de hele
context op losse schroeven komt te staan. Blijkbaar liet Flaubert zich gaan in
zijn literaire droom en verloor de band tussen woord en inhoud, waardoor de
grap geen grap meer is. Ten slotte, Flaubert is niet eerlijk: hij plaatst alles
in een verzonnen verleden, in psychologisch opzicht is alles gelogen, zelfs de
erin voorkomende projectie van vreemdelingenangst en - haat. En voor mensen die
liegen is therapie onmogelijk. Eerlijkheid lijkt een voorwaarde voor een echte
grap! Anders is iemand ongrijpbaar. In de psychiatrie wordt gezegd: je moet het
zelf echt willen, anders heeft het geen nut. Dat je met deze uitspraak weer op
een heel andere manier in de problemen komt, als je ervan uitgaat dat onbewuste
strevingen een grote rol spelen in het psychisch gebeuren, laten we hier maar
even buiten beschouwing. Dat je tegenover moeilijke tijden een volstrekt andere
houding aan kunt nemen dan Flaubert deed, blijkt wel uit het blog over deze
tijd van maandag 6 maart 2017 over de grappen verzameld door Decourdemanche .
Waarom is de (populistische) Flaubert zo
bekend en Decourdemanche niet? Duidelijk is dat Flaubert een wezenlijk probleem
aan de orde stelt, waar wij het liefst omheen lopen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten